Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, die dateert van 23 oktober 2018, betreft het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 22 mei 2018 door de regionale rechtbank in Kielce, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1996 in Polen, was in Nederland in afwachting van de overlevering.
Tijdens de zitting op 16 juni 2020, waar de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern aanwezig was, bleek dat de opgeëiste persoon en zijn advocaat niet aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct was en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De officier van justitie stelde dat zij niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering, omdat de Poolse autoriteiten het EAB hadden ingetrokken.
De rechtbank oordeelde dat met de intrekking van het EAB de grondslag voor de vordering van de officier van justitie was komen te vervallen. De rechtbank volgde het standpunt van de officier van justitie en verklaarde haar niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Tevens werd vastgesteld dat de geschorste overleveringsdetentie was beëindigd. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. H.J. Fehmers en de rechters mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, in aanwezigheid van griffier mr. S. Drent.