ECLI:NL:RBAMS:2020:3581

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
20/1399
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave rijbewijs na invordering wegens alcoholgebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager die zijn rijbewijs had ingeleverd na een aanrijding op 26 februari 2020. De klager, die zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn werk en als mantelzorger, verzocht om teruggave van zijn rijbewijs dat door de officier van justitie was ingevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager op het moment van de aanrijding een alcoholgehalte had van 800 µg/l, wat boven de toegestane limiet ligt. De officier van justitie had besloten het rijbewijs tot maximaal acht maanden in te houden, tot 23 oktober 2020. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, de persoonlijke omstandigheden van de klager, zoals zijn werk en zorg voor zijn moeder, zwaar wogen. De rechtbank besloot dat de klager zijn rijbewijs terug moest krijgen na vijf maanden, met ingang van 25 juli 2020. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 96/055274-20
RK: 20/1399
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van:

[klager] ,

geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] te [woonplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula,
[adresgegevens raadsman] ,
klager.

De procesgang

Het klaagschrift is op 13 maart 2020 bij akte ingediend ter griffie van deze rechtbank.
In verband met de coronamaatregelen heeft klager afstand gedaan van het recht op (aanwezigheid bij) een mondelinge behandeling in raadkamer. In plaats daarvan heeft de rechtbank, met instemming van de raadsman en het Openbaar Ministerie, na schriftelijke rondes, op 23 april 2020 op het verzoekschrift besloten.

De inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het rijbewijs van klager dat is ingevorderd en dat de officier van justitie onder zich houdt.
Klager heeft in zijn klaagschrift betoogd zijn rijbewijs dringend nodig te hebben voor zijn werk en als mantelzorger van zijn moeder die met hartproblemen kampt.
In verband met klager’s werkzaamheden is door de raadsman – kort samengevat– per e-mail en met onderbouwing van nadere stukken aanvullend het volgende aangevoerd.
Klager is werkzaam als ‘ [functie] ’ bij het bedrijf [naam bedrijf] en bezoekt in die functie 50% van zijn werktijd bedrijven in het buitenland. Die bedrijven, petroleumbedrijven, bevinden zich meestal buiten de steden. Om die bedrijven te kunnen blijven bezoeken, is het van belang dat klager weer de beschikking krijgt over zijn rijbewijs.
Verder heeft klager inmiddels van zijn verzekeraar vernomen dat de door hem veroorzaakte schade ad € 6.904, 60 aan de auto die hij de bewuste avond heeft aangereden, niet vergoed zal worden. Om die reden heeft klager zijn inkomsten uit werk dan ook hard nodig om zijn verzekeraar, die het bedrag al aan de andere partij vergoedde, terug te kunnen betalen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het rijbewijs aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat – gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de oriëntatiepunten van het LOVS – ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan klager in geval van veroordeling door de rechter dan wel uitvaardiging van een strafbeschikking, een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd, van langere duur dan de tijd gedurende die het rijbewijs is ingevorderd en ingehouden geweest en dat het persoonlijk belang van klager niet opweegt tegen het algemeen belang, waaronder de verkeersveiligheid, dat met verdere inhouding is gediend.

De beoordeling

Uit de stukken is gebleken dat de politie op 26 februari 2020 ter plaatse is gekomen op de kruising van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] te [plaats] na een melding van een aanrijding tussen twee voertuigen, waaronder het voertuig van klager. Bij die aanrijding raakte niemand gewond, maar bleek wel sprake te zijn van aanzienlijke materiële schade. De politie had het vermoeden dat klager had gereden na het gebruik van alcohol en heeft medewerking tot een ademanalyse bevolen. Tegen klager is vervolgens proces-verbaal opgemaakt ter zake van verdenking van overtreding van artikel 8, tweede lid, WVW 1994, gepleegd te Amsterdam op 26 februari 2020.
Het proces-verbaal houdt onder meer in dat de uitslag van het bij klager afgenomen ademonderzoek 800 µg/l (microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) bedroeg.
Op 26 februari 2020 is op grond van het bovenstaande het rijbewijs van klager ingevorderd.
Op 3 maart 2020 heeft de officier van justitie beslist dat het rijbewijs uiterlijk – acht maanden – tot 23 oktober 2020 wordt ingehouden.
Uit het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van 3 maart 2020 blijkt onder meer dat klager in 2011 een transactie aangeboden heeft gekregen voor het als beginnend bestuurder rijden onder invloed. Verder is geen sprake van documentatie.
Op 24 augustus 2020 zal de strafzaak tegen klager worden behandeld.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht de inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164, vierde lid, WVW 1994 rechtmatig, omdat het vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van klager hoger was dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht en niet is gebleken dat de officier van justitie niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Ondanks de ernst van het feit waarvan klager verdacht wordt, moet - gelet op de persoonlijke omstandigheden van klager en met name gelet op zijn werkzaamheden – ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de strafrechter ruimte ziet een inhouding van het rijbewijs voor een kortere duur te compenseren met een (hogere) boete, een taakstraf of het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
In dat licht dient klager zijn rijbewijs terug te krijgen vanaf het moment dat het vijf maanden ingehouden is geweest, te rekenen vanaf het moment van invordering (26 februari 2020). Dit betekent dat klager zijn rijbewijs dient terug te krijgen met ingang van 25 juli 2020.
De rechtbank merkt op dat de strafrechter later alsnog een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op kan leggen die de duur van inhouding overtreft.
Het beklag zal gegrond verklaard worden voor zover het rijbewijs van klager wordt ingehouden na 25 juli 2020.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
gegrond, voor zover de inhouding van het rijbewijs van klager voortduurt tot na 25 juli 2020.
De rechtbank gelast de teruggave van het rijbewijs aan klager met ingang van 25 juli 2020.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.C.J. Hamming rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020.
Tegen deze beslissing staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.