ECLI:NL:RBAMS:2020:3608

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
13/151773-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersovertreding met letsel door niet verlenen van voorrang op voetgangersoversteekplaats

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 mei 2018 te Amsterdam, waarbij de verdachte als bestuurder van een motorrijtuig geen voorrang heeft verleend aan een voetganger op een voetgangersoversteekplaats. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de voetganger, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken scheenbeen en ribben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar status als beginnend bestuurder, onvoldoende aandacht heeft besteed aan de verkeerssituatie en niet tijdig heeft afgeremd of uitgeweken voor de voetganger.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat de enkele verkeersfout niet voldoende ernstig werd geacht om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, namelijk dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.

De officier van justitie had een geldboete van € 500,- geëist, en de rechtbank heeft deze eis overgenomen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder haar schuldbewustzijn en het feit dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft de geldboete voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van één jaar, en heeft bepaald dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/151773-19
Datum uitspraak: 16 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en haar raadsman mr. A.D. Kupelian naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
primair
zij op of omstreeks 14 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Bijlmerdreef, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en/of gebroken ribben, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Bijlmerdreef, komende uit de richting van de Elsrijkdreef en gaande in de richting van de Gooiseweg, terwijl verdachte beginnend bestuurder was, gekomen ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats heeft verdachte zich niet, althans niet tijdig/en of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat een voetganger, te weten voornoemde [slachtoffer] doende was voornoemde voetgangersoversteekplaats over te steken, althans die zich (daartoe) op die voetgangersoversteekplaats bevond, verdachte heeft, gekomen ter hoogte van voornoemde voetgangersoversteekplaats voornoemde voetganger geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor voornoemde voetganger, verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst, waardoor aan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven (zwaar) lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
subsidiair
zij op of omstreeks 14 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Bijlmerdreef, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Bijlmerdreef, komende uit de richting van de Elsrijkdreef en gaande in de richting van de Gooiseweg, terwijl verdachte beginnend bestuurder was, gekomen ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats heeft verdachte zich niet, althans niet tijdig/en of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat een voetganger, te weten voornoemde [slachtoffer] doende was voornoemde voetgangersoversteekplaats, over te steken, althans die zich (daartoe) op die voetgangersoversteekplaats bevond, verdachte heeft, gekomen ter hoogte van voornoemde voetgangersoversteekplaats voornoemde voetganger geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor voornoemde voetganger, verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte is komen vast te staan dat verdachte op 14 mei 2018 op de Bijlmerdreef geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] die zich op dat moment bevond op de voetgangersoversteekplaats. Verdachte is hierbij tegen [slachtoffer] aangereden. Dat [slachtoffer] zich op de oversteekplaats bevond en niet daarnaast blijkt uit de veegsporen van zijn schoenen op het zebrapad. Verdachte, die sinds 20 januari 2015 over een rijbewijs beschikt, kende de situatie ter plaatse en wist dat zij een voetgangersoversteekplaats naderde. Omdat zij haar aandacht had gericht op een auto voor haar, heeft zij niet afgeremd bij het naderen van die oversteekplaats en heeft zij vlak voor de oversteekplaats niet meer gekeken of de oversteekplaats vrij was van voetgangers. Daardoor heeft zij de voetganger niet gezien, met de aanrijding tot gevolg.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat dit verkeersgedrag, te weten het geen voorrang verlenen aan voetganger [slachtoffer] op de voetgangersoversteekplaats, onder de gegeven omstandigheden weliswaar als een ernstige verkeersfout van verdachte kan worden aangemerkt, maar dat deze enkele fout onvoldoende ernstig is om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich door haar handelen zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, ten aanzien het subsidiair ten laste gelegde,
op 14 mei 2018 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Bijlmerdreef, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Bijlmerdreef, komende uit de richting van de Elsrijkdreef en gaande in de richting van de Gooiseweg, terwijl verdachte beginnend bestuurder was, gekomen ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats heeft verdachte zich niet voldoende vergewist en is zich niet voldoende blijven vergewissen dat een voetganger, te weten voornoemde [slachtoffer] doende was voornoemde voetgangersoversteekplaats, over te steken, verdachte heeft, gekomen ter hoogte van voornoemde voetgangersoversteekplaats voornoemde voetganger geen voorrang verleend, en heeft verdachte niet afgeremd en verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte is een hardwerkende vrouw en is schuldbewust.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding. Verdachte heeft het slachtoffer op de voetgangersoversteekplaats geen voorrang verleend, als gevolg waarvan het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft hierbij een gebroken scheenbeen en gebroken ribben opgelopen. Dit is een ernstig feit omdat in het verkeer medeweggebruikers op elkaar moeten kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat uit het strafblad van verdachte van 11 februari 2020 volgt dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft ter zitting laten blijken zich zeer bewust te zijn van de grote gevolgen van het verkeersongeval. Zij heeft verklaard dat zij haar rijgedrag naar aanleiding van het ongeval heeft aangepast en nu extra oplettend is bij het naderen van voetgangersoversteekplaatsen. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat het ongeval al meer dan twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. Van overschrijding van de redelijke termijn is geen sprake omdat het Openbaar Ministerie pas op 26 juni 2019 kenbaar heeft gemaakt voornemens te zijn verdachte te dagvaarden.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een geheel voorwaardelijke geldboete van € 500,- , met een proeftijd van één jaar, passend en geboden acht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 500,-(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen.
Beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2020.