ECLI:NL:RBAMS:2020:3529

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
13-026218-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over dood door schuld en wapenbezit tijdens videoclipopnames

Op 22 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man uit Amsterdam, die werd beschuldigd van doodslag en wapenbezit. De verdachte werd veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie voor het onopzettelijk doden van zijn vriend tijdens het opnemen van een videoclip. De rechtbank sprak de verdachte vrij van doodslag, maar achtte dood door schuld bewezen, bestaande uit roekeloosheid. De feiten vonden plaats op 28 januari 2020, toen de verdachte, onder invloed van alcohol en drugs, een vuurwapen hanteerde tijdens de opnames. Ondanks dat de verdachte dacht dat het wapen leeg was, trok hij de trekker, wat resulteerde in de fatale schotwond van zijn vriend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van zijn vriend zou leiden, en sprak hem daarom vrij van doodslag. De rechtbank legde de nadruk op de roekeloosheid van de verdachte, die het wapen had meegenomen zonder kennis van de werking ervan en onder invloed van verdovende middelen handelingen verrichtte die levensgevaarlijk waren. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de nabestaanden van het slachtoffer behandeld, waarbij schadevergoeding werd toegewezen aan de ouders en een zus van het slachtoffer, maar niet aan de broers en zussen, omdat zij niet in aanmerking kwamen voor affectieschade. De uitspraak benadrukt de ernst van het wapenbezit en de gevolgen van roekeloos gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-026218-20
Datum uitspraak: 22 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de ‘ [naam] ’ te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 27 januari 2020 tot en met 28 januari 2020
[slachtoffer] opzettelijk heeft doodgeschoten en als dat niet bewezen wordt verklaard dat verdachte wordt verweten dat [slachtoffer] door de schuld van verdachte is overleden;
feit 2: in de periode van 1 september 2019 tot en met 28 januari 2020 een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de avond van 27 januari 2020, rond 21.00 uur, gaan verdachte, zijn vriendin [naam vriendin] en een vriend van verdachte genaamd [naam vriend] , naar de woning van [slachtoffer] . [slachtoffer] woont in een studentenwoning op het adres [adres slachtoffer] , samen met drie andere studenten te weten [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . [slachtoffer] heeft kamer [kamernummer] .
Verdachte, [naam vriend] en [naam vriendin] hebben zes flessen wijn bij zich die verdachte en [naam vriend] kort daarvoor in een Albert Heijn hebben gekocht. Ze gaan bij [slachtoffer] op bezoek omdat [slachtoffer] en verdachte bezig zijn een videoclip op rapmuziek op te nemen. In de dagen daarvoor zijn verdachte en [slachtoffer] al met deze opnames begonnen en hebben ze proefopnames gemaakt. Het betreft een videoclip die, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, gaat over spijt hebben van dingen in het verleden en een omkering in het leven maken. De clip moet verbeelden hoe het toegaat in de buurt waar hij is opgegroeid, met ‘kattenkwaad’, drugs, wapens en geweld. [slachtoffer] is de regisseur en verdachte de acteur. [naam vriendin] en [naam vriend] zijn meegekomen voor support en om waar nodig te assisteren bij de opnames. Verdachte heeft in het verleden al een stuk of tien videoclips samen met [slachtoffer] gemaakt.
Verdachte heeft een vuurwapen met munitie meegenomen, dat tijdens de opnames in beeld moet komen. Verdachte had dit wapen en de munitie, niet gehinderd door enige kennis van of deskundigheid over wapens, eerder zelf gekocht en heeft deze al enige tijd in zijn bezit.
Gedurende de avond drinken verdachte, [slachtoffer] , [naam vriend] en [naam vriendin] de flessen wijn op. [naam vriendin] drinkt daarbij minder dan de drie mannen. Verdachte drinkt ongeveer twee flessen wijn. Daarnaast rookt hij 3 à 4 joints en snuift hij ketamine, waarvan hij aanvankelijk denkt dat dit MDMA is. Later op de avond, gedurende de opnames, bestellen ze via een bezorgdienst nog sterke drank. Verdachte drinkt vervolgens nog een kwart fles whisky.
