ECLI:NL:RBAMS:2020:3405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
13/997011-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in criminele organisatie

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die deel uitmaakte van een criminele organisatie. De vordering van de officier van justitie, ingediend op 18 oktober 2018, strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, geschat op € 444.136,25. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de methode van de eenvoudige kasopstelling, waarbij werd gekeken naar de periode van 1 maart 2013 tot en met 15 juli 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met andere medeverdachten, betrokken was bij een criminele organisatie die aanzienlijke bedragen heeft verdiend met criminele activiteiten, waaronder de handel in verdovende middelen.

De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verdachte daadwerkelijk voordeel heeft genoten en heeft de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering ontvankelijk is, omdat de verdachte eerder is veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet over legale inkomsten beschikte die de uitgaven van de organisatie konden verklaren, en dat de administratie van de organisatie een nauwkeurige weergave was van de criminele activiteiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 12.963,59, dat de verdachte aan de Staat moet betalen. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald, die maximaal 259 dagen kan bedragen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997011-16
Datum uitspraak: 10 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/997011-16, tegen:
[verdachte] ,hierna te noemen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De behandeling van de vordering van de officier van justitie is aangevangen met een regiezitting op 26 februari 2019 waar de officier van justitie een conclusie van eis heeft ingediend, gevolgd door een conclusie van antwoord van de verdediging.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 juni en 10 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.P. Kok en van wat [verdachte] en zijn raadsman, mr. G.N. Weski, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank zal hierna ingaan op de vordering, de grondslag van de vordering en de gehanteerde berekeningsmethode (de kasopstelling). Daarbij staat de vraag centraal of aannemelijk is geworden dat er wederrechtelijk voordeel door (deelnemers aan) de criminele organisatie is genoten. Vervolgens komt de vraag aan de orde of er voordeel kan worden toegerekend aan de betrokkenen in deze ontnemingszaak en zo ja, tot welke hoogte. In dat kader is van belang welke verdeelsleutel daarvoor kan worden gehanteerd. De standpunten van de officier van justitie en de verdediging staan per onderdeel weergegeven.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 18 oktober 2018 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 444.136,25.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze verwijst, begrijpt de rechtbank de vordering zo dat deze is gebaseerd op het bepaalde in artikel 36e lid 3 Sr.

3.Grondslag van de vordering

Aan de vordering ligt een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 29 november 2017 (hierna: het rapport) ten grondslag betreffende de periode van 1 maart 2013 tot en met 15 juli 2015. In deze periode hebben [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] deel uitgemaakt van een criminele organisatie, die naar alle waarschijnlijkheid uit meer dan genoemde acht personen heeft bestaan. De criminele organisatie heeft een minimaal wederrechtelijk verkregen voordeel behaald van € 7.106.180,00 nu de organisatie blijkens aangetroffen administratie dit bedrag heeft kunnen uitgeven.
De officier van justitie heeft toegelicht dat [verdachte] voor onder meer deelname aan een criminele organisatie is veroordeeld, strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Het rapport is opgesteld via de methode van de eenvoudige kasopstelling. Artikel 36e lid 3 Sr maakt deze wijze van ontnemen mogelijk, nu [verdachte] is veroordeeld voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en het aannemelijk is geworden dat hij wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen uit dit misdrijf of andere strafbare feiten.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2016 voor onder meer de navolgende strafbare feiten is veroordeeld.
Feit 2: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan
met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Deze strafbare feiten worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 13 december 2016.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft onder meer als standpunt naar voren gebracht dat het Openbaar Ministerie (OM) niet aannemelijk heeft gemaakt dat [verdachte] daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Er is geen onderzoek gedaan naar de handel in verdovende middelen en uit het dossier kan niet worden afgeleid welk deel van het voordeel aan [verdachte] kan worden toegeschreven. De raadsman heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit. Subsidiair dient de vordering te worden afgewezen dan wel te worden gematigd tot een bedrag van € 150.000,00. De raadsman heeft verder aangevoerd dat het OM niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vermeende verdiensten die uit de administratie zouden kunnen volgen, kunnen worden toegerekend aan de verdachten die in het onderzoek 26Koper zijn veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, aangezien in het rapport wordt vermeld dat deze verdachten deel uitmaken van een criminele organisatie die mogelijk veel groter was.
