ECLI:NL:RBAMS:2020:3513

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
13/215929-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van minderjarig kind met taakstraf en bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juni 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn minderjarige zoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn zoon, geboren in 2006, in de periode van 4 april 2014 tot en met 5 september 2019 meermalen met de vlakke hand heeft geslagen en tegen de muur heeft geduwd. De zaak kwam ter terechtzitting naar aanleiding van een aangifte van de moeder en de bekennende verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een taakstraf van 80 uren had geëist, niet volledig gevolgd en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling, om de verdachte te begeleiden in zijn herstel en om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid om mee te werken aan de voorgestelde behandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor zijn handelen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van kinderen en de verantwoordelijkheid van ouders.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/215929-19 (Promis)
Datum uitspraak: 16 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leeman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.E. Kötter naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn kind [persoon 1] (geboren op [geboortedag 2] 2006) in de periode van 4 april 2014 tot en met 5 september 2019 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage (
bijlage I) die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zijn zoon in de tenlastegelegde periode meermalen met de vlakke hand heeft geslagen en tegen de muur heeft geduwd, op basis van de aangifte van de moeder, de verklaring van [persoon 1] zelf en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij zijn zoon in voornoemde periode meerdere keren met de vlakke hand in het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen. Ook heeft hij zijn zoon wel eens met kracht tegen de muur geduwd.
De raadsman heeft ten aanzien van het bewijs voor wat betreft de periode en de geweldshandelingen die door verdachte zijn bekend geen bewijsverweer gevoerd. Wel heeft hij naar voren gebracht dat niet kan worden bewezen dat verdachte zijn zoon met de vuist heeft geslagen, tegen de muur heeft gegooid of in het gezicht of tegen het hoofd heeft gestompt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich binnen het tenlastegelegde tijdsbestek heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn zoon doordat hij hem meermaals met de vlakke hand heeft geslagen en hem tegen de muur heeft geduwd. De bewezenverklaring grondt de rechtbank op de aangifte van moeder [persoon 2] , het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die op 5 september 2019 na de melding door moeder ter plaatse zijn gekomen, waarbij [persoon 1] verklaart dat hij geslagen is door zijn vader en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Omdat verdachte deze feiten heeft bekend en de raadsman ten aanzien hiervan geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
De rechtbank vindt het tenlastegelegde voor het overige niet bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in de bijlage (
bijlage II)opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op tijdstippen gelegen in de periode van 4 april 2014 tot en met 5 september 2019 te Amsterdam zijn kind, [persoon 1] , geboren op [geboortedag 2] 2006, heeft mishandeld door [persoon 1] met kracht tegen de muur te duwen en meermalen met de vlakke hand in het gezicht en tegen het hoofd van [persoon 1] te slaan waardoor [persoon 1] pijn en letsel heeft bekomen.
De schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten: een meldplicht en een ambulante behandeling.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt om te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke taakstraf als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte is – ook nu hij van de moeder van zijn kinderen is gescheiden – degene die het gezin onderhoudt. Het zou de verdachte en het gezin niet ten goede komen als hij naast zijn fulltime baan en alle verantwoordelijkheden die daarbij horen, ook nog een taakstraf zou moeten uitvoeren. Daarnaast moet in het voordeel van verdachte bij het bepalen van de op te leggen straf rekening worden gehouden met het gegeven dat hij van begin af aan openheid van zaken heeft gegeven bij de politie, hij meewerkt met de reclassering en hij er alles aan wil doen om met zijn gezin tot oplossingen te komen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn oudste zoon vanaf zijn 8e tot zijn 13e levensjaar meermaals mishandeld waardoor hij zijn zoon pijn en letsel heeft toegebracht. Dat moet zeer beangstigend en traumatiserend zijn geweest voor het nog jonge slachtoffer dat, zoals is op te maken uit het dossier, door het handelen van zijn vader kampt met gevoelens van angst en schaamte. De rechtbank vindt dat kwalijk en zorgelijk. Een kind zou zich in de nabijheid van zijn vader en in zijn eigen huis juist veilig en geborgen moeten voelen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan ernstige feiten.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van 19 mei 2020 van verdachte, blijkt niet dat hij eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Eerdere veroordelingen die op het strafblad staan vermeld, zijn van langer geleden. De rechtbank zal de justitiële voorgeschiedenis van verdachte daarom niet in zijn nadeel meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsadvies van 16 juni 2020 betreffende verdachte. Hieruit volgt – voor zover relevant – dat het recidiverisico aanvankelijk werd ingeschat als hoog, omdat er sprake is van chronische problematiek binnen het gezin waarbij eerder kindermishandeling en huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Aangezien verdachte en zijn vrouw gaan scheiden en zij met de kinderen ergens anders gaat wonen, wordt het recidiverisico gemiddeld geschat. De reclassering beschrijft verdachte als meewerkend en afspraakgetrouw. Verdachte is in zijn jeugd mishandeld door zijn moeder waardoor hij andere opvoedpatronen heeft meegekregen. Uit de houding van verdachte blijkt hoe diep deze patronen zijn geworteld. Om ander gedrag aan te leren, is langdurige en specialistische hulp nodig, gericht op het doorbreken van het geweldpatroon en het aanleren van maatschappelijk geaccepteerd gedrag. De reclassering adviseert daarom om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht en ambulante behandeling. Oplegging van een gevangenisstraf wordt niet wenselijk gevonden omdat dit mogelijk gevolgen heeft voor zijn baan en heeft daarmee ook invloed op het kunnen onderhouden van zijn kinderen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij mee wil werken aan de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden. In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis is hij al begonnen met ambulante behandeling, wat goed verloopt. Aangezien verdachte de kinderen en zijn ex-vrouw onderhoudt, vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte zijn baan kan blijven behouden. Zij zal verdachte daarom geen gevangenisstraf opleggen en volgt daarin het advies van de reclassering.
De rechtbank vindt, alles afwegende, een taakstraf de meest passende afdoeningsmodaliteit, maar wijkt bij het bepalen van de hoogte daarvan af van de eis van de officier van justitie. De omvang van de door de officier van justitie geëiste werkstaf doet geen recht aan de ernst van de feiten en aan de omstandigheid dat de verdachte zijn zoon jaren lang heeft mishandeld. De rechtbank vindt een taakstraf voor de duur van 120 uren passend, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Omdat de rechtbank de noodzaak ziet van behandeling en begeleiding van verdachte, zal zij een deel van die taakstraf, te weten 60 uren, voorwaardelijk opleggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Gezien de aard van de gepleegde feiten en de omstandigheid dat langdurige behandeling en begeleiding van verdachte wenselijk is, zal hierbij een proeftijd van drie jaren worden gesteld.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120(honderdtwintig)
uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 60(zestig)
uren, van deze taakstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Meldplicht
De veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Inforsa op het adres [adres, te plaats] overeenkomstig de afspraken die veroordeelde in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis met de reclassering heeft gemaakt. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
2. Ambulante behandeling
De veroordeelde laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de vooraarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juni 2020.
[...]