ECLI:NL:RBAMS:2020:3576

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
1302920520
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met een mes tijdens een vechtpartij in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met zijn broer betrokken was bij een steekincident op 24 juni 2019 in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Tijdens de zitting op 3 juli 2020 heeft de officier van justitie, mr. L.E. Stroink, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. Kat, hun verweer voerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn broer, gewapend met een mes, op de slachtoffers zijn afgerend en hen meerdere keren hebben gestoken. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de verdachte en zijn broer de aanvallers waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], ter hoogte van € 32.878,40, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/029205-20 (Promis)
Datum uitspraak: 17 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. Stroink en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.S. Kat naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is samengevat ten laste gelegd dat hij zich op 24 juni 2019 te Amsterdam samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1.Poging tot doodslag op [slachtoffer 1] door hem meermalen met een mes in de borstkas te steken, waarvan eenmaal in het hart;
Feit 2.(Poging tot zware) mishandeling van [slachtoffer 2] door hem met een mes in het bovenbeen te steken.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat verdachte samen met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] , aanvallend op hen is afgerend en dat zij, bewapend met een mes, steekbewegingen hebben gemaakt in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] en in de richting van het bovenbeen van [slachtoffer 2] . Door het handelen van verdachte en medeverdachte heeft [slachtoffer 1] drie steekwonden in zijn borstkas opgelopen, waarvan één in het hart. [slachtoffer 2] heeft een snijwond in zijn bovenbeen. Verdachte heeft met zijn handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zou kunnen overlijden en dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Uit de omstandigheden dat verdachte samen met medeverdachte, bewapend met een mes, aangevers aanvallend te lijf is gegaan en zij daarna samen zijn weggerend, kan worden afgeleid dat verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt.
3.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw vindt dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft geen opzet – ook niet in voorwaardelijke vorm – gehad op enige vorm van geweld of het gebruik van een mes. Verdachte en zijn broertje zijn die dag teruggegaan naar de McDonald’s om te werken. Verdachte is op aangevers afgelopen om zijn spullen terug te krijgen, terwijl aangevers uit waren op een confrontatie. Aangevers bleken bewapend te zijn met een mes, een schroevendraaier en een kettingslot. Uit angst dat hij en zijn jongere broer [medeverdachte] net als eerder die dag zouden worden aangevallen, heeft verdachte het mes van de grond gepakt en daarna eerst [slachtoffer 2] in zijn been gestoken en toen [slachtoffer 1] drie maal in de borst gestoken. Verdachtes broertje heeft niets gedaan.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II het volgende vast.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn op 24 juni 2019 rond 12:00 uur op de Albert Cuypstraat in Amsterdam in gevecht geraakt met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Aangevers hebben daarbij steek- en snijwonden opgelopen. [slachtoffer 1] heeft drie steekwonden in zijn borstkas, waarvan één in het hart. Hij heeft operaties aan zijn hart moeten ondergaan. De kans op langdurige behandeling en hartritmestoornissen wordt aannemelijk geacht. [slachtoffer 2] heeft een snijwond op zijn linkerbeen met een lengte van 1 centimeter en 3-4 millimeter diep.
Op de plaats delict is een bebloed zilverkleurig mes met een blauw kunststof heft gevonden.
Op camerabeelden van de Etos is te zien dat medeverdachte [medeverdachte] op 24 juni 2019 om 11:47:03 uur zijn fiets parkeert voor de Etos aan [straatnaam] te Amsterdam en – gevolgd door verdachte – de straat oversteekt in de richting van de McDonald’s. Verder is op camerabeelden van de McDonald’s te zien dat verdachte en medeverdachte ongeveer twee minuten later voor de McDonald’s staan op de kruising van [straatnaam] en de Albert Cuypstraat . Op de beelden van [naam winkel] en de Etos is te zien dat verdachte, op de voet gevolgd door medeverdachte, richting de Albert Cuypstraat rent. Korte tijd later rent medeverdachte, gevolgd door verdachte, terug in de richting van de Etos. Op camerabeelden die zijn gemaakt door een getuige is te zien dat medeverdachte – de man met een blauwe jas – tijdens het wegrennen een puntig en glimmend voorwerp wegstopt in zijn schoudertasje.
