8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brute verkrachting van [slachtoffer 1] en daarmee haar lichamelijke integriteit op schokkende wijze geschonden. [slachtoffer 1] was in goed vertrouwen met verdachte meegegaan en de sfeer was gezellig tot het moment waarop verdachte opeens van haar eiste dat zij hem zou pijpen, en hij haar gewelddadig anaal verkrachtte toen ze dat weigerde.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zulke feiten daarvan nadelige psychische gevolgen ondervinden. Dit klemt in deze zaak temeer nu [slachtoffer 1] een kwetsbaar slachtoffer bleek te zijn. Op de dag van de aanhouding van verdachte heeft [slachtoffer 1] zich van het leven beroofd. Het is niet met zekerheid vast te stellen in welke mate de verkrachting van invloed was op die beslissing, maar het is niet goed voorstelbaar dat de zelfmoord van [slachtoffer 1] helemaal los staat van de verkrachting.
De raadsvrouw van verdachte heeft terecht gewezen op de oriëntatiepunten van het LOVS in zake verkrachting. Bij dergelijke delicten kan de aard en ernst van de feiten echter zeer uiteen lopen en vormen de LOVS-oriëntatiepunten niet meer dan een startpunt voor de gedachtenvorming over de strafmaat. In de onderhavige zaak is sprake van strafverzwarende omstandigheden. Niet in de laatste plaats de kwetsbaarheid van het slachtoffer, maar ook de mate van het toegepaste geweld en de omstandigheid dat het om een vernederende en, gelet op het letsel, pijnlijke verkrachting ging.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] .
Daarnaast heeft verdachte, slechts één dag na de verkrachting en mishandeling, [slachtoffer 3] op gewelddadige wijze beroofd. Ook van dergelijke feiten ondervinden slachtoffers doorgaans langdurig psychisch onbehagen. In deze zaak blijkt dat ook uit het schade-onderbouwingsformulier dat aan het verzoek om schadevergoeding is gehecht. Hieruit volgt dat [slachtoffer 3] de dagen na het incident van slag was. Hij had moeite zich te concentreren en was vermoeid door slaapgebrek. Hij voelde zich onzeker en was achterdochtig. Hij kampt nog altijd met angstgevoelens. Dit alles heeft verdachte ondergeschikt gemaakt aan zijn drang naar geldelijk gewin.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige mishandeling van [slachtoffer 4] , die als toerist uit Brazilië Amsterdam bezocht. Ook in dit geval was sprake van een dader die het slachtoffer omschreef als een man, wiens gemoedstoestand plotseling zonder enige aanleiding omsloeg. Hij trok haar plotseling de bosjes in waarna een heftige mishandeling volgde. Dit moet een zeer traumatische ervaring zijn geweest voor het slachtoffer, het is goed voorstelbaar dat zij doodsangsten heeft uitgestaan. Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat de jaren na het feit zwaar voor haar zijn geweest. Zij had moeite het huis uit te komen en contact te leggen met anderen. Tevens had zij veel last van herbelevingen. Zij heeft ruim een jaar psychologische hulp gehad bij traumaverwerking.
Zoals hiervoor overwogen levert dit feit geen poging tot doodslag, dan wel zware mishandeling op. Dit is echter een kwalificatie-aspect, het doet aan de ernst van de mishandeling niet af en slechts in geringe mate aan de strafwaardigheid ervan.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 juli 2019 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, ook voor geweldsdelicten. Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte in Curaçao meermalen is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten tot langdurige gevangenisstraffen.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan onderzoek naar zijn persoon. Deskundigen hebben daarom geen diagnose kunnen stellen. Onderzoekers van het Pieter Baancentrum hebben ook niet tot conclusies kunnen komen omtrent een eventuele psychische stoornis of verstandelijke beperking. Enkel op grote lijnen konden enkele diagnostische hypotheses worden geformuleerd. Er zijn aanwijzingen voor (antisociale) persoonlijkheidsproblematiek, middelengebruik en een verstandelijke beperking. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstige psychiatrische of autistische problematiek, maar de diagnoses kunnen door gebrek aan informatie ook niet worden uitgesloten.
Reclassering Nederland heeft in haar rapport van 1 juli 2020 in overweging gegeven om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen, teneinde voorwaarden te kunnen toepassen na de gevangenisstraf. De reclassering verwacht niet dat verdachte aan op te leggen voorwaarden zal willen meewerken, en acht het recidiverisico hoog. Oplegging van GVM biedt een steviger dwangkader, bij niet houden aan voorwaarden kan namelijk vervangende hechtenis plaatsvinden.
De raadsman van verdachte heeft terecht opgemerkt dat meewerken aan persoonlijkheidsonderzoek geen verplichting is, maar gevolg is wel dat de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in de persoonlijkheid van verdachte. Nu er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een psychische stoornis of verstandelijke beperking, behoort het opleggen van TBS met dwangverpleging niet tot de mogelijkheden. Gelet op de heftigheid van de bewezen verklaarde feiten, het onvoorspelbare gedrag van verdachte en het hoge recidiverisico, ziet de rechtbank daarom geen andere mogelijkheid dan uit oogpunt van speciale preventie de maatschappij tegen verdachte te beschermen, door middel van een langdurige gevangenisstraf.
De rechtbank ziet ook aanleiding om aan verdachte daarnaast de GVM op te leggen. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Daarbij geldt dat de wetgeving omtrent deze maatregel pas per 1 januari 2018 in werking is getreden, zodat de maatregel slechts opgelegd wordt ten aanzien van de feiten in zaak A.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 1.989,99 aan vergoeding van materiële schade en € 750,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De vordering is niet betwist en zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 28 april 2019.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 293,-- aan vergoeding van materiële schade en € 2.750,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De vordering is niet betwist en zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 18 mei 2014.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.