De raadsman heeft voorts de rechtsmacht van de rechtbank aan de orde gesteld. Aangezien er, aldus de raadsman, geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de vermeende handel in verdovende middelen, kan niet worden vastgesteld waar het opstrijken van de opbrengsten hiervan hebben plaatsgevonden. Nu niet kan worden uitgesloten dat deze geldstromen Nederland nooit hebben bereikt, was het OM - gelet op de artikelen 2 tot en met 8d Sr - niet bevoegd deze ontnemingszaak bij deze rechtbank aan te brengen.

5.Bespreking verweren

5.1.
Rechtsmacht
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank geen rechtsmacht heeft ten aanzien van andere strafbare feiten en derhalve niet bevoegd is deze ontnemingszaak te behandelen.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van het misdrijf of de misdrijven waarvoor artikel 36e lid 3 Sr een veroordeling vereist, geldt dat overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 8d Sr de Nederlandse strafwet daarop toepasselijk moet zijn. Op grond van de veroordeling in de daarop volgende strafzaak wegens dat misdrijf of die misdrijven, staat in de ontnemingsprocedure vast dat aan dat vereiste is voldaan. Het betoog van de raadsman dat in een ontnemingsmaatregel als bedoeld in artikel 36e lid 3 Sr geen voordeel kan worden betrokken dat is verkregen uit "andere strafbare feiten" ten aanzien waarvan rechtsmacht in Nederland ontbreekt, vindt derhalve geen steun in het recht.
5.2.
Ontvankelijkheid OM
De raadsman heeft aangevoerd dat het OM niet-ontvankelijk in haar ontnemingsvordering dient te worden verklaard, omdat er geen onderzoek is gedaan naar de handel in verdovende middelen en evenmin duidelijk is geworden welk deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan [verdachte] kan worden toegeschreven.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet kan slagen. De officier van justitie heeft toegelicht dat [verdachte] en zijn mededaders voor deelname aan een criminele organisatie zijn veroordeeld en dat het rapport is opgesteld via de methode van de eenvoudige kasopstelling, zoals bedoeld in artikel 36e lid 3 Sr. In zo’n geval gelden niet de eisen, zoals geopperd door de raadsman, en is het OM ontvankelijk in haar vordering.

6.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

6.1.
De methode van de eenvoudige kasopstelling
In het rapport is bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel in de periode van 1 maart 2013 tot en met 15 juli 2015 de methode van de eenvoudige kasopstelling, de abstracte voordeelsberekening, gehanteerd.
Op grond van artikel 36e lid 3 Sr kan voordeel worden ontnomen indien een deelnemer van een criminele organisatie is veroordeeld voor een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie en indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gekregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat:
a. uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten, of;
b. voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.”
De strafbare feiten die tot de voordeelsverkrijging hebben geleid hoeven niet te worden geconcretiseerd en verder hoeft niet te worden vastgesteld dat de betrokkene als dader van die feiten moet worden aangemerkt. Het kenmerkende van deze methode is dat er geen direct verband hoeft te bestaan tussen het (gestelde) voordeel en de strafbare feiten die zijn bewezen verklaard. Voldoende is dat aannemelijk is geworden dat de strafbare feiten voor de betrokkene tot voordeel hebben geleid. Met deze methode kan voordeel worden ontnomen van personen die zich inlaten met georganiseerde misdaad. Er kan worden onderzocht en berekend hoeveel het vermogen van de criminele organisatie gedurende een bepaalde periode is toegenomen zonder dat daar een legale herkomst tegenover staat. In het geval er, gelet op het legale beginsaldo, een hoger bedrag aan daadwerkelijk gedane uitgaven kan worden vastgesteld, dan kan het onverklaarbare vermogen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel van die criminele organisatie.
[verdachte] is gedurende het onderzoek van de ontnemingszaak in de gelegenheid gesteld om, zo nodig door stukken onderbouwd, aannemelijk te maken dat en waarom de door de officier van justitie gepresenteerde kasopstelling onjuist is. De enkele stelling dat hij niet daadwerkelijk over enig vermogen beschikte of kon beschikken is daartoe over het algemeen onvoldoende.