Op de veiliggestelde videobeelden die op die avond door [slachtoffer] zijn gemaakt, is verdachte te zien, terwijl hij op het bed van [slachtoffer] zit. Op een groot aantal fragmenten is verdachte in de weer met het vuurwapen, de patroonhouder en de patronen. Te zien is onder meer dat verdachte het vuurwapen op de camera richt, waarna klikken hoorbaar zijn alsof hij de trekker overhaalt. Ook is te zien dat hij het wapen op zijn eigen slaap zet. Bij herhaling is verdachte bezig om de patronen uit en in de patroonhouder te doen, om de patroonhouder in en uit het wapen te schuiven, om de slede naar achteren te trekken en om de trekker over te halen. Er is waar te nemen dat verdachte bij het terugplaatsen van het magazijn na het laden en ontladen niet altijd controleerde of deze leeg was. Op de achtergrond is de stem van [slachtoffer] te horen die verdachte aanwijzingen geeft. [slachtoffer] zegt onder andere: “Schiet ze neer dan”, waarna verdachte het wapen, dat op dat moment ongeladen is, op de camera richt en de trekker overhaalt. Op de achtergrond wordt gelachen en gesproken. Op aanwijzingen van [slachtoffer] worden diverse scenes opgenomen. Zo is er een scene waarbij verdachte op het bed zit en hij het vuurwapen op het ritme van de muziek heen en weer zwaait. Hij richt het wapen op de camera en trekt de slede naar achteren. Vervolgens gaat hij op zijn rug liggen en richt het wapen naar boven en haalt de trekker over, zonder dat er een schot afgaat. Bij een ander fragment haalt verdachte de gevulde patroonhouder uit het wapen en laat de patronen uit de patroonhouder op de grond vallen. De lege patroonhouder schuift hij weer in het wapen. Hij trekt vervolgens de slede naar achteren, richt het wapen op de camera, waarna een klik hoorbaar is. Verdachte zegt dat hij gemist heeft, waarop [slachtoffer] lacht. Vervolgens zijn opnames te zien waarop verdachte een spelletje aan het doen is met patronen die op de grond staan, waarbij hij op aanwijzingen van [slachtoffer] enkele rechtopstaande patronen omgooit met een andere patroon. Het laatste opgenomen bestand is van 28 januari 2020 te 00:51:35 uur.
Dat is wat op de beelden te zien is. Over wat er daarna is gebeurd, blijkt uit het dossier het volgende. Verdachte heeft het wapen in zijn hand, hoort een knal en ziet [slachtoffer] op de grond vallen. [naam vriendin] gilt en rent het huis uit. [naam vriend] is opeens verdwenen. Verdachte ziet een gat in de borst van [slachtoffer] en probeert tevergeefs de kogel in het lichaam van [slachtoffer] te vinden. Vervolgens rent hij in paniek [naam vriendin] achterna, de woning uit. Na enige omzwervingen komen ze op station Sloterdijk terecht waar ze de vader van verdachte bellen. Die haalt hen vervolgens op en brengt hen naar huis. Verdachte meldt zich in de vroege ochtend bij de politie.
Op 28 januari 2020 rond 01:00 uur wordt huisgenoot [naam 1] wakker van een harde bonk. Ze hoort gegil en iemand roept dat 112 gebeld moet worden. Ook de vriend van huisgenoot [naam 2] wordt wakker van gegil. Hij hoort mensen de woning uitrennen. Zij zien [slachtoffer] in zijn kamer op de grond liggen en proberen hem te reanimeren. Verdachte, [naam vriendin] en [naam vriend] zijn op dat moment niet meer in de woning aanwezig. Na enkele minuten komt de ambulance ter plaatse. De reanimatie wordt door het ambulancepersoneel overgenomen. Een ambulancebroeder ziet daarbij een schotwond in het lichaam van [slachtoffer] . Na 30 minuten blijkt [slachtoffer] te zijn overleden en wordt de reanimatie beëindigd. Op het bed van [slachtoffer] ligt een vuurwapen. Dit wapen wordt later inbeslaggenomen.
Uit het opgemaakte sectierapport blijkt dat sprake is van één doorschot van de hals en romp, waarbij onder andere een aftakking van de lichaamsslagader en het ruggenmerg op borstniveau zijn geperforeerd. Perforatie van een dergelijk groot bloedvat heeft geleid tot ernstig bloedverlies, waarmee het overlijden wordt verklaard op basis van algehele weefselschade.
