ECLI:NL:RBAMS:2020:3609

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
13-158618-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door niet verlenen van voorrang

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beroepschauffeur die betrokken was bij een verkeersongeval op 24 augustus 2017 te Amsterdam. Het ongeval vond plaats op de Stadhouderskade, waar de verdachte, als bestuurder van een trekker met oplegger, een voetganger, [slachtoffer], aanreed. De voetganger stak over bij een voetgangersoversteekplaats toen het verkeerslicht voor hem op groen stond. De verdachte heeft tijdens het rijden niet voldoende geanticipeerd op de verkeerssituatie en heeft de voetganger geen voorrang verleend, wat resulteerde in de fatale aanrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voldoende zekerheid kan worden verweten dat hij door oranje en rood licht reed, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het veroorzaken van gevaar op de weg door zijn rijgedrag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar hem wel veroordeeld voor de subsidiaire overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 700,- met een proeftijd van één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/ 158618-18 (promis)
Datum uitspraak: 16 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P. van Dongen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 24 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een trekker met oplegger - in de hoedanigheid van beroepschauffeur-, daarmee rijdende over de Stadhouderskade, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, te weten [slachtoffer] , zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht dat hij aan de gevolgen daarvan op 27 oktober 2017 is overleden,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Stadhouderskade, komende uit de richting van de Overtoom, en gaande in de richting van de Ruysdaelkade,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is (vervolgens) ter hoogte van het Vondelpark, niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het in zijn verkeer geldend,
oranje uitstralend verkeerslicht,
verdachte is (vervolgens) ter hoogte van de Hobbemastraat, niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het in zijn verkeerd geldend, rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte is (vervolgens) een op de Stadhouderskade gelegen voetgangsoversteekplaats genaderd,
verdachte heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of ovoldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat die voetgangersoversteekplaats vrij was van enig
(kruisend) verkeer,
verdachte heeft (vervolgens) in strijd met gestelde in artikel 49 lid 1 en/of 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een voetganger, te weten [slachtoffer] , die zich op die voetgangersoversteekplaats, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, doende was om die voetgangersoversteekplaats van rechts naar links over te steken, geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze voetganger,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een trekker met oplegger - in de hoedanigheid van beroepschauffeur-, daarmee rijdende over de Stadhouderskade, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd althans kon worden gehinderd,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Stadhouderskade, komende uit de richting van de Overtoom, en gaande in de richting van de Ruysdaelkade,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is (vervolgens) ter hoogte van het Vondelpark, niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het in zijn verkeer geldend,
oranje uitstralend verkeerslicht,
verdachte is (vervolgens) ter hoogte van de Hobbemastraat, niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het in zijn verkeerd geldend, rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte is (vervolgens) een op de Stadhouderskade gelegen voetgangsoversteekplaats genaderd,
verdachte heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of ovoldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat die voetgangersoversteekplaats vrij was van enig
(kruisend) verkeer,
verdachte heeft (vervolgens) in strijd met gestelde in artikel 49 lid 1 en/of 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een voetganger, te weten [slachtoffer] , die zich op die
voetgangersoversteekplaats, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, doende was om die voetgangersoversteekplaats van rechts naar links over te steken, geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze voetganger,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst,
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelaste gelegde en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar haar pleitnotities, bepleit dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ter hoogte van het Vondelpark niet is gestopt voor een oranje uitstralend verkeerslicht en ook niet dat verdachte ter hoogte van de Hobbemastraat niet is gestopt voor rood uitstralend verkeerslicht. Het eerste stoplicht stond volgens hem op groen, het tweede sprong op oranje. Verdachte heeft geremd, geclaxonneerd en is uitgeweken toen hij het voetgangersstoplicht op groen zag springen. Verdachte heeft niet aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gehandeld, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Zelfs wanneer wel bewezen wordt geacht dat verdachte bij het tweede stoplicht door rood reed, dient vrijspraak te volgen van het primair ten laste gelegde nu een enkele verkeersovertreding niet direct voldoende is voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (WVW). Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het verkeersgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als onveilig of onoplettend zodat vrijspraak van artikel 5 WVW dient te volgen.
De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte er alles aan heeft gedaan om een ongeval te voorkomen. Zo heeft verdachte goed opgelet, geclaxonneerd, geremd en hij heeft uitgeweken. Volgens de raadsvrouw kan het ten laste gelegde hem niet worden verweten en komt verdachte een beroep op afwezigheid van alle schuld toe (AVAS).
