ECLI:NL:RBAMS:2020:3506

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
13/751436-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborg voor terugkeer naar Nederland

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 mei 2020 en betreft een strafrechtelijk onderzoek in België naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een moord die op 6 december 2018 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de stukken van het overleveringsverzoek beoordeeld.

Tijdens de zitting op 2 juli 2020 heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon betoogd dat de stukken niet genoegzaam zijn en dat onduidelijk is wat de rol van de opgeëiste persoon is geweest. De officier van justitie daarentegen stelde dat de feiten voldoende zijn omschreven en dat de opgeëiste persoon door de Belgische autoriteiten als mededader is aangeduid. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en dat de opgeëiste persoon voldoende duidelijkheid had over de reden van zijn overlevering.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Belgische autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België terug zal keren naar Nederland om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden van de Overleveringswet is voldaan en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751436-20
RK nummer: 20/2584
Datum uitspraak: 16 juli 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 mei 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 mei 2020 door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 juli 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.J. van der Velden, advocaat te Almere.
Vanwege de maatregelen die door de rechtbank zijn genomen in verband met de uitbraak van
het coronavirus is de opgeëiste persoon via telehoren gehoord vanuit de Penitentiaire
Inrichting.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek uitgevaardigd op 11 mei 2020 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de stukken van het overleveringsverzoek niet genoegzaam zijn. Duidelijk is dat er een moord heeft plaatsgevonden in België op 6 december 2018, maar het is onduidelijk wat de eventuele rol en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon hierbij is geweest. Bovendien is onduidelijk of de aan de opgeëiste persoon toegeschreven telefoonnummers wel bij hem in gebruik zijn geweest. De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering te weigeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. In onderdeel e) van het EAB zijn de pleegdatum en pleegplaats omschreven. Bovendien is de opgeëiste persoon door de Belgische autoriteiten aangeduid als dader of mededader.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De opgeëiste persoon wordt, blijkens onderdeel e) van het EAB, ervan verdacht betrokken te zijn bij het om het leven brengen van [persoon] , op 6 december 2018, te België.
De rechtbank stelt voorop dat de omschrijving van het feit, de pleegplaats en pleegdatum duidelijk uit het EAB volgen. Het EAB is minder duidelijk ten aanzien van strafrechtelijke duiding van de rol van de opgeëiste persoon, maar de rechtbank begrijpt dat de opgeëiste persoon door de Belgische autoriteiten wordt aangeduid als mededader. In het EAB is overwogen dat de telefoonnummers die worden toegeschreven aan de opgeëiste persoon voor, tijdens en na het feit in nauw contact hebben stonden met de medeverdachten. De rechtbank overweegt dat de overlevering wordt verzocht in verband met een vervolging en dat het Belgische strafrechtelijk onderzoek naar het feit nog niet is afgerond. Wat de daadwerkelijke betrokkenheid en inhoud van de rol van de opgeëiste persoon is geweest en of deze telefoonnummers inderdaad bij hem in gebruik zijn geweest, is niet aan deze rechtbank om te beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, zodat het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij zou het slachtoffer en de medeverdachten niet kennen. De opgeëiste persoon heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderen - Afdeling Gent heeft op 29 mei 2020 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van moord of doodslag

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat België met het onderzoek is aangevangen en het bewijs zich daar bevindt. Het slachtoffer was in België woonachtig en derhalve is met name de Belgische rechtsorde geschaad. Bovendien worden de medeverdachten in België vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 287 en 289 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België).
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.