Het inbeslaggenomen vuurwapen is onderzocht. In de greep van het pistool bevond zich een patroonmagazijn met drie patronen. In de kamer van het pistool zat één patroon. Het pistool was doorgeladen en voor onmiddellijk gebruik gereed.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht - kort en zakelijk weergegeven - doodslag bewezen, zoals tenlastegelegd onder 1 primair, waarbij sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft gericht op iemand geschoten, zodat sprake is van doelgericht handelen. Eerder had hij de patroonhouder gevuld maar hij heeft daarna kennelijk niet goed gecontroleerd of de patroonhouder weer leeg was, waarbij hij 5 kogels heeft ‘gemist’. Verdachte was door de drank en drugs niet scherp, maar heeft zichzelf in die toestand gebracht. Door het overhalen van de trekker in die toestand heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het mis zou gaan.
Wanneer de rechtbank de rechtbank doodslag niet bewezen acht, is in ieder geval sprake van dood door schuld, in de vorm van roekeloosheid, zoals ten laste gelegd onder 1 subsidiair.
Ook feit 2 kan bewezen worden verklaard.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - kort en zakelijk samengevat - vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Weliswaar kan worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans aanwezig was dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte zou overlijden, maar niet dat verdachte deze kans bewust zou hebben aanvaard. Verdachte ging er immers zelf vanuit dat het wapen leeg was en heeft op geen enkel moment de kans willen aanvaarden dat [slachtoffer] door zijn handelen om het leven zou komen.
De raadsman heeft zich gerefereerd met betrekking tot het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak doodslag
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat door het handelen van verdachte – te weten het onder invloed van drank en drugs laden en ontladen van een vuurwapen en het richten van dat vuurwapen op [slachtoffer] en het overhalen van de trekker – een aanmerkelijke kans aanwezig was dat [slachtoffer] dodelijk gewond zou raken.
De vraag is, of verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft verklaard dat hij telkens het pistool ontlaadde voordat hij de trekker overhaalde, en dat hij dacht dat hij dat ook deze keer had gedaan. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte op dit punt niet onaannemelijk. Zoals blijkt uit de getuigenverklaringen van [naam vriendin] en [naam vriend] was de sfeer goed. Uit deze verklaringen en ook uit de videobeelden volgt verder dat [slachtoffer] zelf vroeg om het laden en ontladen van het wapen, het richten van het wapen op de camera, op verdachte zelf of elders in de kamer en het overhalen van de trekker, dat dit al vele malen zo was gedaan, dat het telkens goed ging, en dat niemand van de aanwezigen sprak over risico’s van deze handelingen of voorzichtig te zijn met het wapen, ook niet naarmate er meer drank en drugs werden gebruikt. Verder had verdachte een goede band met [slachtoffer] en is niet gebleken dat er sprake was van spanning of ruzie tussen beide.
De (juridische) grens tussen bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans (= voorwaardelijk opzet) of bewuste schuld is dun. Het verschil zit niet zozeer in de bewustheid van de kans als wel in de aanvaarding ervan: als iemand zich bewust is van de kans, maar er vanuit gaat dat het goed zal gaan, dat het gevolg niet zal intreden, dan is geen sprake van bewuste aanvaarding. Als iemand zich bewust is van de kans en het hem koud laat of het gevolg wel of niet zal intreden, als hij die kans ‘op de koop toe neemt’, dan is wel sprake van bewuste aanvaarding.
Hoewel de handelingen van verdachte ongelofelijk risicovol zijn geweest, en verdachte zich daar ook van bewust moet zijn geweest, volgt uit de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden dat hij, en ook de overige aanwezigen in de kamer, er vanuit gingen dat het goed kwam en dat het mogelijke gevolg, het afschieten van een kogel,
nietzou intreden. Niets wijst erop dat verdachte de kans dat hij [slachtoffer] dood zou schieten op de koop toe heeft genomen.
Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte ook het wapen op zijn eigen hoofd heeft gericht. Het is niet waarschijnlijk dat verdachte als gevolg van zijn gedraging de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zelf het leven zal verliezen en die kans op de koop toe neemt.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] welbewust heeft aanvaard en kan voorwaardelijk opzet op zijn dood aan de zijde van verdachte niet worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de hem onder 1 primair ten laste gelegde doodslag.
