In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die tussen 12 mei 2010 en 30 september 2017 een bijstandsuitkering ontving. De verdachte werd beschuldigd van bijstandsfraude, omdat zij opzettelijk had nagelaten te melden dat zij samenwoonde met een andere persoon, terwijl zij wettelijk verplicht was deze informatie te verstrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het benadelingsbedrag meer dan 50.000 euro bedraagt, wat de vervolging door het Openbaar Ministerie rechtvaardigt. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bevestigd, ondanks de verdediging die aanvoerde dat niet de gehele tenlastegelegde periode bewezen kon worden.
Tijdens de zitting op 18 juni 2020 heeft de officier van justitie de vordering ingediend, en de rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vanaf 1 januari 2014 haar inlichtingenplicht had geschonden, wat resulteerde in onterecht ontvangen bijstandsuitkeringen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de analyse van bankafschriften in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte en de andere persoon vanaf begin 2014 een gezamenlijke huishouding voerden.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 120 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, wat heeft geleid tot een milder oordeel over de strafmaat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.