4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij in de ochtend van 28 maart 2020 in de woning van getuige [getuige 1] door verdachte is gewekt met de mededeling dat zij met hem mee moest komen. Toen zij aangaf dat zij niet met verdachte mee wilde gaan, heeft hij haar aan haar haren getrokken, tegen de muur gegooid en in haar gezicht geslagen met zijn vlakke hand.
Vervolgens is aangeefster met verdachte naar buiten gegaan, omdat zij naar haar zeggen hoopte dat de politie dan zou komen. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar buiten op de grond heeft gegooid, boven op haar is gaan zitten en in haar gezicht heeft geslagen. Vervolgens heeft verdachte aangeefster aan haar haren omhoog getrokken, meegesleurd en begon hij haar te schoppen. Hierna gooide verdachte aangeefster voor een tweede maal op de grond en heeft hij haar tegen haar hoofd getrapt, zo verklaarde ze. Dit wordt door omstanders bevestigd. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat een man (verdachte) een vrouw (aangeefster) duwde waardoor de vrouw op de grond viel. Daarna werd de vrouw bij haar haren gegrepen en omhoog getrokken. Vervolgens zag getuige [getuige 2] dat de man meerdere malen de vrouw in haar gezicht sloeg en dat hij haar meerdere malen schopte. In haar tweede verklaring heeft getuige [getuige 2] verklaard dat de man met ongelofelijke brute kracht meerdere keren in het gezicht en tegen het hoofd van de vrouw schopte. De man was volgens getuige [getuige 2] in een complete waas. Ook getuige [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat zij zag dat een vrouw op de grond lag en dat een man bovenop haar lag. De man was zeer hardhandig en getuige [getuige 3] zag dat er een flinke worsteling gaande was. De vrouw was hierbij hard aan het gillen.
Uit de letselverklaring van het ziekenhuis blijkt dat aangeefster meerdere bloeduitstortingen had aan de rechterzijde van haar gezicht en een gebroken kaak heeft opgelopen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet meer weet wat er die dag is gebeurd, omdat hij veel had gedronken. Hoewel hij bij aankomst van de politie ter plaatse heeft verklaard dat aangeefster zou zijn gevallen, heeft hij later verklaard dat hij het zich allemaal niet kon herinneren. Gelet op de aangifte, in combinatie met de verschillende getuigenverklaringen en het letsel van aangeefster, acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster heeft geslagen, aan haar haren heeft getrokken en haar tegen haar lichaam en hoofd heeft geschopt.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe dit feitelijke handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde poging doodslag omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het doden van aangeefster. Verdachte heeft niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster door het toegepaste geweld zou komen te overlijden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Volgens vaste rechtspraak is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal optreden en deze kans vervolgens bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aangeefster op de grond heeft gegooid en terwijl zij op straat lag, meermalen hard tegen haar hoofd heeft gestompt, haar aan de haren heeft getrokken en met zijn schoenen aan hard tegen haar hoofd heeft getrapt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. Uit de letselverklaring blijkt dat aangeefster naast een gebroken kaak, een kneuzing van de rechterhand en enkel, ook meerdere bloeduitstortingen aan de rechterzijde van haar gezicht, haar rechter oog en haar rechter jukbeen had. Ook op haar rechter slaap had aangeefster een behoorlijke bloeduitstorting. Gelet op de locatie van de verwondingen, met name de slaap (die bekend staat als een zeer kwetsbaar deel van het hoofd), is de rechtbank van oordeel dat het schoppen tegen het hoofd tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden.
Door aangeefster op de grond te duwen en haar vervolgens hard tegen het hoofd te trappen, met name tegen haar slaap, had verdachte moeten begrijpen dat dit mogelijk tot haar dood kon leiden. Naar het oordeel van de rechtbank bestond bij het op dusdanige wijze uitoefenen van geweld op het hoofd de aanmerkelijke kans dat aangeefster daardoor zou komen te overlijden. Verdachte heeft die kans voor lief genomen en had dus ook (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangeefster.
Gelet hierop vindt de rechtbank de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling nu vast staat dat aangeefster door verdachte is mishandeld.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij ook is bedreigd door verdachte, doordat hij tegen haar heeft geroepen: “Als je niet terug komt, maak ik je dood”, waarna hij een mes heeft gepakt en dit aan haar heeft getoond.
Door de raadsman is bepleit dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken nu de verklaring van aangeefster niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Hoewel alleen aangeefster heeft verklaard dat verdachte zou hebben geroepen dat hij haar dood ging maken, heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte aangeefster wakker maakte met een mes in zijn handen. Voorts heeft getuige [getuige 1] verklaard dat verdachte hierbij dwingend over kwam en dat hij het mes samen met een ander van verdachte heeft moeten afpakken. De rechtbank acht om die reden de onder 3 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.