Bewezenverklaring dood door schuld, bestaande uit roekeloosheid
Verdachte heeft een door hem zelf aangeschaft vuurwapen met bijbehorende munitie meegenomen om te gebruiken bij de opnames van een videoclip. Hij was naar eigen zeggen onbekend met de werking van het wapen en realiseerde zich terdege de gevaren die een (geladen) vuurwapen mee brengt. Een imitatiewapen volstond volgens hem echter niet, omdat het verschil mogelijk te zien zou zijn. Verdachte heeft tijdens de opnames met het vuurwapen allerlei handelingen verricht, zoals het vullen en legen van de patroonhouder met patronen, het in- en uitschuiven van de gevulde patroonhouder in het wapen, het doorladen en ontladen van het wapen, het richten van het wapen op de camera en op zichzelf en het overhalen van de trekker. Gedurende de avond heeft hij 2 flessen wijn en een kwart fles whisky gedronken, 3 of 4 joints gerookt en ketamine gesnoven. Op de beelden is ook te zien dat verdachte niet helder uit zijn ogen kijkt en op een laconieke manier de handelingen met het wapen verricht. Enkele dagen eerder hadden verdachte, [slachtoffer] en [naam vriend] video’s opgenomen waarop eveneens het wapen en de patronen en ook (nep)cocaïne te zien zijn. Uit de video’s spreekt een gangsterachtige sfeer en blijkt van (misplaatste) stoerdoenerij en een zekere fascinatie voor de criminele wereld.
De rechtbank acht bewezen dat de dood van [slachtoffer] aan de schuld van verdachte te wijten is, zoals ten laste gelegd onder feit 1 subsidiair.
Deze schuld is zodanig dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van roekeloosheid. Roekeloosheid vereist niet slechts een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het delict betrof niet een geïsoleerde handeling, maar alle handelingen daaraan voorafgaand en hiervoor opgesomd. Verdachte heeft welbewust enorme risico’s genomen. Immers verdachte heeft verklaard zich het illegale bezit en het gevaar, dat van een wapen uitgaat, te hebben gerealiseerd. Hij was daarop gewezen door familie en hij zou bang zijn voor wapens. Maar dacht kennelijk dat het allemaal wel mee zou vallen. Helaas is het anders afgelopen. Verdachte is op zeer lichtzinnige wijze ervan uitgegaan dat de risico’s zich niet zouden realiseren.
Bewezenverklaring voorhanden hebben wapens en munitie
Verdachte heeft bekend dat hij het vuurwapen met de patronen enige tijd voor
28 januari 2020 heeft gekocht, maar zegt niet meer te weten wanneer dit precies is geweest. De rechtbank heeft de stellige indruk dat verdachte met betrekking tot het wapen geen openheid van zaken wil geven. Uit de verklaring van de getuige
[getuige 1] kan echter worden afgeleid dat verdachte het wapen en de munitie tenminste vijf maanden in zijn bezit moet hebben gehad.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte in de periode van 1 september 2019 tot en met 28 januari 2020 het vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Ook het onder 2 tenlastegelegde kan daarom bewezen worden verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
op 28 januari 2020 te Amsterdam, roekeloos, terwijl hij, verdachte, veel alcohol had gedronken en jointjes had gerookt en ketamine had gebruikt en daarbij bezig was met het opnemen van een videoclip, een vuurwapen ter hand heeft genomen en voor de camera zijn, verdachtes, performance met dat vuurwapen heeft gedaan (vuurwapen laden met gevuld magazijn en vervolgens doorladen) en dat vuurwapen heeft gericht op de camera welke door [slachtoffer] werd bediend, en zonder zich ervan te vergewissen dat het vuurwapen daadwerkelijk ongeladen was de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, waarna dat vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] getroffen werd door een kogel uit dat vuurwapen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotverwonding in het bovenlichaam heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
in de periode van 1 september 2019 tot en met 28 januari 2020 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zastava, model M57, kaliber 7,62x25 Tokarev, en munitie, te weten patronen van het merk Sellier & Bellot (S&B), model projectiel volmantel rondneus, kaliber 7,62x25 mm Tokarev, zijnde munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, met toepassing van het volwassenstrafrecht, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. Er kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal een voorwaardelijk strafdeel opgelegd moeten worden met als bijzondere voorwaarde een reclasseringstoezicht.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Tijdens het opnemen van een videoclip op rapmuziek heeft verdachte per ongeluk een vriend van hem doodgeschoten met een vuurwapen dat hij enkele maanden daarvoor zelf had aangeschaft. Verdachte was die avond zwaar onder invloed van alcohol en drugs. Op enig moment heeft hij de trekker overgehaald, terwijl de gevulde patroonhouder nog in het wapen zat en het wapen doorgeladen was. Het slachtoffer werd vervolgens dodelijk getroffen door een kogel uit het wapen. Verdachte heeft geen kwade bedoelingen gehad, maar door zijn roekeloze gedrag heeft hij wel de dood van zijn jeugdvriend op zijn geweten.