6.2.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij de schatting van het wederrechtelijk voordeel aan de hand van de eenvoudige kasopstelling heeft de rechtbank zich gebaseerd op het rapport met onder meer als bijlagen:
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 14 juni 2017; overeenkomsten aangetroffen computerbestand en aangetroffen geschreven administratie (de administratie);
  • Het zaaksdossier ZD-04; deelneming aan criminele organisatie, artikel 140 Sr.
Het rapport en de bijlagen zijn wettige bewijsmiddelen. De rechtbank zal deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven, voor zover deze door [verdachte] niet of onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. Indien een gevolgtrekking wel voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank de schatting, voor zover die niet volgt uit het rapport, motiveren onder verwijzing naar relevante feiten en omstandigheden in het ontnemingsdossier.
De rechtbank stelt voorop dat er in beginsel geen rechtsregel aan in de weg staat om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op de inhoud van het rapport te doen berusten.
In het rapport is weergegeven dat in het onderzoek 26Koper een administratie is aangetroffen en inbeslaggenomen in de woning van [medeverdachte 2] . Uit het vonnis van de rechtbank van 28 november 2016 inzake [verdachte] blijkt dat in deze administratie het bewijs is gevonden voor het bestaan van een criminele organisatie en de deelneming daaraan door de betrokkenen, zo ook [verdachte] . De deelnemers van de criminele organisatie hebben uitgaven gedaan ten behoeve van en betaald door de organisatie voor middelen en inlichtingen of verrichtingen die de organisatie ten goede kwamen.
Van de betrokkenen, de hiervoor genoemde deelnemers van de criminele organisatie, is bekend geworden dat zij niet over voldoende legale inkomsten en/of middelen beschikten die de (totale) uitgaven van de organisatie kunnen verklaren dan wel verantwoorden. Niet is gebleken dat de betrokkenen eigen geld hebben geïnvesteerd in, of in het belang van de criminele organisatie. Uit de nauwkeurigheid van de in administratie vermelde uitgaven en inkomsten is voldoende aannemelijk geworden dat de administratie een (exacte) weergave behelst van de criminele activiteiten van de organisatie, waaronder een georganiseerde handel in verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in verdovende middelen grote geldbedragen zijn gemoeid.
De rechtbank acht op grond van de in het rapport genoemde feiten en omstandigheden aannemelijk dat naast het door de rechtbank bewezen verklaarde misdrijven, waaronder deelname aan een criminele organisatie, ook andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat [verdachte] - als deelnemer van de criminele organisatie - wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, als bedoeld in artikel 36e lid 3 Sr. Dat impliceert dat het standpunt van de verdediging dat het OM niet aannemelijk heeft gemaakt dat [verdachte] daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten niet kan slagen en dus wordt verworpen.
De posten die tot het wederrechtelijk voordeel hebben geleid zijn als volgt berekend in het rapport.
-
Beginsaldo legaal contant geld
De rechtbank neemt bij de berekening als uitgangspunt een beginsaldo aan van € 0,00.
-
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
De rechtbank neemt bij de berekening als uitgangspunt dat de criminele organisatie geen legale inkomsten heeft ontvangen.
-
Eindsaldo contant geld, uitgaven [naam 1] en uitgaven aan verdovende middelen
De rechtbank neemt de berekeningsmethode uit het rapport over, met dien verstande dat zij ten aanzien van het eindsaldo contant geld (€ 598.268,00), de uitgaven [naam 1] (€ 5.021.245,00) en de uitgaven aan verdovende middelen (€ 473.840,00) niet zonder meer kan vaststellen, of en zo ja, in hoeverre deze acht deelnemers van de criminele organisatie voordeel hebben verkregen. De rechtbank komt hierop terug onder 6.3. Wel gaat de rechtbank ervan uit dat de criminele organisatie hierover heeft kunnen beschikken en deze bedragen kunnen dan ook als voordeel worden aangemerkt.
