ECLI:NL:RBAMS:2020:3525

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
13/013272-20 (A), 13/260994-19 (B), 13/294517-19 (C), 13/000576-20 (D), 13/021985-20 (E), 13/079285-20 (F) en 13/098578-20 (G) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens mishandeling, bedreiging, diefstal en vernieling in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juli 2020 uitspraak gedaan tegen een 41-jarige man, die wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging, diefstal en vernieling. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van [slachtoffer 1] op 14 januari 2020, waarbij hij deze persoon bij de keel greep en bedreigingen uitte. Daarnaast heeft hij op verschillende data in 2019 en 2020 bedreigingen geuit aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en is hij betrokken geweest bij diefstallen van goederen van winkels zoals Primark en Albert Heijn. De rechtbank heeft de zaken samengevoegd en op basis van de bewijsvoering, waaronder getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte, geoordeeld dat de feiten bewezen zijn. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer 3] voor de materiële schade die hij heeft geleden door de vernieling van zijn deur. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de alcoholproblematiek van de verdachte en het risico op recidive.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers:
13/013272-20(A), 13/260994-19 (B), 13/294517-19 (C), 13/000576-20 (D), 13/021985-20 (E), 13/079285-20 (F) en 13/098578-20 (G) (Promis)
Datum uitspraak: 22 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
[woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam]
(hierna: [naam] ).