Verdachte had het wapen en de munitie al ongeveer vijf maanden in zijn bezit. Wapenbezit draagt in sterke mate bij aan de onveiligheid in de maatschappij, wat ook in deze zaak weer is gebleken. Het is daarom van groot belang dat krachtig tegen illegaal wapenbezit wordt opgetreden.
Uit het strafblad van 17 maart 2020 van verdachte blijkt dat verdachte in 2017 een transactie heeft gekregen in verband met overtreding van de Wet wapens en munitie. Blijkens mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting heeft deze transactie betrekking op het voorhanden hebben van een patroon. In 2018 heeft verdachte een taakstraf opgelegd gekregen ter zake van een vernieling en bezit harddrugs. Daarnaast is hij in 2018 veroordeeld voor een diefstal en voor rijden onder invloed. In 2019 is hij in België eveneens voor rijden onder invloed veroordeeld.
Uit de door mr. drs. R.A. Sterk over verdachte opgemaakte psychologische rapportage van 22 april 2020 komt naar voren dat verdachte een posttraumatische stress stoornis heeft opgelopen als gevolg van het tenlastegelegde. Op het moment van het tenlastegelegde was echter geen sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is daarom geen sprake van een vermindering van de toerekenbaarheid.
De psycholoog merkt op dat het onderzoek werd bemoeilijkt door het feit dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. Zo verzwijgt hij emotionele problemen op jonge leeftijd, waaronder suïcidaliteit en automutilatie. Ook brengt hij zijn criminele leven, waar enige tijd geleden sprake van zou zijn geweest, niet ter sprake. Hij lijkt tijdens het onderzoek een sociaal wenselijk beeld van zichzelf neer te zetten en er is geen goed grip te krijgen op zijn psychische binnenwereld.
Het beeld komt naar voren van een emotioneel en pedagogisch enigszins verwaarloosde jongen, die goed kon leren. Rond zijn 15e heeft hij een gedragsverandering doorgemaakt. Hij is middelen gaan gebruiken, is gaan spijbelen en heeft uiteindelijk zijn school niet afgemaakt. In deze tijd lijkt hij een gedragsstoornis te hebben ontwikkeld, welke was gecentreerd rond een lacunaire gewetensfunctie, die zich kenmerkt door een vergaande egocentrische houding, waarbij hij weinig schuld- en spijtgevoelens jegens zijn slachtoffers lijkt te ervaren.
De gedragsstoornis lijkt te zijn verminderd en hij probeert een regulier bestaan op te bouwen waarin hij werkt en heeft geprobeerd om een opleiding te volgen. Hij is erg gericht op autonomie en hij lijkt zich enigszins af te zetten tegen autoriteitsfiguren en een conventioneel bestaan.
Verdachte laat gedrag zien waarbij hij wat schopt tegen de maatschappelijke conventies door bijvoorbeeld een tattoo te laten zetten waardoor hij niet meer kan werken in een representatieve functie en door geen opleiding af te ronden. Hij neemt risico’s om zijn eigenheid te onderstrepen. In het verleden liet hij crimineel gedrag zien om zich te onderscheiden van anderen, tegenwoordig doet hij dit door tattoos, rapmuziek en het gebruik van een vuurwapen in een videoclip.
De psycholoog acht onvoldoende argumenten aanwezig voor toepassing van het
strafrecht voor minderjarigen. Verdachte is in staat om zijn eigen gedrag te organiseren. Impulsiviteit staat niet op de voorgrond. Hij komt niet duidelijk jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Hij is nog wel verbonden met het gezin van herkomst, maar hij neemt hierin geen duidelijke kind-rol meer aan en een pedagogische aanpak lijkt niet goed meer haalbaar. Hij trekt zijn eigen plan en neemt meer een volwassen houding aan. Hij lijkt zich te gedragen volgens zijn kalenderleeftijd.
