In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juni 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn minderjarige zoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn zoon, geboren in 2006, in de periode van 4 april 2014 tot en met 5 september 2019 meermalen met de vlakke hand heeft geslagen en tegen de muur heeft geduwd. De zaak kwam ter terechtzitting naar aanleiding van een aangifte van de moeder en de bekennende verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een taakstraf van 80 uren had geëist, niet volledig gevolgd en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling, om de verdachte te begeleiden in zijn herstel en om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid om mee te werken aan de voorgestelde behandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor zijn handelen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van kinderen en de verantwoordelijkheid van ouders.