ECLI:NL:RBAMS:2020:3607

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
13/011954-20 en 13/252300-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een lokfiets met ISD-maatregel opgelegd aan verdachte

Op 3 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van een damesfiets (merk/type Wheeler) op 12 januari 2020 te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in een Justitieel Complex. Tijdens de zitting op 20 mei 2020 heeft de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, de vordering tot bewezenverklaring van de diefstal ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Nijssen, voerde aan dat de verdachte enkel het wegnemen van een niet afgesloten fiets kon worden verweten, omdat er geen bewijs was dat de fiets daadwerkelijk afgesloten was.

De rechtbank heeft echter op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de track & trace-gegevens van de lokfiets en de aangetroffen gereedschappen bij de verdachte, geoordeeld dat de verdachte de fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de lokfiets op 10 januari 2020 was geplaatst en dat deze op 12 januari 2020 in beweging werd gebracht, waarna de verdachte met de fiets werd aangetroffen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en concludeerde dat hij het kettingslot had verbroken.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met braak en heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die materiële schadevergoeding eiste, toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering dat betrekking had op BTW. De rechtbank heeft de in beslag genomen voorwerpen beoordeeld en bepaald dat sommige verbeurd verklaard moesten worden, terwijl andere aan de verdachte moesten worden geretourneerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/011954-20 en 13/252300-19 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 3 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Nijssen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (dames)fiets
(merk/type Wheeler), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde,
te weten aan [naam aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen (dames)fiets (merk/type
Wheeler) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft kort gezegd gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte enkel het wegnemen van een – niet afgesloten – fiets kan worden verweten. In het dossier ontbreekt een foto waarop te zien is dat fiets inderdaad afgesloten was en omdat evenmin is waargenomen dat verdachte het slot verbroken heeft, dient vrijspraak te volgen voor het onderdeel ‘braak/verbreking’.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan en overweegt daartoe als volgt. De politie heeft de lokfiets op 10 januari 2020 in een fietsenrek aan het [adres 1] in Amsterdam geplaatst en deze fiets aan het rek vastgemaakt met een kettingslot. De lokfiets had een zender, die iedere vijf seconden de bewegingssnelheid van de fiets doorgeeft. Uit de gegevens van deze zender, blijkt dat de lokfiets voor het eerst op 12 januari 2020 om 22:05:52 uur is gaan bewegen vanaf het [adres 1] . Enkele minuten later werd verdachte op de [adres 2] aangetroffen met de lokfiets. Bij de fouillering van verdachte werden meerdere gereedschappen aangetroffen, waaronder in zijn broekzak een nijptang en een doppensleutel. Uit de track & tracegegevens van de lokfiets is gebleken dat de lokfiets voordat hij werd weggenomen om 22:05:52 uur niet is verplaatst. De politie heeft enkele minuten na de aanhouding van verdachte op de plaats waar de lokfiets was geplaatst een doorgeknipt kettingslot aangetroffen. Dit kettingslot betrof het slot waarmee de lokfiets door de politie was vastgemaakt. Verdachte heeft aanvankelijk, toen hij werd aangetroffen met de fiets verklaard dat de fiets van een vriend van hem was, maar ter zitting heeft hij bekend dat hij de fiets heeft meegenomen uit de buurt van het [adres 3] . Hij ontkent echter dat hij een slot heeft doorgeknipt. Zijn verklaring dat de fiets niet op slot stond acht de rechtbank niet geloofwaardig, gelet ook op de track & tracegegevens van de fiets. De verklaring van verdachte zou immers betekenen, dat iemand anders het slot zou hebben doorgeknipt zonder de fiets mee te nemen of zelfs maar in beweging te brengen. Dat gelooft de rechtbank niet. Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders zijn dan dat verdachte het kettingslot heeft verbroken en daarna de lokfiets heeft weggenomen.
3.4.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2020008831-1 van 12 januari 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pag. 1-3.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [naam aangever 2] , zakelijk weergegeven:
Ik wens aangifte te doen van diefstal van genoemde fiets, een zwart kleurige dames fiets van het merk Wheeler type Opoe voorzien van framenummer [frame nummer 1] . Deze fiets is eigendom van de [naam aangever] .
Op vrijdag 10 januari 2020 omstreeks 21.50 uur werd genoemde fiets door collega [persoon] in goede staat en geheel onbeschadigd vastgezet aan het fietsenrek, op de openbare weg, [adres 1] ter hoogte van het [adres 3] te Amsterdam.
De fiets was op deugdelijke wijze afgesloten door middel van een zwart kleurige kabelslot. Bij het slot zijn twee sleutels. Beide sleutels zijn in ons bezit.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020008830-6 van 13 januari 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] , [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pag. 9-12.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij, verbalisanten, spraken de man aan en vroegen de man of hij zichzelf kon identificeren. Wij hoorden dat hij Engels sprekend was. Wij hoorden dat hij ons verklaarde dat hij geen paspoort bij zich had. Wij vroegen de man of de fiets van hem was. Wij hoorden dat hij verklaarde: "Nee, de fiets is van een vriend van mij."
Ik, verbalisant [opsporingsambtenaar 2] , fouilleerde de verdachte omdat hij vermoedelijk gereedschap bij zich had. Wij hoorden namelijk van collega's dat de fiets vaststond met een kettingslot en dat deze verbroken moest zijn. Ik, verbalisant [opsporingsambtenaar 2] , zag dat de verdachte in zijn broekzaken een nijptang en
een doppensleutel had zitten. Deze zijn door mij in beslag genomen.
Ik, verbalisant [opsporingsambtenaar 4] , ben naar de locatie gegaan alwaar de fiets geparkeerd stond. Ik zag dat er op de grond een kettingslot lag. Ik herkende het kettingslot alszijnde het slot waarmee de fiets op slot stond. Ik zag dat het slot kapot was, namelijk vermoedelijk doorgeknipt.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020008831 van 10 januari 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pag. 10
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant:
Op vrijdag 10 januari 2020 omstreeks 21:50 uur werd door mij, verbalisant, de
volgende fiets:
- Merk : Wheeler
- Kleur frame : Zwart
- Kleur slot : Zwart
- Framenummer : [frame nummer 1]
- Bijzonderheden fiets : Blauwe zadelhoes niet meer aanwezig
Op de volgende locatie geplaatst:
- Straat : [adres 1]
- Ter hoogte van (perceel) : [adres 3]
- Plaats : Amsterdam
- Bijzonderheid locatie : onder het spoor