-
Uitgaven overige oogmerken; wapens, middelen en verrichte handelingen
De rechtbank neemt de berekeningsmethode uit het rapport over. Dat leidt tot het bedrag van netto uitgaven € 1.012.827,00. Uit het rapport, de administratie en uit het arrest van vonnis van de rechtbank van 28 november 2016 is aannemelijk geworden dat deze acht deelnemers van de criminele organisatie geldbedragen hebben uitgegeven aan onder meer wapens, lease/huur/sweepen/onderhoud van auto’s, huur van opslagloodsen en garageboxen, spotters, hitters, pgp-telefoons en peilbakens.
Zoals hiervoor overwogen beschikten de betrokkenen niet over voldoende inkomsten die deze uitgaven van de organisatie zouden kunnen verklaren. Zij zijn diverse keren in de gelegenheid gesteld helderheid te verschaffen over eventuele andere personen die bij deze uitgaven waren betrokken. Het had op hun weg gelegen om de rechtbank daarover (nader) te informeren. Het is mede vanwege de procesopstelling van de betrokkenen niet mogelijk de omvang van het voordeel van elk van de betrokkenen concreet vast te stellen. Dat deze bedragen konden worden uitgegeven door de organisatie zonder dat is gebleken dat daar een legale inkomstenbron tegenover stond staat wel voldoende vast. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom voldoende aannemelijk geworden dat deze onverklaarbare uitgaven voor hen tot voordeel hebben geleid.
Met inachtneming van het voorgaande komt de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de criminele organisatie als volgt te luiden.
Beginsaldo € 0,00
Legale contante ontvangsten + 0,00
Eindsaldo contant geld
- 598.268,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 598.268,00
Werkelijke contante uitgaven volgens de administratie:
  • wapens, middelen en verrichte handelingen € 1.012.827,00
  • [naam 1] + 5.021.245,00
  • Verdovende middelen
+ 6.507.912,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 7.106.180,00
6.3.
Toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het door de deelnemers van de criminele organisatie wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geschat op € 7.106.180,00.
In het rapport en het requisitoir van de officier van justitie is nadrukkelijk opgemerkt dat zij deel uitmaakten van een criminele organisatie die (mogelijk veel) groter was dan de acht veroordeelden en dat binnen het onderzoek 26Koper geen mogelijkheid is geweest de gehele organisatie of op zijn minst een groter deel daarvan bloot te leggen en voor de rechter te brengen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld in hoeverre het voordeel daadwerkelijk beschikbaar was voor de veroordeelde deelnemers van de criminele organisatie en welk deel hiervan aan elk van deze deelnemers moet worden toegerekend.
6.3.1.
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het volledige bedrag van € 7.106.180,00 als voordeel van de veroordeelde deelnemers van de criminele organisatie is aan te merken. Voor de verdeling van het voordeel over de betrokkenen heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij de vonnissen van de rechtbank. De naderhand gewezen arresten van het gerechtshof bieden naar het oordeel van het officier van justitie geen houvast dan wel aanknopingspunten voor een andere manier van verdelen, nu niet alle veroordeelde deelnemers hoger beroep hebben ingesteld. De rechtbank en het hof hebben in de uitspraken rekening gehouden met de rol die elke betrokkene had bij de uitvoering van de taken, activiteiten en handelingen ten behoeve van de criminele organisatie, alsmede met de functie die de betrokkenen binnen de criminele organisatie min of meer vervulden. De officier van justitie ziet geen reden om van dit standpunt af te wijken nu er geen andere houvast is, aangezien de betrokkenen geen verklaring hebben willen afleggen en onder meer [medeverdachte 5] heeft afgezien van hoger beroep. Door de rechtbank is in de zaken tegen de acht betrokkenen in totaal 48 jaar gevangenisstraf opgelegd, zodat de verdeelsleutel 1/48 kan worden toegepast. [verdachte] is door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar. Zijn aandeel over het totale wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt derhalve 3/48 van € 7.106.180,00, dat is € 444.136,25. Om recht te doen aan het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel moet het voordeel waar de organisatie over kan beschikken worden voldaan aan de staat en als betalingsverplichting aan de betrokkene worden opgelegd.