Aangevers hebben verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op hen af kwamen rennen en allebei steekbewegingen maakten in hun richting.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat twee jongens schreeuwend de Albert Cuypstraat in kwamen rennen en begonnen te vechten met twee andere jongens op Uber-fietsen. Kort daarna zag de getuige de twee jongens die kwamen aanrennen weer wegrennen in de richting van [straatnaam] . De man met het blauwe jack had tijdens het wegrennen een mes in zijn handen.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij twee jongens (NN1 en NN2) vanaf de McDonald’s rennend en schreeuwend de straat over zag steken in de richting van de Albert Cuypstraat . Zij renden richting twee jongens die met Uber-fietsen in de Albert Cuypstraat stonden (NN3 en NN4). Er ontstond een hevige vechtpartij. Vlak daarna renden NN1 en NN2 weg in de richting van [straatnaam] . NN1 heeft op dat moment een lang smal mes – met een lemmet van 10-15 centimeter lang – en een lichtgrijs handvat vast.
Getuige [getuige 3] heeft ook een verklaring afgelegd. Deze getuige heeft verklaard dat twee fietsers van Uber kwamen aanfietsen uit de richting van de McDonald’s. Twee jongens renden, schreeuwend, achter de fietsers aan en er ontstond een vechtpartij tussen de vier jongens. [getuige 3] heeft verklaard dat hij op enig moment zag dat een van de twee jongens die aanvielen een lichtblauw mes in zijn handen had en daarmee achter een andere jongen aanging. Hij heeft gezien dat de jongen die is gestoken een bloedende wond had op zijn borst ( [slachtoffer 1] ) en door de jongen met het mes in het nauw werd gedreven bij de fietsenrekken.
Bewijsoverweging
De verklaringen van aangevers dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen aanvallend op aangevers zijn afgerend en dat beide verdachten steekbewegingen hebben gemaakt worden ondersteund door de getuigenverklaringen en de camerabeelden. De rechtbank vindt dat ook bewezen kan worden dat beide verdachten een mes hebben gehad. Door getuigen en op beelden is waargenomen dat medeverdachte een mes vast had terwijl hij wegrende en op de plek van het gevecht is een bebloed mes aangetroffen. De verklaring van medeverdachte dat hij een powerbank heeft weggestopt in zijn schoudertasje vindt de rechtbank niet aannemelijk.
Voorwaardelijk opzet op de dood/zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachten toen zij de slachtoffers met een mes hebben gestoken vol opzet hadden op de dood van [slachtoffer 1] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Het een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in de hartstreek kan leiden tot de dood. In de borstkas zitten vitale organen. De kans op de dood is bij het steken in de hartstreek dan ook aanmerkelijk. In het bovenbeen bevinden zich kwetsbare pezen en spieren. De kans op zwaar lichamelijk letsel bij het steken in het bovenbeen is dan ook aanmerkelijk.
Door bewapend met een mes op aangevers af te rennen, aangevers te lijf te gaan en in korte tijd meerdere steekbewegingen te maken in de richting van de borstkas van [slachtoffer 1] en het bovenbeen van [slachtoffer 2] hebben verdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zou kunnen overlijden en dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Medeplegen
Verdachte en zijn broer [medeverdachte] hebben nauw en bewust samengewerkt. Zij zijn samen naar de slachtoffers toe gerend, zijn met hen in gevecht gegaan en hebben allebei in een korte periode met messen meerdere steekbewegingen richting de slachtoffers gemaakt. Wie van de verdachten welke verwondingen heeft veroorzaakt is niet helemaal te achterhalen. Na het steken zijn verdachten er samen rennend vandoor gegaan terwijl zij de slachtoffers achterlieten. De manier waarop de feiten werden gepleegd, kan niet anders gezien worden dan een bewust gezamenlijk handelen waarvoor beide verdachten verantwoordelijk te houden zijn. Wie van de verdachten de verwondingen daadwerkelijk heeft toegebracht is, gezien die omstandigheden, niet van belang voor de bewezenverklaring. De feiten zijn hen beiden voor het geheel toe te rekenen.
Dat verdachte alleen zou hebben gehandeld en zijn jongere broer de situatie alleen wilde sussen of geweld wilde voorkomen, is op geen enkele manier aannemelijk geworden. De rechtbank houdt het erop dat verdachte de schuld op zich heeft willen nemen om zijn jongere broer te beschermen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 24 juni 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachten voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] drie maal met een mes in de borstkas, waaronder eenmaal in het hart, heeft gestoken;
Feit 2:
op 24 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachten voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2] met een mes in het bovenbeen heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten en verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces, zodat verdachte voor beide feiten moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Dit beroep op noodweer(exces) slaagt niet. Een noodweersituatie is niet aannemelijk geworden, omdat het verdachte en zijn medeverdachte waren die aanvallend en gewapend met een mes aangevers te lijf zijn gegaan.