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 12 januari 2020 te Amsterdam, een damesfiets (merk/type Wheeler), dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen damesfiets (merk/type
Wheeler) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
De eis van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar en vordert de rechtbank te bepalen dat er bij het opleggen van de ISD-maatregel een tussentijdse toetsing zoals bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht dient plaats te vinden. Zij verzet zich niet tegen het verzoek van de raadsman om de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd af te trekken van de duur van de maatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de gevorderde ISD-maatregel niet op te leggen, maar te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Verdachte heeft geen ambulante behandeling ondergaan in het kader van opgelegde bijzondere voorwaarden. De ISD-maatregel is een ultimum remedium. Om vast te stellen dat er geen ander remedium meer is, zal dat eerst geprobeerd moeten zijn. De rechtbank heeft in december 2019 beslist dat verdachte niet aan de zachte ISD-criteria voldeed. Het onderhavige nieuwe strafbare feit betekent niet noodzakelijkerwijs dat nu wel aan de zachte criteria is voldaan.
Subsidiair heeft de raadsman, onder verwijzing naar de zelfde argumenten als hiervoor genoemd voor de afwijzing van de maatregel, verzocht om de ISD-maatregel geheel voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om de maatregel te beperken tot één jaar. Een maatregel van twee jaar is gezien het relatief lichte feit en het gegeven dat de overige antecedenten alle relatief lichte vermogensdelicten betreffen, disproportioneel. Tot slot verzoekt de raadsman, indien de maatregel toch wordt opgelegd, om de in voorarrest doorgebrachte periode van de totale duur van de maatregel af te trekken, ook gelet op het feit dat verdachte vanwege de coronamaatregelen extra lang in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel Justitiële Documentatie van 11 mei 2020;
- een reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 26 maart 2020;
- een reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 15 januari 2020;
- een reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 21 november 2019.
Verdachte heeft zich kort nadat hij weer op vrije voeten was schuldig gemaakt aan een fietsendiefstal met verbreking. Fietsendiefstal brengt financiële schade en overlast mee. Mede daarom zet de politie, in buurten waar veel fietsen worden gestolen, lokfietsen in als middel om de diefstal van fietsen in Amsterdam aan te pakken en fietsendieven op te sporen. Verdachte heeft een uitgebreid strafblad en is reeds vele malen veroordeeld wegens (fietsen)diefstal.
Uit de hiervoor genoemde reclasseringsrapporten blijkt – samengevat – onder meer het volgende. Onderhavig delict maaktonderdeel uit van een delict patroon. Verdachte staat inmiddels geregistreerd als veelpleger en voldoet aan de harde ISD-criteria. Het gebrek aan financiële middelen en mogelijk ook zijn van alcohol,- en/of drugsmisbruik lijken geleid te hebben tot delictgedrag. De voorgenoemde criminogene factoren hebben invloed op zijn delictgedrag en daarmee ook invloed op de kans op recidive. Daarnaast ontbreekt het verdachte aan stabiele huisvesting en legaal werk. Verdachte lijkt tevens niet te beschikken over een steunend netwerk, waardoor zijn leefomstandigheden ook onveranderd blijven. De reclassering acht de kans op recidive op korte termijn op grond van voornoemde redenen hoog. Hulpverlening zou geïndiceerd zijn om het ontstane delictpatroon te kunnen doorbreken. De reclassering schat daarbij in dat behandeling binnen de ISD-maatregel meer kans van slagen heeft dan binnen een ambulant kader. Hoewel verdachte te kennen heeft gegeven open te staan voor hulpverlening, zijn de mogelijkheden hiertoe beperkt en heeft hij aangetoond hier in de praktijk niet naar te handelen. De reclassering noemt in dit verband ook dat de structurele hulpverleningsmogelijkheden voor verdachte in Nederland beperkt zijn, aangezien hij als EU-onderdaan tot op heden onvoldoende rechten heeft opgebouwd, niet meer beschikt over identiteitspapieren en geen zorgverzekering heeft. De reclassering ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan het adviseren van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Binnen de ISD-inrichting kan structuur en zorg geboden worden waarbinnen betrokkene zich gefaciliteerd kan bezinnen op de vraag hoe en waar hij de komende periode zijn leven wil leiden, aldus – steeds – de reclassering.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 11 mei 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode 12 januari 2020 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank ziet, in weerwil van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, voldoende aanleiding om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Een voorwaardelijke ISD-maatregel is niet aan de orde. De reclassering heeft tot tweemaal toe duidelijk uitgelegd waarom een drangtraject volgens haar niet tot de mogelijkheden behoort. Daar komt bij dat de rechtbank in december 2019 ervoor heeft gekozen om verdachte geen ISD-maatregel op te leggen , maar verdachte nog een kans te geven door het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft deze kans niet benut. Door binnen vier dagen nadat verdachte uit detentie is gekomen opnieuw een strafbaar feit te plegen heeft hij naar het oordeel van de rechtbank zijn eigen glazen ingegooid. De eerder aan verdachte opgelegde straffen hebben er niet toe geleid dat verdachte zijn gedrag heeft veranderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de zachte criteria. Gelet op de door verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade dient het belang van de samenleving nu voorop te staan.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om, zoals door de raadsman is verzocht, de duur van de ISD‑maatregel te beperken tot één jaar. De rechtbank zal dan ook de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen.
De rechtbank ziet echter, gelet op onder meer de bijzondere omstandigheden rondom de coronamaatregelen, waardoor de voorlopige hechtenis veel langer heeft geduurd dan anders het geval was geweest, en de omstandigheid dat de officier van justitie zich niet heeft verzet tegen toepassen van aftrek van voorarrest, wel aanleiding om de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op de maatregel in mindering te brengen.
Tussentijdse beoordeling
Hoewel de officier van justitie op haar vordering heeft vermeld om uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding hiertoe. Indien het verloop van de maatregel wel aanleiding daartoe zou vormen, kan alsnog een verzoek tot tussentijdse toetsing worden gedaan.

