ECLI:NL:RBAMS:2020:3624

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
13-025096-20 13-042456-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak in café en burgerbar in Amsterdam

Op 30 april 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak en diefstal in twee verschillende gelegenheden in Amsterdam. De eerste inbraak vond plaats op 28 januari 2020 in café [naam café], waar de verdachte een kassalade, een fooienpot en een fles Vodka Grey Goose heeft gestolen. De verdachte werd kort na de inbraak aangehouden in de omgeving van het café, waarbij geldbedragen in zijn bezit werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren voor deze inbraak, maar sprak hem vrij van medeplichtigheid aan anderen.

De tweede inbraak vond plaats op 8 januari 2020 in [naam bar], waar de verdachte samen met een ander een kluis met geld heeft gestolen. De rechtbank heeft de herkenningen van de verdachte door opsporingsambtenaren als betrouwbaar beoordeeld, mede omdat deze ambtenaren de verdachte al eerder hadden gezien en herkend. De rechtbank achtte de diefstal met braak bewezen en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam bar], voor de geleden materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13-025096-20 (A) en 13-042456-20 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 30 april 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring Justitieel Complex [te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2020. Verdachte was niet aanwezig. De gemachtigd raadsman van verdachte heeft telefonisch (intercom) deelgenomen aan de zitting.
De rechtbank heeft de zaken, die bij verschillende dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna in diezelfde volgorde als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat de raadsman van verdachte, mr. E. El Assrouti, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich ten aanzien van zaak A heeft schuldig gemaakt aan:
1. Inbraak bij en diefstal uit café [naam café] te Amsterdam op 28 januari 2020 met een of meer andere(n) of alleen.
Ten aanzien van zaak B is – kort gezegd – aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. Inbraak bij en diefstal uit [naam bar] te Amsterdam op 8 januari 2020 met een of meer andere(n) of alleen.
De volledige tekst van tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.
Inleiding
Op 28 januari 2020 is ingebroken bij café [naam café] . Daarbij zijn een kassalade met geld, een fooienpot met geld en een fles wodka weggenomen. Verdachte is kort na deze inbraak in de omgeving van de plaats delict aangehouden door de politie en bij zijn fouillering is munt- en papiergeld aangetroffen. Bij [naam bar] is op 8 januari 2020 ingebroken. Daarbij is geld uit de kassa en een kluis met geld weggenomen. Op camerabeelden van [naam bar] is te zien hoe rond 3.22 uur een man de toegangsdeur forceert, naar binnen gaat en de kassa leeg haalt. Om 04.46 uur komt deze man, samen met een tweede man, opnieuw binnen. De tweede man trekt de kluis van de muur. De twee mannen verlaten vervolgens samen het pand. Verdachte is door twee opsporingsambtenaren herkend als de eerste man op de camerabeelden van de inbraak.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van de bewijsmiddelen in de procesdossiers kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van zaak A aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van zaak B is de raadsman van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs in het dossier zit. Het dossier bevat twee herkenningen door opsporingsambtenaren, maar het is niet te verifiëren hoe deze opsporingsambtenaren tot deze herkenningen zijn gekomen. De kenmerken die de verbalisanten hebben beschreven, zijn te algemeen en bevatten geen onderscheidende elementen waaraan verdachte zou kunnen worden herkend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van zaak A:
Het ten laste gelegde feit – diefstal met braak – is bewezen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Op 28 januari 2020 is er ingebroken in café [naam café] in Amsterdam. Verdachte is kort na de diefstal door de politie aangehouden in de omgeving van café [naam café] en in de broekzakken van verdachte zijn geldbedragen aangetroffen. Verdachte heeft eerst geprobeerd weg te vluchten voor de politie. Langs zijn vluchtroute zijn diverse uit het café afkomstige goederen, waaronder een kassafrontje, aangetroffen. Ook is op die vluchtroute een jas met daarin veel muntgeld en een OV-chipkaart op naam van een broertje van verdachte aangetroffen. Bovendien zijn er glasscherven aangetroffen op deze jas en andere kleding van verdachte. Uit vergelijkend glasonderzoek komt naar voren dat het veel waarschijnlijker is dat een of meer van deze glasscherven afkomstig zijn van de gebroken ruit van café [naam café] dan van een willekeurig andere ruit.
Op grond hiervan vindt de rechtbank bewezen dat verdachte de inbraak heeft gepleegd en de goederen heeft weggenomen.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer andere(n). Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.2
Ten aanzien van zaak B:
Het ten laste gelegde feit – diefstal met braak – is bewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de herkenningen van verdachte door de verbalisanten te weinig onderscheidende kenmerken bevatten.
De rechtbank stelt voorop dat met herkenningen als enige bewijs dat verdachte de dader is, voorzichtig moet worden omgaan. Het komt bij de beoordeling van het bewijs erop aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van (al dan niet bewegende) beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning zijn onder meer de kwaliteit van foto’s en camerabeelden en de zichtbaarheid van de dader op deze beelden van groot belang. Verder is relevant of en zo ja hoe de waarnemer en de dader elkaar kennen. Ten slotte speelt het aantal herkenningen een rol bij de beoordeling. De rechtbank overweegt het volgende.