Uit de over verdachte opgemaakte reclasseringsadviezen van 15 april 2020 en
19 juni 2020 M. Haltman komt naar voren dat verdachte hevige schuldgevoelens ondervindt van het feit dat zijn jeugdvriend door zijn toedoen is overleden.
De reclassering schat de algemene kans op recidive in als gemiddeld en het risico op letselschade als laag. Sinds verdachte vanuit de Penitentiaire Inrichting (PI) naar de [naam] is overgeplaatst is er een positieve ontwikkeling te zien. Hij neemt deel aan interventies, waaronder muziektherapie. Op emotioneel vlak is hij opener geworden. Het bieden van structuur en het kunnen volgen van een dagprogramma hebben een positief effect op zijn gedrag en hij is gemotiveerd voor gedragsverandering. Voortzetting van zijn detentie in een PI zou kunnen leiden tot een terugval in zijn gedrag.
Gezien de huidige ontwikkelingen, het feit dat verdachte nog op zoek is naar zijn
identiteit en de wenselijkheid van het betrekken van de ouders in het plan van aanpak, adviseert de reclassering om jeugdstrafrecht toe te passen, met volwassen begeleiding.
De reclassering adviseert voorts om bij een veroordeling aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling voor zijn PTSS bij de Bascule, het meewerken aan het vinden van een dagbesteding en, indien geïndiceerd, een behandeling bij Inforsa voor zijn middelengebruik.
Met de reclassering ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Hoewel er ook contra-indicaties voor jeugdstrafrecht zijn, zoals genoemd door de psycholoog, heeft met name de overplaatsing van verdachte vanuit de PI naar de [naam] laten zien dat hij gemotiveerd is om aan gedragsverandering te werken. Zijn verblijf in deze jeugdinrichting en de aldaar gegeven structuur en dagprogramma’s hebben duidelijk een positieve invloed op hem gehad. Hij lijkt hier veel beter dan in de PI op z’n plaats te zijn en tot zijn recht te komen. Op emotioneel vlak is hij opener geworden en lijkt open te staan voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning. De door de psycholoog gedane constatering dat verdachte gedrag laat zien waarbij hij aanschopt tegen maatschappelijke conventies en risico’s neemt om zijn eigenheid te onderstrepen, kan mogelijk duiden op een nog niet geheel uitontwikkelde persoonlijkheid. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en de maatschappij veel baat kunnen hebben bij een voortgezet verblijf in een jeugdinrichting, waar deelname aan het dagprogramma verplicht is, en de pedagogische aanpak die daar geboden wordt, zodat hij nog gedurende een aanzienlijke tijd aan zichzelf zal moeten werken, terwijl terugkeer naar een PI, een kale detentie zal inhouden en hem mogelijk zal doen terugvallen in negatief gedrag.
Het staat buiten elke twijfel dat verdachte op geen enkel moment de dood van zijn jeugdvriend heeft gewild. Niettemin is hij hier wel verantwoordelijk voor. Verdachte heeft onaanvaardbare risico’s genomen, met fatale consequenties. Door zijn handelen is [slachtoffer] het leven ontnomen en heeft hij de ouders, overige familieleden en vrienden van [slachtoffer] onnoemelijk verdriet aangedaan. Verdachte zal een manier moeten vinden om met deze verschrikkelijke last op zijn schouders verder te kunnen leven.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten maakt dat de rechtbank de maximaal op te leggen jeugddetentie, te weten 24 maanden, passend en geboden acht, hierbij in ogenschouw genomen dat de vervroegde invrijheidstellingregeling niet van toepassing is op jeugddetentie. Deze straf laat geen ruimte om daarnaast nog een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Beslag
7.4.1.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn onder meer de volgende voorwerpen in beslag genomen, zoals vermeld op beslaglijst die als bijlage 3 aan dit vonnis is gehecht:
1. pistool (5875236), Zastava;
2. munitie (5875238);
3. huls (5875239) Selier & Bellot;
4. patroon (5875247) Selier & Bellot;
5. patroon (5875253) Sellier & Bellot.
Nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 subsidiair en 2 bewezengeachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
7.4.2.
Bewaren voor rechthebbende
De op de beslaglijst genoemde items 8, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53 en 59 dienen te worden bewaard voor de rechthebbende.
7.5.
Vorderingen van de nabestaanden en de schadevergoedingsmaatregel
7.5.1.
