ECLI:NL:RBAMS:2020:3582

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
13/751399-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat is uitgevaardigd door het Parket bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Namen in België. De opgeëiste persoon, geboren in 1938, heeft de Nederlandse nationaliteit en is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar, waarvan nog twee jaar, één maand en dertien dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in België beoordeeld. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege de slechte detentieomstandigheden in België, vooral in het licht van de coronapandemie. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling in Belgische gevangenissen. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw verworpen en geoordeeld dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien aan de wettelijke eisen is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de terugkeergarantie die is verstrekt door de Belgische autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751399-18 (EAB II)
RK nummer: 18/3354
Datum uitspraak: 21 juli 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 mei 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 augustus 2017 door het Parket bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Namen (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1938,
wonende op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 2 oktober 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. S.A.A.P. van Hees, advocaat te Breda. De behandeling is op verzoek van de opgeëiste persoon en met instemming van de officier van justitie voor onbepaalde tijd aangehouden.
Zitting 7 juli 2020
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 7 juli 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door mr. S.A.A.P. van Hees.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 10 februari 2016 van de Correctionele Rechtbank Namen, afdeling Dinant, met kenmerk: DI.60.98.730/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, één maand en 13 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan indien het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid geboden wordt enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) onder 3.4 van het EAB het volgende verklaard:
De beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar

de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en

de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en

de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk … dagen.
In een brief van 18 mei 2018 heeft de Procureur des Konings de volgende aanvullende informatie verstrekt over de termijn waarbinnen de opgeëiste persoon verzet kan instellen:
De Heer [opgeëiste persoon] beschikt over een beroep tegen het vonnis gewezen op 10/02/2016.
Inderdaad, op grond van artikel 187, §1, lid 3 van het Belgische Wetboek van Strafvordering, heeft hij het recht om verzet te doen tegen het vonnis in de volgende termijnen:
Is de betekening van het vonnis niet aan hem in persoon gedaan, dan kan hij die bij verstek veroordeeld is, wat de veroordelingen tot straf betreft, in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen.
Indien hij hiervan kennis heeft gekregen door de betekening van een Europees aanhoudingsbevel of een uitleveringsverzoek of indien de lopende termijn van vijftien dagen nog niet verstreken was op het ogenblik van zijn aanhouding in het buitenland, kan hij in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij werd overgeleverd of in het buitenland terug in vrijheid werd gesteld.
Indien niet blijkt dat hij kennis heeft gekregen van de betekening, kan hij die bij verstek veroordeeld is in verzet komen totdat de termijnen van verjaring van de straf verstreken zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing. Dit betekent dat ook de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
-
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Eerste Substituut-Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings te Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, heeft bij e-mail van 27 juni 2018 de volgende garantie gegeven:
Ik kan u bevestigen dat wij overeenkomstig artikel 5§3 van het kaderbesluit dd. 13/06/2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel de garantie bieden voor de terugkeer naar Nederland van de door overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , [geboortedag] 1938.
Deze garantie houdt in dat, eens de betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. Deze terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit, toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de EU.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek is in België aangevangen;
- de verdovende middelen waren bestemd voor de Belgische markt en zijn België ingevoerd;
- de medeverdachten bevinden zich in België;
- het bewijs bevindt zich grotendeels in België.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Detentieomstandigheden in België

7.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd wegens de slechte omstandigheden in de Belgische gevangenissen. België is onlangs nog veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vanwege een staking van het gevangenispersoneel. Vanwege de hoge leeftijd en de gezondheidsklachten van de opgeëiste persoon is er daarnaast sprake van een verhoogd risico op besmetting met het coronavirus.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering moet worden aangehouden om nadere informatie op te vragen over de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon na zijn feitelijke overlevering terecht zal komen.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in de België zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Ook in de Belgische gevangenissen zijn de nodige maatregelen getroffen in verband met het coronavirus. Ten aanzien van de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon heeft de officier van justitie verwezen naar het bepaalde in artikel 35, derde lid van de OLW.
De overlevering kan worden toegestaan.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het arrest van het Europese Hof van Justitie inzake
Aranyosi en Căldăraruvan
5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, r.o. 88 en 89, ECLI:EU:C:2016:198) is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat, wanneer zij bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, verplicht om te beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. De tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel mag immers niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van die persoon, afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) gewaarborgde grondrechten. Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat en uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsvrouw geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens bevat op grond waarvan de rechtbank zou moeten afwijken van haar huidige lijn, te weten dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in België niet blijkt van een algemeen reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling in Belgische detentie-instellingen als bedoeld in artikel 4 van het Handvest. De uitbraak van het coronavirus en de effecten van de coronamaatregelen op het gevangeniswezen leiden niet tot een andere conclusie. Ook in Nederlandse detentie-instellingen worden maatregelen tegen besmettingsgevaar genomen. De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon na zijn feitelijke overlevering terecht zal komen. Het verweer wordt verworpen en het verzoek om aanhouding wordt verworpen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de officier van justitie en de Belgische autoriteiten rekening zullen houden met de gevorderde leeftijd van de opgeëiste persoon in het kader van de feitelijke overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is verstrekt als bedoeld in artikel 12 onder d OLW, er een terugkeergarantie is afgegeven, en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7, 12 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Namen (België).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juli 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.