ECLI:NL:RBAMS:2020:3507

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
13/751405-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot moord en doodslag

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. De rechtbank oordeelt dat de omschrijving van het feit in het EAB voldoende is om de overlevering te rechtvaardigen, ondanks dat de rol van de opgeëiste persoon minder duidelijk is.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is en er geen reëel gevaar is voor onmenselijke behandeling in Belgische detentie-instellingen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Belgische autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751405-20
RK nummer: 20/2461
Datum uitspraak: 16 juli 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 mei 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 april 2020 door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
thans gedetineerd in " [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 juli 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.W. Verberkmoes, advocaat te Rotterdam.
Vanwege de maatregelen die door de rechtbank zijn genomen in verband met de uitbraak van
het coronavirus is de opgeëiste persoon via telehoren gehoord vanuit de Penitentiaire
Inrichting.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 29 april 2020 uitgevaardigd door een onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit niet genoegzaam is omschreven en dat de overlevering als gevolg daarvan moet worden geweigerd. Het EAB bevat een duidelijke omschrijving van de pleegplaats en pleegdatum, maar de rol of mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon ontbreekt. Het enkel communiceren met een dader van een strafbaar feit is volgens de raadsman onvoldoende voor het vaststellen van betrokkenheid bij dat feit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit zoals omschreven in het EAB, in combinatie met het A formulier, genoegzaam is omschreven. De omschrijving van het feit is gespecificeerd naar pleegdatum en pleegplaats en de opgeëiste persoon is door de Belgische autoriteiten aangeduid als mededader.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
De opgeëiste persoon wordt, blijkens onderdeel e) van het EAB, ervan verdacht betrokken te zijn bij het om het leven brengen van [naam slachtoffer] op [pleegdatum] , te België.
De rechtbank stelt voorop dat aldus feit, pleegplaats en pleegdatum duidelijk uit het EAB volgen. De strafrechtelijke rol van de opgeëiste persoon blijkt minder duidelijk uit het EAB, maar de rechtbank begrijpt dat de opgeëiste persoon door de Belgische autoriteiten wordt aangeduid als mededader. In het EAB is overwogen dat dat de telefoonnummers die worden toegeschreven aan de opgeëiste persoon voor en na het feit in nauw contact hebben gestaan met de medeverdachten. De rechtbank overweegt dat de overlevering wordt verzocht in verband met een vervolging en dat het Belgische strafrechtelijk onderzoek naar het feit nog niet is afgerond. Wat de daadwerkelijke betrokkenheid en inhoud van de rol van de opgeëiste persoon is geweest is niet aan deze rechtbank om te beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht zodat het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij zou de pleegplaats en de medeverdachten niet kennen en de telefoonnummers zijn niet van hem. De opgeëiste persoon heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderen - Afdeling Gent heeft op 29 mei 2020 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [naam opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] . Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van moord of doodslag.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd het onderzoek in België is aangevangen en het bewijs zich daar bevindt. De medeverdachten worden in België vervolgd en de Belgische autoriteiten hebben met het uitvaardigen van het EAB kenbaar gemaakt de opgeëiste persoon in België te willen vervolgen.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

8.Misbruik van recht

Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon ook in Nederland door de Belgische onderzoeksrechter zou kunnen worden verhoord. De onderzoeksrechter heeft laten weten geen gebruik van die mogelijkheid te willen maken. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB om die reden wordt misbruikt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van oneigenlijk gebruik van het EAB. De Belgische autoriteiten hebben door het uitvaardigen van het EAB de wens geuit om de opgeëiste persoon in België strafrechtelijk te vervolgen. Gelet op het
vertrouwensbeginsel is het, volgens de officier van justitie, niet aan de rechtbank om de
achtergrond en motieven van de uitvaardiging van het EAB te toetsen.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het vertrouwensbeginsel is het, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden die zich hier niet voordoen, niet aan de rechtbank om de achtergrond en motieven van de uitvaardiging van het EAB te toetsen. De Belgische autoriteiten hebben de wens geuit de opgeëiste persoon strafrechtelijk te vervolgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verweer niet slaagt.

9.Detentieomstandigheden

Standpunten ter zitting
De raadsman heeft een garantie van de Belgische autoriteiten verzocht, waaruit blijkt dat er in Belgische detentie-instellingen maatregelen zijn getroffen in verband met de uitbraak van het coronavirus.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een dergelijke garantie niet is vereist. In België zijn strenge maatregelen getroffen om het coronavirus te bestrijden, die maatregelen strekken zich ook uit tot detentie-instellingen. Zo worden Nederlandse opgeëiste personen na overlevering veelal apart gedetineerd. Uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in België blijkt niet van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat er geen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Belgische detentie-instellingen, ook niet ten aanzien van een verhoogd risico op besmetting met het coronavirus. De raadsman heeft zijn verweer niet onderbouwd met enige informatie ten aanzien van de gestelde situatie in België. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de raadsman in zijn verweer te volgen.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 287 en 289 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België).
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.