7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Tijdens het opnemen van een videoclip op rapmuziek heeft verdachte per ongeluk een vriend van hem doodgeschoten met een vuurwapen dat hij enkele maanden daarvoor zelf had aangeschaft. Verdachte was die avond zwaar onder invloed van alcohol en drugs. Op enig moment heeft hij de trekker overgehaald, terwijl de gevulde patroonhouder nog in het wapen zat en het wapen doorgeladen was. Het slachtoffer werd vervolgens dodelijk getroffen door een kogel uit het wapen. Verdachte heeft geen kwade bedoelingen gehad, maar door zijn roekeloze gedrag heeft hij wel de dood van zijn jeugdvriend op zijn geweten.
Verdachte had het wapen en de munitie al ongeveer vijf maanden in zijn bezit. Wapenbezit draagt in sterke mate bij aan de onveiligheid in de maatschappij, wat ook in deze zaak weer is gebleken. Het is daarom van groot belang dat krachtig tegen illegaal wapenbezit wordt opgetreden.
Uit het strafblad van 17 maart 2020 van verdachte blijkt dat verdachte in 2017 een transactie heeft gekregen in verband met overtreding van de Wet wapens en munitie. Blijkens mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting heeft deze transactie betrekking op het voorhanden hebben van een patroon. In 2018 heeft verdachte een taakstraf opgelegd gekregen ter zake van een vernieling en bezit harddrugs. Daarnaast is hij in 2018 veroordeeld voor een diefstal en voor rijden onder invloed. In 2019 is hij in België eveneens voor rijden onder invloed veroordeeld.
Uit de door mr. drs. R.A. Sterk over verdachte opgemaakte psychologische rapportage van 22 april 2020 komt naar voren dat verdachte een posttraumatische stress stoornis heeft opgelopen als gevolg van het tenlastegelegde. Op het moment van het tenlastegelegde was echter geen sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is daarom geen sprake van een vermindering van de toerekenbaarheid.
De psycholoog merkt op dat het onderzoek werd bemoeilijkt door het feit dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. Zo verzwijgt hij emotionele problemen op jonge leeftijd, waaronder suïcidaliteit en automutilatie. Ook brengt hij zijn criminele leven, waar enige tijd geleden sprake van zou zijn geweest, niet ter sprake. Hij lijkt tijdens het onderzoek een sociaal wenselijk beeld van zichzelf neer te zetten en er is geen goed grip te krijgen op zijn psychische binnenwereld.
Het beeld komt naar voren van een emotioneel en pedagogisch enigszins verwaarloosde jongen, die goed kon leren. Rond zijn 15e heeft hij een gedragsverandering doorgemaakt. Hij is middelen gaan gebruiken, is gaan spijbelen en heeft uiteindelijk zijn school niet afgemaakt. In deze tijd lijkt hij een gedragsstoornis te hebben ontwikkeld, welke was gecentreerd rond een lacunaire gewetensfunctie, die zich kenmerkt door een vergaande egocentrische houding, waarbij hij weinig schuld- en spijtgevoelens jegens zijn slachtoffers lijkt te ervaren.
De gedragsstoornis lijkt te zijn verminderd en hij probeert een regulier bestaan op te bouwen waarin hij werkt en heeft geprobeerd om een opleiding te volgen. Hij is erg gericht op autonomie en hij lijkt zich enigszins af te zetten tegen autoriteitsfiguren en een conventioneel bestaan.
Verdachte laat gedrag zien waarbij hij wat schopt tegen de maatschappelijke conventies door bijvoorbeeld een tattoo te laten zetten waardoor hij niet meer kan werken in een representatieve functie en door geen opleiding af te ronden. Hij neemt risico’s om zijn eigenheid te onderstrepen. In het verleden liet hij crimineel gedrag zien om zich te onderscheiden van anderen, tegenwoordig doet hij dit door tattoos, rapmuziek en het gebruik van een vuurwapen in een videoclip.