De vorderingen
De nabestaanden van het slachtoffer, [naam moeder] (moeder),
[naam vader] (vader), [naam zus 1] (zus),
[naam zus 2] (zus) en [naam broer] (broer) hebben zich als benadeelden in het geding gevoegd. Zij vorderen vergoeding van schade te vermeerderen met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- [naam moeder] vordert een vergoeding van € 2.500 aan materiële schade (vliegticket en opslag/bewaren as in Ecuador) en € 17.500,- aan affectieschade.
- [naam vader] vordert een vergoeding van € 1.500,- (vliegticket) aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade.
- [naam zus 1] vordert een vergoeding van € 1.500,- (vliegticket) aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade.
- [naam zus 2] vordert een vergoeding van € 4.988,63 (kosten uitvaart
€ 3.488,63 en vliegticket € 1.500,-) aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade.
- [naam broer] vordert een vergoeding van € 1.500,- (vliegticket) aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade.
De advocaat van de nabestaanden, mr. M.M.P.M. Lousberg, heeft ter terechtzitting opgemerkt dat de opgevoerde schade die ziet op vliegtickets en het bewaren en uitstrooien van de as van het slachtoffer, toekomstige schadeposten betreffen. Omdat de nabestaanden in hoger beroep hun vorderingen niet kunnen vermeerderen, zijn deze kosten nu reeds in de vorderingen opgenomen. Mogelijk hebben de nabestaanden bij een eventueel hoger beroep deze kosten inmiddels wel gemaakt. De benadeelde partijen realiseren zich dat deze schadeposten in de onderhavige procedure niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
Voor wat betreft de verzochte affectieschade door de broer en zussen van [slachtoffer] heeft mr. Lousberg - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zij daarvoor in aanmerking komen nu zij een nauwe relatie onderhielden met hun broer [slachtoffer] en zij een hecht gezin vormen. [naam zus 2] en [slachtoffer] hebben altijd in dezelfde klas op school gezeten en [slachtoffer] kwam bij [naam zus 1] regelmatig eten en was er voor haar en haar zoontje.
7.5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen kunnen worden toegewezen, met uitzondering van de schadeposten die zien op de vliegtickets en het bewaren van de as van het slachtoffer. Hoewel broers en zussen van een nabestaande in beginsel niet voor affectieschade in aanmerking komen, was de band tussen hen en de overledene zodanig dat deze schade in deze zaak wel toegewezen kan worden.
7.5.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat alleen de vader en de moeder en niet de zussen en broer van het slachtoffer in aanmerking komen voor affectieschade. Er zijn geen zeer bijzondere omstandigheden die maken dat de zussen en broer met succes een beroep kunnen doen op de in de wet opgenomen hardheidsclausule. De raadsman heeft, met het oog op de huidige en de te verwachten financiële situatie van verdachte, verzocht om de aan de ouders toe te wijzen affectieschade te matigen en geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.5.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de door de nabestaanden gevorderde schade die ziet op vliegtickets en het in Ecuador bewaren en verstrooien van de as van de overledene, niet-ontvankelijk verklaren. Deze schade is op dit moment nog niet geleden en komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
[naam zus 2] is een nabestaande van het slachtoffer. Op grond van artikel 6:108 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene die de kosten voor de lijkbezorging heeft gedragen, deze kosten vorderen van de aansprakelijke persoon. De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de kosten voor de uitvaartverzorging is niet betwist en is onderbouwd door middel van facturen. Deze schade bedraagt in totaal € 3.488,63. Deze schadepost zal daarom door de rechtbank worden toegewezen.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer degenen die ten tijde van het overlijden ouder van de overledene zijn (lid 4 sub c). De bedragen die voor deze schade kunnen worden toegekend staan vermeld in het Besluit Vergoeding affectieschade. Het slachtoffer was ten tijde van zijn overlijden meerderjarig en woonde niet meer bij zijn ouders, zodat de affectieschade voor ouders € 17.500,- bedraagt. De rechtbank zal daarom de door de moeder [naam moeder] en de vader [naam vader] gevorderde affectieschade toewijzen, ieder voor een bedrag van € 17.500,-. De rechtbank ziet anders dan de raadsman geen aanleiding om deze bedragen te matigen.
Zussen en broers van de overledene komen ingevolge de wet in beginsel niet voor affectieschade in aanmerking, tenzij zij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naasten worden aangemerkt (6:108 lid 4 sub g BW) en aldus op die grond voor affectieschade in aanmerking komen. Daarvan kan sprake zijn wanneer zij in een bepaalde zorgrelatie tot elkaar stonden of wanneer zij, als volwassenen, een langdurige gemeenschappelijke huishouding voerden.