1.Onderzoek ter terechtzitting

Op de zitting van 8 juli 2020 zijn zaak C en zaak E door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 8 juli 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen B t/m G onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd bij parketnummer A. De onderscheidene zaken worden hierna omwille van de duidelijkheid als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C, zaak D, zaak E, zaak F en zaak G aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.W. van Zanten en van wat verdachte en zijn raadsman mr. I. L’Ghdas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij:
ten aanzien van zaak A:
1. door op 14 januari 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] (met kracht) bij de keel te grijpen, de keel dicht te knijpen en/of te bedreigen met de woorden “Ik vermoord je. Jij hoort er ook bij. Duivels zijn jullie” zich heeft schuldig gemaakt aan
primair: een poging tot doodslag van [slachtoffer 1] ’;
subsidiair: een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] ;
meer subsidiair: door op 14 januari 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] (met kracht) bij de keel te grijpen, de keel dicht te knijpen zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] ;
2. zich op 14 januari 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling met de woorden “Ik maak jou dood, ik maak jullie allemaal dood” en/of “Ik vermoord je. Jij hoort er ook bij. Duivels zijn jullie”;
3. zich op 31 januari 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een of meer kabeltjes en/of opladers en/of bluethooth speakers toebehorende aan Primark, gelegen aan Damrak 77;
4. zich op 1 maart 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan vernieling/beschadiging/het onbruikbaar maken/ het wegmaken van een deur toebehorende aan Ymere en/of [slachtoffer 1] ;
5. zich op 14 april 2020 Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met de woorden “Als je de deur niet open doet dan gooi ik je raam in en steek ik jullie alle twee overhoop” en/of “Jullie laten me weer vallen. Ik maak jullie dood. Jullie gaan het zien”;
6. zich op 16 april 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met de woorden “Laat me niet vallen ander vermoord ik jullie”;
ten aanzien van zaak B:
zich op 31 oktober 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door een mes tegen de keel van [slachtoffer 1] te drukken en/of gedrukt te houden;
ten aanzien van zaak C onder 1:
zich op 10 december 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan diefstal van bier toebehorend aan Albert Heijn;
ten aanzien van zaak C onder 2:
zich op 12 december 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een of meer levensmiddelen toebehorend aan Albert Heijn;
ten aanzien van zaak D:
zich op 1 januari 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan vernieling, beschadiging, het onbruikbaar maken en/of het wegmaken van een ruit (van een deur) toebehorend aan [slachtoffer 3] en/of Back-food;
ten aanzien van zaak E:
zich op 25 januari 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] door haar (met vlakke hand) in/tegen het gezicht/gelaat te slaan;
ten aanzien van zaak F:
zich op 22 februari 2020 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door een (keuken) mes aan [slachtoffer 1] te tonen en/of voor te houden en/of met dat (keuken)mes op het raam van de woning van [slachtoffer 1] te tikken en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen “Opendoen nu!” en/of “Kom naar buiten dan, kom dan!”;
ten aanzien van zaak G:
zich op 30 maart 2020 te Amsterdam samen met een ander, althans alleen, heeft schuldig gemaakt aan vernieling, beschadiging en/of het onbruikbaar maken en/of het wegmaken van een ruit en/of een deur van een woning (gelegen aan de [adres woning] ), toebehorende aan [slachtoffer 4] .
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Voor de leesbaarheid van dit vonnis zullen onder de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging en daarna in het oordeel van de rechtbank eerst de feiten worden besproken die in de zaken A onder 3 en de zaken C onder 1 en 2, D en G zijn ten laste gelegd. Vervolgens zullen de feiten worden besproken die in de zaken A onder 1, 2, 4, 5 en 6 en de zaken B, E en F zijn ten laste gelegd en verband houden met de benadeelden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Over de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die zijn afgelegd in de zaken A betreffende de feiten 1, 2, 4, 5 en 6 en de zaken B, E en F heeft de officier van justitie in algemene zin aangevoerd dat telkens consistente verklaringen zijn afgelegd en dat er geen reden is aan de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van die verklaringen te twijfelen. Daarbij heeft verdachte in die zaken – waarbij hij ten tijde van de ten laste gelegde feiten telkens onder invloed was – slechts verklaard dat sprake is van valse aangiftes, maar is door hem geen alternatieve lezing gegeven.
Ten aanzien van zaak A onder 1 is aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling. Wel kan worden bewezen dat verdachte zich aan mishandeling van [slachtoffer 1] heeft schuldig gemaakt.
In zaak G heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van de vernieling van de ruit en de deur aan de [adres woning] . Dit op basis van de aangifte, de foto van de schade aan de deur, de verklaring van getuige [getuige] (dat zij glasgerinkel hoorde en dat zij daarna twee mannen zag weglopen) en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] (dat verdachte en hijzelf de vernielingen hebben gepleegd).
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de feiten in zaak A onder 3, zaak C onder 1 en 2 en zaak D bekend. Ten aanzien van die feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de feiten in zaak A onder 1, 2, 4, 5 en 6, zaak B, zaak E en zaak F heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] valse aangiftes zijn gedaan en dat zij goede vrienden zijn met [naam 1] . De verklaringen die door deze personen zijn afgelegd kunnen niet zonder meer als geloofwaardig en betrouwbaar worden aangemerkt, te meer omdat zij op tal van punten tegenstrijdig en inconsistent verklaren. Daarbij heeft de raadsman ten aanzien van de ten laste gelegde bedreigingen in de zaken A onder 2, 5 en 6, en de zaken B en F aangevoerd dat geen sprake kan zijn geweest van redelijke vrees voor het misdrijf waarmee werd gedreigd, omdat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondanks de incidenten telkens al dan niet uit eigen initiatief contact onderhielden met verdachte.