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit en betrekt in haar overwegingen het (bewijs)verweer van de verdediging. [1]
Op 24 augustus 2017 omstreeks 7:40 uur heeft in Amsterdam op de Stadhouderskade ter hoogte van het [hotel] een ongeval plaatsgevonden tussen een vrachtwagen, bestuurd door verdachte, een beroepschauffeur en bekend ter plaatse, [2] en een voetganger, [slachtoffer] . [3] Verdachte reed in zijn vrachtwagen met oplegger, komende vanuit de richting van Tesselschadestraat, over de Stadhouderskade in de richting van het Rijksmuseum (Hobbemakade). [4] Verdachte is vervolgens het kruispunt overgereden. Op hetzelfde moment staan het slachtoffer en zijn echtgenote, [echtgenote van slachtoffer] , te wachten op groen licht bij de voetgangersoversteekplaats ter hoogte van restaurant [restaurant] om over te steken. [5] Op het moment dat het licht groen wordt, begint het slachtoffer met oversteken. Zijn echtgenote ziet de vrachtwagen aankomen en kan nog stoppen met oversteken. Het slachtoffer wordt op de voetgangersoversteekplaats aangereden door de vrachtwagen. [6]
Het slachtoffer is per ambulance naar het VU Medisch Centrum gebracht met verschillende (ernstige) letsels en 6 oktober 2017 per ambulancevlucht naar de Verenigde Staten gebracht, waar hij uiteindelijk op 26 oktober 2017 is overleden als gevolg van multipele letsels door stomp botsende en/of drukkende geweldsinwerkingen.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoren bij de politie op 24 augustus 2017 en 18 oktober 2017 verklaard dat hij bij de kruising Stadhouderskade en Vossiusstraat rechtdoor ging en dat het verkeerslicht op groen stond. Hij verklaart dat hij nog aan het optrekken was en ongeveer 20 à 30 kilometer per uur reed. In zijn ooghoek zag hij het volgende verkeerslicht op oranje springen toen hij met de cabine van de vrachtwagen het verkeerslicht al voorbij was. [7] Verdachte zag naar eigen zeggen dat het voetgangerslicht voor het [restaurant] restaurant op groen sprong en is direct gaan remmen en toeteren. [8] Verder heeft verdachte tijdens dat verhoor verklaard dat hij vaker op de betreffende locatie is geweest. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting nogmaals verklaard dat het eerste stoplicht op groen stond en het tweede stoplicht bij het passeren op oranje sprong. Hij heeft verder onder meer verklaard dat hij zodra hij was gaan remmen voor het oranje verkeerslicht er een gevaarlijke verkeersituatie zou zijn ontstaan.
Er zijn verschillende getuigen, waaronder [getuige 1] en [getuige 2] gehoord. Zij verklaren dat het eerste stoplicht op oranje stond en het tweede stoplicht op rood toen verdachte met zijn vrachtwagen passeerde.
De rechtbank stelt vast dat het voetgangersstoplicht op groen stond toen het slachtoffer op de voetgangersoversteekplaats was begonnen met oversteken en dat verdachte hem daarbij geen voorrang heeft verleend. Vast staat dat verdachte direct voordat hij de voetgangersoversteekplaats naderde, twee kort achter elkaar geplaatste stoplichten heeft gepasseerd. Hoewel getuigen hebben verklaard dat verdachte bij het eerste stoplicht door oranje reed en bij het tweede stoplicht door rood, kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat deze stoplichten ook daadwerkelijk al oranje respectievelijk rood uitstraalden op het moment dat verdachte met zijn cabine de stopstreep bij die stoplichten passeerde. Om te kunnen bewijzen dat verdachte door oranje en vervolgens door rood is gereden, moet dat wel vaststaan. Zo verklaart getuige [getuige 3] dat het eerste stoplicht op oranje sprong toen verdachte met zijn cabine bij dat stoplicht was en verklaart getuige [getuige 2] dat hij onder door rood rijden ook verstaat dat de trailer door rood rijdt, los van de vraag of de cabine dat deed. Verder blijkt uit het onderzoek van de politie dat het gelet op de afstelling van de stoplichten ter plaatse mogelijk is dat de vrachtwagen van verdachte bij het laatste stoplicht (ter hoogte van de Hobbemakade) de stopstreep heeft gepasseerd op de grens van oranje naar rood licht. De afstelling van de verkeerslichten is daar ter plaatse niet gebaseerd op een langzaam rijdende bedrijfsauto. Verdachte heeft stellig verklaard dat het eerste stoplicht op groen stond en dat het tweede stoplicht op oranje sprong toen het dat passeerde.