De psycholoog acht onvoldoende argumenten aanwezig voor toepassing van het
strafrecht voor minderjarigen. Verdachte is in staat om zijn eigen gedrag te organiseren. Impulsiviteit staat niet op de voorgrond. Hij komt niet duidelijk jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Hij is nog wel verbonden met het gezin van herkomst, maar hij neemt hierin geen duidelijke kind-rol meer aan en een pedagogische aanpak lijkt niet goed meer haalbaar. Hij trekt zijn eigen plan en neemt meer een volwassen houding aan. Hij lijkt zich te gedragen volgens zijn kalenderleeftijd.
Uit de over verdachte opgemaakte reclasseringsadviezen van 15 april 2020 en
19 juni 2020 M. Haltman komt naar voren dat verdachte hevige schuldgevoelens ondervindt van het feit dat zijn jeugdvriend door zijn toedoen is overleden.
De reclassering schat de algemene kans op recidive in als gemiddeld en het risico op letselschade als laag. Sinds verdachte vanuit de Penitentiaire Inrichting (PI) naar de [naam] is overgeplaatst is er een positieve ontwikkeling te zien. Hij neemt deel aan interventies, waaronder muziektherapie. Op emotioneel vlak is hij opener geworden. Het bieden van structuur en het kunnen volgen van een dagprogramma hebben een positief effect op zijn gedrag en hij is gemotiveerd voor gedragsverandering. Voortzetting van zijn detentie in een PI zou kunnen leiden tot een terugval in zijn gedrag.
Gezien de huidige ontwikkelingen, het feit dat verdachte nog op zoek is naar zijn
identiteit en de wenselijkheid van het betrekken van de ouders in het plan van aanpak, adviseert de reclassering om jeugdstrafrecht toe te passen, met volwassen begeleiding.
De reclassering adviseert voorts om bij een veroordeling aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling voor zijn PTSS bij de Bascule, het meewerken aan het vinden van een dagbesteding en, indien geïndiceerd, een behandeling bij Inforsa voor zijn middelengebruik.
Met de reclassering ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Hoewel er ook contra-indicaties voor jeugdstrafrecht zijn, zoals genoemd door de psycholoog, heeft met name de overplaatsing van verdachte vanuit de PI naar de [naam] laten zien dat hij gemotiveerd is om aan gedragsverandering te werken. Zijn verblijf in deze jeugdinrichting en de aldaar gegeven structuur en dagprogramma’s hebben duidelijk een positieve invloed op hem gehad. Hij lijkt hier veel beter dan in de PI op z’n plaats te zijn en tot zijn recht te komen. Op emotioneel vlak is hij opener geworden en lijkt open te staan voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning. De door de psycholoog gedane constatering dat verdachte gedrag laat zien waarbij hij aanschopt tegen maatschappelijke conventies en risico’s neemt om zijn eigenheid te onderstrepen, kan mogelijk duiden op een nog niet geheel uitontwikkelde persoonlijkheid. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en de maatschappij veel baat kunnen hebben bij een voortgezet verblijf in een jeugdinrichting, waar deelname aan het dagprogramma verplicht is, en de pedagogische aanpak die daar geboden wordt, zodat hij nog gedurende een aanzienlijke tijd aan zichzelf zal moeten werken, terwijl terugkeer naar een PI, een kale detentie zal inhouden en hem mogelijk zal doen terugvallen in negatief gedrag.
Het staat buiten elke twijfel dat verdachte op geen enkel moment de dood van zijn jeugdvriend heeft gewild. Niettemin is hij hier wel verantwoordelijk voor. Verdachte heeft onaanvaardbare risico’s genomen, met fatale consequenties. Door zijn handelen is [slachtoffer] het leven ontnomen en heeft hij de ouders, overige familieleden en vrienden van [slachtoffer] onnoemelijk verdriet aangedaan. Verdachte zal een manier moeten vinden om met deze verschrikkelijke last op zijn schouders verder te kunnen leven.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten maakt dat de rechtbank de maximaal op te leggen jeugddetentie, te weten 24 maanden, passend en geboden acht, hierbij in ogenschouw genomen dat de vervroegde invrijheidstellingregeling niet van toepassing is op jeugddetentie. Deze straf laat geen ruimte om daarnaast nog een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen.