ECLI:NL:RBAMS:2020:3462

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AMS 20_1972, AMS 20_1974, AMS 20_1880, AMS 20_1882
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van lasten onder dwangsom tegen strijdig gebruik van een pand en dakopeningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een fastfoodrestaurant, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen om het gebruik van haar pand als fastfoodrestaurant te staken en om dakopeningen te verwijderen. De eiseres en omwonenden maakten bezwaar tegen de besluiten van het college, waarbij het college op 6 maart 2020 het bezwaar van de eiseres ongegrond verklaarde en dat van de omwonenden gegrond. De eiseres verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar deze werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld door handhavend op te treden, gezien het strijdige gebruik van het pand met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de handhaving niet onevenredig was in verhouding tot de belangen van de eiseres, ondanks de grote gevolgen voor haar bedrijf en de werkgelegenheid. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en oordeelde dat de belangen van de omwonenden en het algemeen belang zwaarder wogen. De beroepen van de eiseres werden ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/1972 en 20/1880 (voorlopige voorziening) en AMS 20/1974 en 20/1882 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2020 in de zaken tussen

[eiseres] .te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Riessen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. Stelwagen).

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: mr. G.J. van Binsbergen, [de personen] , allen te Amsterdam

(gemachtigde: mr. G.J. van Binsbergen), hierna gezamenlijk: de omwonenden.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] ., het college en de omwonenden.

Procesverloop

Op 29 april 2019 heeft het college aan [eiseres] . een last onder dwangsom opgelegd (het primaire besluit 1) om het gebruik van het [pand] als fastfood restaurant onder de [naam] , binnen een termijn van twee weken na verzenddatum van het besluit, te staken en gestaakt te houden.
Op 6 september 2019 heeft het college geweigerd om handhavend op te treden tegen zonder omgevingsvergunning gemaakte dakopeningen en daarboven aangebrachte bouwwerken op het dak van de achteruitbouw van het [pand] (het primaire besluit 2).
[eiseres] . en de omwonenden hebben bezwaar gemaakt. [eiseres] . heeft tevens aan de voorzieningenrechter verzocht het besluit van 29 april 2019 te schorsen totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 24 juni 2019 het besluit van 29 april 2019 geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Met de beslissing op bezwaar van 6 maart 2020 (het bestreden besluit 1) is het bezwaar van [eiseres] . ongegrond verklaard en het bezwaar van de omwonenden gegrond verklaard. Het besluit van 29 april 2019 blijft in stand en het besluit van 6 september 2019 wordt herroepen en besloten wordt alsnog tot handhavend optreden over te gaan wat betreft de dakopeningen.
[eiseres] . is hiertegen in beroep gegaan (AMS 20/1882). Daarnaast heeft [eiseres] . de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit 1 tot zes weken nadat op het beroep is beslist (AMS 20/1880).
In een apart besluit van 6 maart 2020 (het bestreden besluit 2) is door het college besloten tot het opleggen van een last onder dwangsom om de dakopeningen en daarboven aangebrachte bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden binnen een termijn van zes weken na verzending van het besluit.
[eiseres] . is ook hiertegen in beroep gegaan (AMS 20/1974). Daarnaast heeft [eiseres] . de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit 2 tot zes weken nadat op het beroep is beslist (AMS 20/1972).
Mede door de maatregelen die per 16 maart 2020 zijn getroffen in verband met de verspreiding van het coronavirus kon een zitting in deze zaak niet op korte termijn worden gepland. Aan het college is verzocht om tot een nog te plannen zitting niet tot uitvoering van de bestreden besluiten over te gaan. Met een mail van 6 april 2020 heeft het college laten weten het besluit van 6 maart 2020 (de rechtbank begrijpt: de beide besluiten van 6 maart 2020) te schorsen tot vier weken na de uitspraak.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Ook de omwonenden hebben meerdere keren schriftelijk gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 juli 2020. [eiseres] . heeft zich laten vertegenwoordigen door [de persoon] (eigenaar van [eiseres] .) en haar gemachtigde. Van Binsbergen was aanwezig. De overige omwonenden waren afwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. W. Karreman.

Overwegingen

1. Deze zaak draait om de vraag of het college terecht heeft besloten tot oplegging van lasten onder dwangsom gericht tegen het strijdig gebruik van het pand en gericht tegen de aangebrachte dakopeningen en daarboven aangebrachte bouwwerken. Deze handhavingsacties zijn een direct gevolg van de weigering door het college van de door [eiseres] . gevraagde omgevingsvergunning op 5 februari 2019 voor het vervangen van twee bestaande afvoerkanalen aan de achterzijde door één afvoerkanaal en het plaatsen van installaties op het dak van de bestaande aanbouw. Deze weigering was onderwerp van geschil in de beroepsprocedure met zaaknummer AMS 19/1630. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de weigering van de omgevingsvergunning in kwestie was van belang de vraag of sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Hierover is op 6 september 2019 door deze rechtbank uitspraak gedaan, waarbij het beroep van [eiseres] . ongegrond is verklaard. Het hoger beroep van deze uitspraak is op 7 juli 2020 bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op zitting behandeld.
2. Voor de voorgeschiedenis en achtergrond van deze procedure wordt verwezen naar rechtsoverweging 2.1-2.8 van voornoemde uitspraak van deze rechtbank van 6 september 2019. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld over de vraag of [eiseres] . met succes beroep kan doen op het gebruiksovergangsrecht in het nieuwe bestemmingsplan en over de vraag of het college op grond van het vertrouwensbeginsel gehouden zou zijn de omgevingsvergunning te verlenen.
Standpunten partijen
3. Niet in geschil is dat in onderhavige beroepen dezelfde inhoudelijke beroepsgronden zijn aangevoerd als in de procedure waarin voornoemde uitspraak van 6 september 2019 is gedaan. Ter zitting hebben [eiseres] ., het college en de omwonenden dat bevestigd. Ook is bevestigd dat geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd met betrekking tot het beroep op het overgangsrecht of vertrouwensbeginsel.
4. [eiseres] . voert aan dat de beoordeling van de hier voorliggende besluiten echter anders zou moeten uitpakken dan in de procedure van 2019, omdat het hier niet gaat om een omgevingsvergunning maar om handhaving. Daarbij dient ook de evenredigheid te worden betrokken. [eiseres] . is van mening dat de last tot het staken van haar restaurant niet evenredig is, nu dit grote gevolgen heeft voor het bedrijf waar 15 mensen werken, die als gevolg van dit alles hun baan zullen verliezen. Ook heeft [eiseres] . hoge investeringskosten gemaakt.
5. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de besluiten tot handhaving niet zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de door haar te dienen belangen dat van dit optreden behoort te worden afgezien. Het wegbestemmen van horeca-1 in het nieuwe bestemmingsplan om een wildgroei aan (laagwaardige, fastfood) horeca op deze locatie tegen te gaan weegt voor haar zwaar. Ook heeft het college zich op het standpunt gesteld dat zij, gelet op hetgeen is overwogen in het kader van het beroep op het vertrouwensbeginsel, niet zodanig onbehoorlijk heeft gehandeld dat zij gehouden zou zijn om een buitenplanse ontheffing te verlenen. Van het feit dat horeca-1 zou worden wegbestemd was [eiseres] . al in een vroeg stadium op de hoogte en dat in het pand toch een [bedrijf] is geopend komt voor rekening en risico van [eiseres] ., aldus het college in het verweerschrift.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op de verzoeken voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen van [eiseres] .
7. De voorzieningenrechter verwijst voor haar oordeel over het beroep van [eiseres] . op het gebruiksovergangsrecht en het vertrouwensbeginsel naar rechtsoverweging 4.1 tot en met 6.12 van voornoemde uitspraak van deze rechtbank van 6 september 2019, neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de hare. Daaruit volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het huidige gebruik van het pand als [bedrijf] verboden is en dat het college bevoegd is daartegen handhavend op te treden. Omdat de dakopeningen en daarboven aangebrachte bouwwerken zonder omgevingsvergunning zijn aangebracht, is het college ook bevoegd hiertegen handhavend op te treden.
8. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
9. De voorzieningenrechter volgt het college in haar standpunt dat zij het handhaven van de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en het voorkomen van precedentwerking zwaar kon laten wegen en dat hierom geen sprake is van onevenredige gevolgen van de opgelegde lasten in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. In het nieuwe bestemmingsplan is de bestemming ‘horeca 1’ op de locatie van het pand wegbestemd. In de toelichting op dit nieuwe bestemmingsplan staat dat de onbeperkte mogelijkheden voor horeca die het oude bestemmingsplan bood, een bedreiging vormt voor de kwaliteit van dit deel van de [straat] en het woon- en leefklimaat in de directe omgeving. De onbeperkte mogelijkheden voor horeca kunnen ertoe leiden dat dit deel van de [straat] een vestigingslocatie wordt voor ongewenste laagwaardige functies die elders in de stad met repressieve maatregelen worden verdrongen. Het college neemt hierbij ook in aanmerking dat horeca is ‘wegbestemd’ om verschraling van het aanbod in dit deel van de stad tegen te gaan. Weliswaar zijn de gevolgen van de besluitvorming van het college voor [eiseres] . groot, echter de handhaving dient ook de belangen van de omwonenden.
10. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het college in deze situatie in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid om de lasten onder dwangsom op te leggen.
Conclusie
11.1
De beroepen zijn ongegrond. De verzoeken om een voorlopige voorziening wijst de voorzieningenrechter af, omdat bij deze uitspraak op de beroepen wordt beslist.
11.2
Voor een vergoeding van het griffierecht of de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.