In het dossier zitten stills van de camerabeelden van de inbraak. Op basis van deze stills is de rechtbank van oordeel dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om daarop herkenningen te kunnen baseren. Temeer nu dat de verbalisanten de herkenning vanaf bewegende beelden hebben gedaan. Bewegende beelden zijn duidelijker dan een foto. Verder waren de twee verbalisanten vanuit hun werkzaamheden als opsporingsambtenaar voorafgaand aan de herkenningen al bekend met verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] komt verdachte regelmatig tegen en heeft hem meerdere malen aangehouden voor andere strafbare feiten. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte meerdere malen op straat gezien. De twee verbalisanten hebben de camerabeelden onafhankelijk van elkaar bekeken, zodat sprake is van twee afzonderlijke herkenningen.
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenningen van de verbalisanten
Niet bewezen kan worden dat verdachte een computer (Macbook Pro) heeft gestolen. In het proces-verbaal waarin is beschreven wat er op de camerabeelden is te zien, staat niets over het wegnemen van een computer. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.3
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II die aan dit vonnis is gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op 28 januari 2020 te Amsterdam uit café [naam café] , gelegen aan de [adres 2] , een kassalade met inhoud, een fooienpot met inhoud en een fles Vodka Grey Goose, toebehorende aan café [naam café] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
ten aanzien van zaak B:
op 8 januari 2020 te Amsterdam uit de [naam bar] , gevestigd aan de [adres 3] , rond 03.22 uur, uit de kassalade een geldbedrag van ongeveer 500,- euro
en
tezamen en in vereniging met een ander rond 04.46 uur een kluis inhoudende een geldbedrag van ongeveer 1500,- euro, toebehorende aan [naam bar] en [persoon] , heeft weggenomen, telkens met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat aan verdachte een voorwaardelijk straf moet worden opgelegd. Vanuit maatschappelijk oogpunt, met name de mogelijkheid van verdachte om direct weer bij zijn werkgever aan het werk te gaan, is een voorwaardelijke straf beter voor verdachte. Verdachte heeft al meer dan drie maanden in voorarrest doorgebracht. Bovendien is verdachte onlangs veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. Correcte toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt een lagere straf met zich mee.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich meermaals schuldig gemaakt aan inbraak in bedrijfspanden en diefstal in de nachtelijke uren, waarvan eenmaal diefstal in vereniging met een ander. Verdachte heeft eigendommen van anderen weggenomen. Daarbij heeft hij slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich op geen enkel moment bekommerd om de (financiële) schade die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Dit soort feiten zijn zeer hinderlijk voor slachtoffers en veroorzaken veel overlast.
Bovendien is verdachte blijkens zijn strafblad van 1 april 2020 veelvuldig veroordeeld voor vermogensdelicten en is aan hem om die reden eerder de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd.
Verdachte heeft aangegeven dat hij hulp wil, maar gelet op het reclasseringsrapport heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat verdachte nu wel medewerking verleent aan de aan een voorwaardelijke straf te verbinden voorwaarden. Mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht is een gevangenisstraf van na te noemen duur passend.
9. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij, [persoon] namens [naam bar] , vordert 4.529,- euro aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is betwist.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij moet gedeeltelijk worden toegewezen tot 3.729,- euro, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid en voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Indien de rechtbank niet overgaat tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vordert de officier van justitie dat de ontnemingsvordering wordt toegewezen en moet de betalingsverplichting van verdachte worden gesteld op 1.250,- euro.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het verweer tot vrijspraak moet de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen. Los van dit standpunt is de vordering benadeelde partij onvoldoende onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De posten ‘inhoud kassa’ en ‘inhoud kluis’ zullen worden toegewezen, nu de gevorderde bedragen (respectievelijk 500,- euro en 1.500,- euro) overeenkomen met de bedragen in de bewezenverklaring.
De post ‘kluis’ is niet onderbouwd. Een onderzoek naar de exacte waarde van de kluis levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom maakt de rechtbank bij het bepalen van de schade gebruik van haar schattingsbevoegdheid. De waarde van de kluis wordt geschat op 100,- euro.
De post ‘nieuw slot en reparatie schade deur volgende dag’ is evenmin onderbouwd, maar wel aannemelijk. De schade wordt vanwege gebrek aan onderbouwing geschat op 200,- euro.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Voor de schadevergoeding die ziet op de inhoud van de kassa, 500,- euro, kan alleen de verdachte worden aangesproken. Voor de overige schade, 1.800,- euro in totaal, geldt dat deze is veroorzaakt door een strafbaar feit dat verdachte samen met een mededader heeft gepleegd. Zij zijn hiervoor hoofdelijk aansprakelijk.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
ten aanzien van zaak B:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
zes maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [naam bar] gedeeltelijk
toetot een bedrag van
€ 2.300,- (drieëntwintighonderd euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam bar] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam bar] aan de Staat
€ 2.300,- (drieëntwintighonderd euro)aan vergoeding van materiële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
33 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is ten aanzien van
€ 1.800,- (achttienhonderd euro)van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds, J.M.R. Vastenburg rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2020.
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

4. Een proces-verbaal Herkenning persoon door opsporingsambtenaar met nummer PL1300-2020005638-6 van 30 januari 2020, opgemaakt door W.T. [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 96-97).

[...]