Over zaak A onder 4 heeft verdachte verklaard dat hij de deur heeft vernield, maar dat dit niet op 1 maart 2020 is gebeurd. De raadsman verzoekt daarom verdachte voor dit feit vrij te spreken.
Over zaak E is door de raadsman tevens aangevoerd dat door de verbalisanten geen verwonding of verkleuring op de wang van [slachtoffer 2] is geconstateerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Oordeel over zaak A onder 3 en de zaken C onder 1 en 2, D en G
Vrijspraak in zaak G
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte op 30 maart 2020 aanwezig was op het moment dat de ruit en de deur van de woning in de [adres woning] werden vernield. [medeverdachte] , degene met wie verdachte op dat moment ter plaatse was, heeft bekend de ruit van de woning te hebben vernield. Daarnaast heeft hij verklaard dat de vernielingen door hen zijn gepleegd, maar dat hij, [medeverdachte] , geen aandeel heeft gehad in de vernieling van de deur.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een vooropgezet plan om samen de vernielingen te verrichten. Strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte bij deze vernielingen kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden vastgesteld. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat in zaak G is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak A onder 3 en zaak C onder 1 en 2
Op grond van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de bekennende verklaring van verdachte) is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de winkeldiefstallen op 31 januari 2020, 10 december 2019 en 12 december 2019 die in bovengenoemde zaken zijn ten laste gelegd.
Ten aanzien van zaak D
Verdachte heeft verklaard dat hij zich de vernieling op 1 januari 2020 niet kan herinneren, maar dat anderen hem hebben verteld dat hij de ruit van de deur heeft vernield. Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij het voor mogelijk houdt dat hij de vernieling heeft gepleegd. Hij heeft de vernieling niet ontkend. Op grond van de verklaring van verdachte en de wettige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van de ruit van een deur op 1 januari 2020.
3.3.2
Oordeel over zaak A onder 1, 2, 4, 5 en 6 en de zaken B, E en F (feiten met betrekking tot
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] )
Betrouwbaarheid en geloofwaardigheid verklaringen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 1]
De verdediging heeft bepleit dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] valse aangifte hebben gedaan en goed bevriend zijn met getuige [naam 1] .
De rechtbank constateert dat tussen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] weliswaar sprake is van kleine discrepanties, maar oordeelt dat deze verschillen niet van dien aard zijn dat aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van die verklaringen getwijfeld dient te worden. Daar komt bij dat de buurman van getuige [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , getuige [naam 1] , geen aandeel heeft in het geschil tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met verdachte en (in zaak A onder 4 en 5 en in zaak F) een verklaring heeft afgelegd die de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondersteunen.
Uit de stukken in de dossiers en de verklaring van verdachte is bovendien gebleken dat verdachte tijdens de feiten sterk onder invloed van alcohol was, zodat aan zijn verklaring weinig waarde kan worden gehecht.
De rechtbank ziet samenvattend geen aanleiding te twijfelen aan de belastende verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 1] en zal deze dan ook gebruiken als bewijsmiddel.
Ten aanzien van zaak A onder 1 meer subsidiair
Ten aanzien van zaak A onder 1 overweegt de rechtbank het volgende. Op basis van de wettige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte met kracht naar de keel van [slachtoffer 1] heeft gegrepen, diens keel heeft dichtgeknepen en daarbij bedreigingen heeft geuit. [slachtoffer 1] kon daardoor geen adem halen en had ten tijde van het doen van aangifte nog steeds last van zijn keel en zijn nek.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis hiervan echter niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van boos opzet bij verdachte of dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Wel kan op basis van het vorengaande het meer subsidiair ten laste gelegde worden bewezen, namelijk dat verdachte zich op 14 januari 2020 heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van zaak A onder 2, zaak B en zaak F
Op grond van de wettige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 1] op 14 januari 2020, 31 oktober 2019 en 22 februari 2020 die in bovengenoemde zaken zijn ten laste gelegd.
Ten aanzien van zaak A onder 4
Op grond van de wettige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van een deur op 1 maart 2020.
Verdachte heeft verklaard dat hij de deur heeft vernield, maar dat dit niet op 1 maart 2020 is gebeurd. De rechtbank overweegt dat de aangifte, waarin wordt gesproken over 1 maart 2020, wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [naam 1] . Weliswaar heeft [naam 1] op 1 maart 2020 niet gezien dat verdachte de deur heeft vernield, maar wel heeft hij verklaard dat hij op 1 maart 2020 een kort moment de woning van [slachtoffer 1] had verlaten en bij terugkomst een gat in de deur zag en verdachte heeft horen verklaren “Ik heb een gat in de deur geslagen”. Op grond van het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte de deur op 1 maart 2020 heeft vernield.
Ten aanzien van zaak A onder 5 en 6
Op grond van de wettige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 14 april 2020 en 16 april 2020 die in bovengenoemde zaken zijn ten laste gelegd.
Ten aanzien van zaak E
Op grond van de wettige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] op 25 januari 2020.