8.Beslag

Onder verdachte zijn het volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. handgereedschap; mes (5865762)
2. gereedschap; mes (5865764)
3. meetapparatuur; knijptang (5865766)
4. handgereedschap; mes (5865763)
5. handgereedschap; waterpomptang (5865765)
6. gereedschap overige; inbusset (5865767)
7. gereedschap overige; doppersleutel, moersleutel (5865768)
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd moeten worden verklaard. De raadsman heeft teruggave van het gereedschap verzocht nu deze niet zijn gebruikt bij enig strafbaar feit en verdachte deze straks weer nodig heeft voor zijn werk.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
Het onder nummer 3 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp de fietsendiefstal door middel van verbreking is begaan.
Retour rechthebbende
De onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen, behoren aan verdachte toe en dienen aan hem te worden geretourneerd, nu de rechtbank geen verband met het bewezenverklaarde feit kan vaststellen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [naam aangever] , vordert € 34,36 inclusief BTW aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen. De raadsman heeft gesteld dat de vordering afgewezen moet worden omdat van diefstal met braak geen sprake is. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt de BTW niet toewijsbaar is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voor zover de gevorderde schade bestaat uit een bedrag aan BTW (€ 34,36 - € 28,40 = € 5,96) moet de vordering worden afgewezen, omdat de benadeelde partij de BTW kan verrekenen en dit bedrag daarom geen schade voor haar oplevert.
Verder moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen, omdat de benadeelde partij zelf in staat wordt geacht zorg te dragen voor de inning van de schadevergoeding.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 11 maart 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/252300-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 20 december 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank. Daarbij is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met het bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 11 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Omdat de rechtbank aan verdachte een ISD-maatregel zal opleggen, is zij van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf geen meerwaarde heeft, zodat zij de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 38m, 38n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van twee jaren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak i
n verzekering en in voorlopige hechtenisis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die maatregel
in minderinggebracht zal worden.
Beslag
Verklaart verbeurd:
3. meetapparatuur; knijptang (5865766)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. handgereedschap; mes (5865762)
2. gereedschap; mes (5865764)
4. handgereedschap; mes (5865763)
5. handgereedschap; waterpomptang (5865765)
6. gereedschap overige; inbusset (5865767)
7. gereedschap overige; doppersleutel, moersleutel (5865768)
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [naam aangever] , toe tot een bedrag van € 28,40 (achtentwintig euro en veertig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 12 januari 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de [naam aangever 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Vordering TUL
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/252300-19 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2020.