6.Motivering van de straf

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Zij heeft als strafverzwarende omstandigheid meegewogen dat de feiten samen met een ander zijn gepleegd en dat [slachtoffer 1] zwaar letsel heeft opgelopen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring aansluiting te zoeken bij straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling door twee slachtoffers meermaals met een mes te steken. Uit de vordering van de benadeelde partij en de slachtofferverklaring op zitting, blijkt dat de steekpartij voor slachtoffer [slachtoffer 1] zowel lichamelijk als psychisch langdurig ernstige gevolgen heeft (gehad). [slachtoffer 1] heeft nog steeds veel pijn rondom zijn hartstreek en last van hoofdpijn en last van zijn ademhaling. Verder heeft hij slaapproblemen en voelt hij zich vaak angstig en onveilig. Zijn revalidatie is nog niet afgerond. Uit de letselverklaring blijkt ook dat er gezondheidsrisico’s zijn voor de toekomst. Verdachten mogen van geluk spreken dat het letsel slachtoffer [slachtoffer 1] niet fataal is geworden. Omdat de steekpartij op klaarlichte dag op een drukke weg in Amsterdam gebeurde, zijn onschuldige voorbijgangers ongevraagd geconfronteerd met grof geweld, wat ook bij hen tot angst en een gevoel van onveiligheid kan leiden.
De rechtbank heeft rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij is als strafverzwarend meegewogen dat slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar, blijvend, letsel aan het steekincident heeft overgehouden en dat verdachte de misdrijven samen met een ander heeft gepleegd.
De rechtbank vindt een gevangenisstraf van 42 maanden een passende sanctie voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 34.710,79, waarvan € 31.710,79 aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaalbedrag.
De officier van justitie vindt dat de hele vordering hoofdelijk moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade die ziet op schade vanwege ziekenhuiskosten is voldoende onderbouwd en deze schade houdt rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit. Ook de overige materiële schade kan worden toegewezen, omdat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit.
De raadsvrouw heeft verzocht om de schade vanwege ziekenhuiskosten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat aangever niet verzekerd was en dat voor zijn risico moet komen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële en materiële schade is toegebracht. De gevorderde immateriële schade (€ 3.000,00), de ziekenhuiskosten (€ 29.610,79) en de medicatiekosten (€ 117,61) worden toegewezen. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en niet betwist. Daarnaast houden deze schadeposten rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde. Ook de schade aan kleding houdt rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van deze schade gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid en waardeert deze schade op een bedrag van € 150,00. Bovendien vindt het standpunt van de raadsvrouw dat een onverzekerde geen recht zou hebben op schadevergoeding geen steun in het recht.
Het toegewezen bedrag wordt hoofdelijk aan verdachte en de medeverdachte opgelegd, omdat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen,voor zover de ander niet al heeft betaald.
In de rest van de vordering van materiële schade (gederfde inkomsten en reiskosten) wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Hoewel het gezien het letsel voorstelbaar is dat de benadeelde partij enige tijd niet kon werken, zijn de gederfde inkomsten onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan daaruit niet afleiden, ook niet schattenderwijs, welke inkomsten de benadeelde partij normaal gesproken heeft en hoeveel hij is misgelopen door het letsel. De reiskosten zijn ook onvoldoende onderbouwd. Voor zover kosten zijn gevorderd voor reiskosten naar de zitting, vallen die onder proceskosten. In dit geval wordt de benadeelde partij vertegenwoordigd door een gemachtigde raadsman en komt hij daardoor niet in aanmerking voor vergoeding van de reiskosten voor de zitting.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van € 32.878,40 (waarvan € 29.878,40 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2019 tot de dag van voldoening. In het belang van [slachtoffer 1] wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van poging tot doodslag;
feit 2:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van € 32.878,40 (tweeëndertigduizend achthonderdachtenzeventig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2019 tot aan de dag van betaling. Dit bedrag bestaat voor € 29.878,40 (negenentwintigduizend achthonderdachtenzeventig euro en veertig eurocent) uit materiële schade en voor € 3.000,00 (drieduizend euro) uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] , behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden, op de voet van het liquidatietarief voor de rechtbanken, begroot op 2 punten à € 695,00 = € 1.390,00.
Verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 32.878,40(tweeëndertigduizend achthonderdachtenzeventig euro en veertig eurocent)
te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2019 tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 199 (honderdnegenennegentig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en J. Huber rechters
en mr. K.P.M. Smeets, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juli 2020.
[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]

[(...)]

  • [(...)]
  • [(...)]

[(...)]