4.Bewezenverklaringen

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien vanzaak A:
onder 1 meer subsidiair:
op 14 januari 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] met kracht bij zijn keel te grijpen en zijn keel dicht te knijpen;
onder 2:
op 14 januari 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- “Ik maak jou dood, ik maak jullie allemaal dood.” en
- “Ik vermoord je. Jij hoort er ook bij. Duivels zijn jullie.”;
onder 3:
op 31 januari 2020 te Amsterdam kabeltjes en bluetooth speakers die toebehoorden aan (winkel)bedrijf Primark, gelegen aan Damrak 77, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
onder 4:
op 1 maart 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur die aan Ymere toebehoorde, heeft vernield;
onder 5:
op 14 april 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [slachtoffer 1] en voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- “Als je de deur niet open doet dan gooi ik je raam in en steek ik jullie alle twee overhoop” en
- “Jullie laten me weer vallen. Ik maak jullie dood. Jullie gaan het zien”;
onder 6:
op 16 april 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en door voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Laat me niet vallen anders vermoord ik jullie”;
ten aanzien vanzaak B:
op 31 oktober 2019 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes tegen de keel van [slachtoffer 1] te drukken;
ten aanzien vanzaak C
onder 1:
op 10 december 2019 te Amsterdam bier toebehoorde aan winkelbedrijf Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
onder 2:
op 12 december 2019 te Amsterdam een levensmiddel dat toebehoorde aan het winkelbedrijf Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien vanzaak D:
op 1 januari 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een deur dat aan [slachtoffer 3] en/of Back-food toebehoorde, heeft vernield;
ten aanzien vanzaak E:
op 25 januari 2020 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met de vlakke hand tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] te slaan;
ten aanzien vanzaak F:
op 22 februari 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een keukenmes aan voornoemde [slachtoffer 1] te tonen en voor te houden en vervolgen) met dat keukenmes op het raam van de woning van voornoemde [slachtoffer 1] te tikken en daarbij die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Opendoen nu!” en “Kom naar buiten dan, kom dan!”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4, 5, en 6 en in de zaken B, C onder 1 en 2, D, E, F, en G bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte first offender is en al lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Als hij nog langer gedetineerd blijft, kan hij zijn huurwoning verliezen. Verdachte is al lange tijd alcoholist, maar dat heeft in de periode van 2006 tot en met 2019 niet geleid tot justitiecontacten. Hij verdient daarom een kans om zich te bewijzen. Door de psycholoog is bovendien geadviseerd verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Op basis van het voorgaande verzoekt de raadsman verdachte een gevangenisstraf met een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf het volgende laten meewegen.
Verdachte lijdt aan een hardnekkige alcoholverslaving en was ook tijdens het plegen van de bewezen verklaarde feiten steeds (zwaar) onder invloed van alcohol. In het Pro Justitia onderzoek van 18 juni 2020 is door de psycholoog een stoornis in het alcoholgebruik en een hoog recidiverisico vastgesteld en wordt geadviseerd de bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank zal dit advies overnemen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 juni 2020, waaruit blijkt dat er tussen 2006 en de onderhavige zaak geen justitiecontacten zijn geweest. Verdachte is echter vervolgens in zeer korte tijd, vanaf 31 oktober 2019, meermalen met justitie in aanraking gekomen wegens diefstallen, vernielingen, mishandelingen en bedreigingen. Volgens de oriëntatiepunten die de rechtbank hanteert, wordt voor dergelijke misdrijven in beginsel een geldboete als oriëntatiepunt voor een straf genomen. De rechtbank ziet in de hoeveelheid en de aard van de feiten alsmede in de persoonlijke omstandigheden van verdachte redenen om af te wijken van de oriëntatiepunten. Verdachte heeft schulden en kan een geldboete niet betalen. Een werkstraf is gelet op de alcoholproblematiek van verdachte niet uitvoerbaar, waardoor een gevangenisstraf resteert. Dat acht de rechtbank ook passend en geboden.
De rechtbank ziet in het grote gevaar voor herhaling bij verdachte aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Reclassering Inforsa heeft in het adviesrapport van 3 juli 2020 aangegeven dat behandeling van verdachte is geïndiceerd, maar dat de recidivekans niet via een drangkader kan worden beperkt en dat zij geen mogelijkheid ziet voor bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal dan ook geen voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel verbinden.
Om het recidiverisico niet groter te maken door de detentie zodanig lang te laten duren dat het gevaar bestaat dat verdachte zijn woning verliest, zal de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden opleggen, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

8.Vordering van de benadeelde partij (zaak D)

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 1.072,30 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 387,95 voor het vervangen van het glas in de deur en € 684,35 voor misgelopen inkomsten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak D bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist voor zover dit ziet op de vervangende kosten voor het glas in de deur. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank dat deel niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (1 januari 2020).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor zover de vordering ziet op de misgelopen inkomsten, is de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat deze post onvoldoende is onderbouwd. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, levert de behandeling van die post naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom niet in zijn vordering worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak G ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A, onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten en de in de zaken B, C onder 1 en 2, D, E en F ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A onder 1 meer subsidiair en zaak E:
telkens: mishandeling;
ten aanzien van zaak A onder 2, zaak B en zaak F:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van zaak A onder 3 en zaak C onder 1 en 2:
telkens: diefstal;
ten aanzien van zaak A onder 4 en zaak D:
telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van zaak A onder 5:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak A onder 6:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van zaak A onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4, 5 en 6, zaak B, zaak C onder 1 en 2, zaak D, zaak D, zaak E en zaak F:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van zaak D:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 387,95 (driehonderdzevenentachtig euro en negenenvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 387,95 (driehonderdzevenentachtig euro en negenenvijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2020.