ECLI:NL:RBAMS:2020:3579

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
19/6694
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kostenvergoeding in klaagschriftprocedure inzake in beslag genomen geld

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 23 april 2020, is het verzoek van de verzoeker om een kostenvergoeding in het kader van een klaagschriftprocedure toegewezen. De verzoeker had een bedrag van € 700,00 in beslag genomen gekregen, waarvoor hij rechtsbijstand had ingeschakeld om de rechtmatigheid van het beslag te toetsen. De rechtbank had eerder op 5 november 2019 het klaagschrift gegrond verklaard en bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag aan de verzoeker moest worden teruggegeven, omdat het beslag onrechtmatig was. De verzoeker diende vervolgens een verzoek in op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in de klaagschriftprocedure. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het verzet van het Openbaar Ministerie, de verzoeker recht had op een vergoeding van de kosten, omdat het klaagschrift gegrond was verklaard en de verzoeker binnen de gestelde termijn had gehandeld. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 692,60 voor de kosten van de raadsman en € 550,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de verzoeker als de officier van justitie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/208327-19
RK: 19/4045 en 19/6694
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in Basisregistratie Personen op het adres [adres] [woonplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. E.M. van Schaik, Naritaweg 137, 1043 BS te Amsterdam,
verzoeker.

Procesgang

Het verzoekschrift is op 2 december 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 17 december 2019 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
In verband met de coronamaatregelen heeft verzoeker afstand gedaan van het recht op (aanwezigheid bij) een mondelinge behandeling in raadkamer. In plaats daarvan heeft de rechtbank, met instemming van de raadsman en het Openbaar Ministerie, na schriftelijke rondes, op 23 april 2020 buiten de raadkamer om op het verzoekschrift besloten.
De officier van justitie heeft op 9 april 2020 haar schriftelijke standpunt kenbaar gemaakt. De raadsman heeft hier op 10 april 2020 op gereageerd. De officier van justitie heeft op 17 april 2020 laten weten te persisteren bij het eerder ingenomen standpunt.

Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 692,60 voor de kosten van de raadsman die zijn gemaakt in het kader van een klaagschriftprocedure over in beslag genomen geld en € 280,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
In zijn schriftelijke reactie van 10 april 2020 heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Onder verzoeker is een geldbedrag van € 700,00 in beslag genomen met als kennelijke doel om als conservatoir beslag te gelden. Verzoeker heeft rechtsbijstand ingehuurd om te bezien of het beslag rechtmatig is en of er een mogelijkheid is dat hij het geldbedrag terug kan krijgen. Namens verzoeker is een klaagschrift ingediend, nu er geen machtiging van de
rechter-commissaris was afgegeven ex artikel 103 Sv jo. 94a Sv. De rechtbank Amsterdam heeft op 5 november 2019 het klaagschrift gegrond verklaard en geoordeeld dat het geldbedrag aan verzoeker moest worden teruggegeven.
Het beslag was ten tijde van de toetsing derhalve onrechtmatig. De uitkomst van de strafzaak heeft hier geen invloed op en kan ook voor de billijkheidstoets geen rol spelen. Om een onrechtmatig beslag aan te kaarten, is een klaagschriftprocedure de geëigende weg. Door het indienen van een klaagschrift is het beslag immers op juridische gronden getoetst en uiteindelijk is het in beslag genomen geld dan ook geretourneerd aan verzoeker.
De kosten die verzoeker derhalve heeft moeten maken om het beslag op juridische gronden te laten toetsen zijn dan ook billijk.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding, nu de hoofdzaak nog niet ten volle is afgedaan.

Beoordeling

Op 8 juli 2019 heeft verzoeker een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend tot teruggave van het in beslag genomen geldbedrag.
Op 30 september 2019 heeft het Openbaar Ministerie verklaard zich niet te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan klager.
Op 5 november 2019 heeft de rechtbank het beklag gegrond verklaard en de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag gelast. Tegen die beslissing is geen rechtsmiddel aangewend. De beslissing is derhalve onherroepelijk geworden.
De rechtbank beschouwt het verzoek als een zelfstandige kwestie die los staat van de uitkomst van de strafzaak. Ongeacht de afloop daarvan kan daarom een verzoek worden gedaan tot toekenning van een kostenvergoeding in verband met de klaagschriftprocedure.
Onder het eindigen van de zaak dient in dit verband te worden verstaan het onherroepelijk worden van de beslissing op het op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift. [1]
Het namens verzoeker ingediende verzoekschrift is daarom tijdig ingediend, namelijk binnen drie maanden nadat de beslissing op het klaagschrift onherroepelijk is geworden.
Op de voet van het bepaalde in artikel 530 Sv in verbinding met artikel 534 Sv kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of
maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 530 lid 4 Sv is artikel 529 lid 5 Sv van overeenkomstige toepassing, waaruit volgt dat bovenstaande ook van toepassing is op de behandeling van klaagschriften als bedoeld in de artikelen 552a tot en met 552b Sv. Daarbij merkt de rechtbank op dat een vergoeding uitsluitend mogelijk is bij een gegrond verklaard klaagschrift. [2]
Dat betekent dat indien een klaagschrift op de voet van artikel 552a Sv gegrond wordt verklaard, een verzoek tot kostenvergoeding kan worden toegekend indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit het dossier volgt dat conservatoir beslag is gelegd op een geldbedrag van verzoeker. Verzoeker huurde rechtsbijstand in. Er bleek geen machtiging van de rechter-commissaris ex artikel 103 Sv jo. 94a Sv afgegeven te zijn. Onder die omstandigheden was verzoeker genoodzaakt om kosten voor de beklagprocedure te maken.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, voorts gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificatie en declaratie.
De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen en daarbij, gelet op de schriftelijke uitwisseling van standpunten nu wegens de uitbraak van het Corona-virus is afgezien van een mondelinge behandeling, uitgaan van het bedrag van € 550,-.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van
€ 692,60(zeshonderdtweeënnegentig euro en zestig eurocent) voor de kosten van de raadsman.
De rechtbank kent aan verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van
€ 550,00
(vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen en indienen en toelichten van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.C.J. Hamming, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker en de officier van justitie hoger beroep open,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
€ 1242,60(twaalfhonderd tweeënveertig euro en zestig eurocent) op IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Stroobach & Dijkers advocaten, onder vermelding van de zaaksnaam [verzoeker] /Staat en het kenmerk 20190922.
Aldus gedaan op 23 april 2020
door mr. R.C.J. Hamming, rechter.

Voetnoten

1.Hoge Raad 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191, r.o.3.4.
2.Hoge Raad 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191, r.o.3.4.