De rechtbank zal verdachte, nu gelet op het voorgaande niet kan worden gesproken van schuld in de zin van artikel 6 WVW, vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank gaat er gelet op de verklaringen van de getuigen vanuit dat verdachte met (een deel van) de oplegger de stopstreep bij het eerste stoplicht passeerde toen het licht oranje uitstraalde en bij het tweede stoplicht toen dit op rood stond. De rechtbank verwijt verdachte dat hij onvoldoende dan wel te laat heeft geanticipeerd op de situatie. Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij bij het eerste stoplicht kwam, al gezien had dat er voetgangers stonden te wachten bij de voetgangersoversteekplaats kort na het tweede stoplicht. Hij heeft daar verder over verklaard dat de doorstroming van het verkeer op dat moment langzaam ging, en dat hij het eerste stoplicht op zijn route al van groen naar rood had zien verspringen voordat hij zelf bij dat stoplicht aankwam en het kon passeren. Verdachte had gelet op al deze omstandigheden zijn snelheid moeten aanpassen zodat hij tijdig had kunnen stoppen voor een op oranje springend stoplicht, zonder een gevaarlijke situatie te creëren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte een beroepschauffeur is en in een grote vrachtwagen reed die niet snel optrekt en niet snel tot stilstand te brengen is, terwijl het voertuig een behoorlijk deel van de weg in beslag neemt. Daarbij is van belang dat verdachte bekend was met de situatie ter plaatse. Van hem mag dan ook verwacht worden dat hij op dergelijke verkeerssituaties kan anticiperen. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is de situatie geschapen waarin hij geen voorrang meer kon verlenen aan voetgangers die bij groen licht overstaken bij de voetgangersoversteekplaats. Door deze handelwijze is ook daadwerkelijk gevaar ontstaan voor de voetganger [slachtoffer] , tegen wie verdachte is aangereden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 3.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 24 augustus 2017 te Amsterdam, als bestuurder van een trekker met oplegger - in de hoedanigheid van beroepschauffeur-, daarmee rijdende over de Stadhouderskade, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Stadhouderskade, komende uit de richting van de Overtoom, en gaande in de richting van de Ruysdaelkade,
- terwijl verdachte ter plaatse bekend was,
verdachte is vervolgens een op de Stadhouderskade gelegen voetgangersoversteekplaats genaderd,
verdachte heeft zich daarbij niet voldoende vergewist en is zich niet voldoende blijven vergewissen dat die voetgangersoversteekplaats vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft vervolgens een voetganger, te weten [slachtoffer] , die zich op die voetgangersoversteekplaats, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, doende was om die voetgangersoversteekplaats van rechts naar links over te steken, geen voorrang verleend, en heeft niet tijdig en voldoende afgeremd
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden,
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.De strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege afwezigheid van alle schuld. Verdachte heeft zich er in dat verband op beroepen dat hij niet anders kon dan door oranje rijden bij het tweede stoplicht, omdat anders een gevaarlijke verkeerssituatie zou zijn ontstaan. De rechtbank is echter van oordeel, zoals ook volgt uit hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen, dat verdachte wel anders had kunnen en dienen te handelen. Daarmee staat het naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte onvoldoende heeft geanticipeerd op de situatie en dat hij zich daarmee concreet gevaarscheppend heeft gedragen. Niet gebleken is van omstandigheden waardoor voor verdachte redelijkerwijze geen mogelijkheid heeft opengestaan om de in de bewezenverklaring bedoelde gevaarzetting te vermijden. Het AVAS-verweer wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 700,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 14 dagen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn blanco strafblad en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding. Verdachte heeft het slachtoffer op de voetgangersoversteekplaats geen voorrang verleend, als gevolg waarvan het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer is ten gevolge van het ongeval overleden. Dit is een ernstig feit omdat in het verkeer medeweggebruikers op elkaar moeten kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Daarbij heeft het ongeval, de periode in het ziekenhuis en de dood van het slachtoffer tot veel verdriet bij de nabestaanden geleid. De rechtbank benadrukt dat de straf ziet op het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt en dat dit los staat van de zeer ernstige gevolgen daarvan.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat uit het strafblad van verdachte van 26 mei 2020 volgt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft ter zitting laten blijken zich zeer bewust te zijn van de grote gevolgen van het verkeersongeval. Hij heeft ook contact gehad met de echtgenote van het slachtoffer om zijn medeleven te betuigen. Verdachte heeft verklaard dat hij naar aanleiding van het ongeval extra rijlessen en cursussen is gaan volgen, waarin hij specifiek aandacht heeft gevraagd voor verkeerssituaties zoals in deze zaak aan de orde en hij is alerter geworden op verkeerslichten. Voorts laat de rechtbank meewegen dat verdachte nog altijd gebukt gaat onder de gevolgen van de aanrijding die hij heeft veroorzaakt en het leed dat daardoor is veroorzaakt. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat het ongeval al bijna drie jaar geleden heeft plaatsgevonden. Van overschrijding van de wettelijke termijn is echter, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, geen sprake. Verdachte is direct na de aanrijding niet aangehouden of in verzekering gesteld. De rechtbank leidt uit het dossier verder af dat verdachte eerst in de loop van 2019 heeft gehoord dat hij vervolgd zou worden.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een geheel voorwaardelijke geldboete van € 700,- , met een proeftijd van één jaar, passend en geboden acht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 700,-(zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 14 (veertien) dagen.
Beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2020.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal in de wettelijk vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 augustus 2017 (p. 174)
3.Proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2017 (p. 153).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 augustus 2017 (p. 173), proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2017 (p. 153).
5.Proces-verbaal van bevindingen van 19 september 2017 (p. 155).
6.Proces-verbaal van verhoor getuige van 30 augustus 2017 (p. 164)
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 augustus 2017 (p. 173), proces-verbaal van verhoor verdachte van 18 oktober 2017 (p. 180)
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 augustus 2017 (p. 173)
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 augustus 2017 (p. 174)