Uit de ingediende vorderingen en de ter terechtzitting voorgedragen verklaringen van de zussen en broer, blijkt dat zij alle drie een hechte en warme band hadden met hun overleden broer. Ze gingen geregeld samen op reis, gingen samen uit eten en vierden gezamenlijk de feestdagen bij hun ouders. De dood van hun broer heeft hen diep getroffen en heeft een grote leegte achtergelaten.
De rechtbank ziet het verdriet en de pijn die de dood van hun broer bij hen heeft teweeggebracht. Ondanks de hechte band die zij met elkaar hadden, is echter niet gebleken dat de verhouding tussen de nabestaanden en hun overleden broer sterk afweek van wat in het algemeen gebruikelijk is tussen volwassen kinderen binnen één gezin. Zo was er geen specifieke zorgrelatie en woonde de overledene zelfstandig. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de zussen en broer niet op grond van artikel 6:108 lid 4 onder g BW alsnog aanspraak kunnen maken op affectieschade. De gevorderde affectieschade zal daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vorderingen van de benadeelde partijen worden als volgt toegewezen:
Verdachte moet de benadeelde partij
[naam moeder]een immateriële schadevergoeding betalen van
€ 17.500,-.
Verdachte moet de benadeelde partij
[naam vader]een immateriële schadevergoeding betalen van
€ 17.500,-.
Verdachte moet de benadeelde partij
[naam zus 2]een materiële schadevergoeding betalen van
€ 3.488,63.
De vorderingen worden voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen kunnen hun resterende vorderingen eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toegewezen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente. Ten aanzien van de affectieschade wordt de wettelijke rente toegewezen met ingang van
28 januari 2020, de dag van het overlijden van het slachtoffer. Ten aanzien van de kosten voor de lijkbezorging wordt de wettelijke rente toegewezen met ingang van
31 januari 2020.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden op dit moment begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen de maatregel van artikel 36f Sr opleggen. De rechtbank onderkent met de verdediging dat niet te verwachten is dat verdachte binnen afzienbare tijd de toegewezen bedragen uit eigen middelen zal kunnen terugbetalen. De raadsman is bang dat de aan 36f Sr gekoppelde gijzeling verdachte dan mogelijk in de problemen zal brengen en wil om die reden dat geen schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat de nabestaanden met onbetaalde vorderingen blijven zitten. Bovendien bepaalt artikel 6:4:20 lid 3 BW dat gijzeling niet wordt toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling, zodat de door de raadsman geschetste situatie zich niet snel zal voordoen. De rechtbank zal verdachte echter enigszins tegemoet komen door de duur van de gijzeling te beperken tot in totaal maximaal 30 dagen per toegewezen vordering.
De vorderingen van de benadeelde partijen
[naam zus 1]en
[naam broer]worden niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 77c, 77g, 77i, 77gg en 307 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. pistool (5875236), Zastava;
2. munitie (5875238);
3. huls (5875239) Selier & Bellot;
4. patroon (5875247) Selier & Bellot;
5. patroon (5875253) Sellier & Bellot.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
de items 8, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53 en 59, zoals vermeld op de als bijlage 3 bij dit vonnis opgenomen beslaglijst.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam moeder]toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizend en vijfhonderd euro) (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 januari 2020.
Veroordeelt verdachte aan [naam moeder] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam moeder] , te betalen de som van € 17.500,- (zeventienduizend en vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 januari 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan maximaal
30dagen gijzeling worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam vader]toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizend en vijfhonderd euro) (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 januari 2020.
Veroordeelt verdachte aan [naam vader] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam vader] , te betalen de som van € 17.500,- (zeventienduizend en vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 januari 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan maximaal
30dagen gijzeling worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam zus 2]toe tot een bedrag van
€ 3.488,63(drieduizend vierhonderdachtentachtig euro en drieënzestig cent) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
31 januari 2020.
Veroordeelt verdachte aan [naam zus 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam zus 2] , te betalen de som van
€ 3.488,63(drieduizend vierhonderdachtentachtig euro en drieënzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan maximaal
30dagen gijzeling worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Verklaart de benadeelde partijen
[naam zus 1]en
[naam broer]niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2020.