In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 23 april 2020, is een verzoekschrift behandeld op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoekster, geboren in 1965 en woonachtig op het kantooradres van haar raadsman, heeft een verzoek ingediend voor een vergoeding van kosten die zij heeft gemaakt voor haar raadsman, na de sepotbrief van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster geen afschrift van de sepotbrief had ontvangen, waardoor haar raadsman niet op de hoogte was van het sepot en kosten heeft gemaakt die niet nodig waren geweest als hij tijdig geïnformeerd was. De rechtbank heeft in overweging genomen dat verzoekster gebruik heeft gemaakt van haar zwijgrecht en dat de vervolging niet door haar is vertraagd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de kosten van de raadsman te vergoeden, ondanks het feit dat de sepotbrief eerder was verzonden. De rechtbank heeft de kosten van de raadsman vastgesteld op € 1.128,68 en een zittingstoeslag van € 550,00 toegekend, gezien de bijzondere omstandigheden van de coronamaatregelen die een mondelinge behandeling verhinderden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel verzoekster als de officier van justitie.