6.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het OM niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verdiensten die uit de administratie volgen uitsluitend kunnen worden toegerekend aan de deelnemers van de criminele organisatie die in het onderzoek 26Koper zijn veroordeeld, nu in het rapport wordt vermeld dat zij deel uitmaakten van een criminele organisatie die mogelijk veel groter was. Er worden andere namen genoemd in het rapport (p. 151) en een onderzoek naar de geldbedragen die aan [naam 1] en aan verdovende middelen zijn uitgegeven, heeft niet plaatsgevonden. In het geval de rechtbank van oordeel is dat deze verdiensten aan de betrokkenen kunnen worden toegerekend, dan is vervolgens de vraag of de door de officier van justitie gehanteerde verdeelsleutel recht doet aan het uitgangspunt van de ontnemingswetgeving en jurisprudentie, te meer nu bekend is dat er door het hof in vijf zaken hogere gevangenisstraffen zijn opgelegd. De raadsman heeft geconcludeerd dat ten aanzien van deze wijze van berekenen iedere juridische basis ontbreekt en dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair zou ten hoogste een bedrag van € 150.000,00 kunnen worden toegerekend nu de officier van justitie er vanuit gaat dat [verdachte] degene is die als Piet in de administratie staat en dit bedrag naar Piet zou zijn gegaan.
6.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De berekening van het voordeel in het rapport heeft betrekking op de criminele organisatie waaraan de acht veroordeelden hebben deelgenomen. Over de omvang van deze criminele organisatie bestaat onduidelijkheid.
Het hof Amsterdam heeft in de arresten van 11 maart 2019 overwogen dat de criminele organisatie, voor zover van toepassing op het onderzoek ter zitting bij het hof, heeft bestaan uit de vijf personen die in hoger beroep terecht stonden, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] . De rechtbank gaat ervan uit dat het hof daarmee niet heeft bedoeld dat de criminele organisatie uitsluitend uit deze 5 personen heeft bestaan.
De rechtbank overweegt verder dat in het rapport is weergegeven dat het aan de hand van de administratie niet mogelijk is gebleken een volledig beeld te krijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de deelnemers van de criminele organisatie uit de handel in verdovende middelen hebben verkregen. Voorts is van belang dat de criminele organisatie vermoedelijk groter was en dat naast de acht veroordeelden waarschijnlijk meer personen cq. deelnemers van de criminele organisatie hebben geprofiteerd van het verkregen voordeel.
Uit het overzicht met transacties onder vermelding [naam 1] (p. 14 van het rapport) is gebleken dat in de periode van 11 januari 2014 tot 7 juni 2015 (netto) ruim 5 miljoen euro is uitgegeven aan [naam 1] . De officier van justitie heeft toegelicht dat de uitgaven aan [naam 1] mogelijk betrekking hebben op het doorsluizen van de winst naar de boekhouder of bankier van de criminele organisatie en dat niet kan worden uitgesloten dat deze geldbedragen zijn veiliggesteld op een rekening of locatie in het buitenland. Er zijn echter geen aanwijzingen dat deze bedragen aan de acht veroordeelde deelnemers van de organisatie zijn toegekomen. De administratie van de criminele organisatie en de omvang van deze bedragen doen vermoeden dat deze samenhangen met de handel in verdovende middelen en de daarmee gegenereerde winst, maar daar is - zoals hiervoor overwogen - geen onderzoek naar verricht. Hetzelfde geldt voor het ‘eindsaldo contant geld’ (€ 598.268,00) en de ‘uitgaven verdovende middelen’ (€ 473.840,00). Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het geldbedrag van deze posten, in totaal € 6.093.353,00, bestaande uit eindsaldo contant geld (€ 598.268,00), uitgaven [naam 1] (€ 5.021.245,00) en uitgaven verdovende middelen (€ 473.840,00), niet aan deze acht betrokkenen kan worden toegerekend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen aanwijzingen zijn dat sprake is geweest van een luxe levensstijl en dat bij de betrokkenen geen (grote) geldbedragen, (dure) voertuigen of andere opvallende (on)roerende goederen zijn aangetroffen.
Het bedrag van € 1.012.827,00 aan uitgaven voor wapens, middelen en verrichte handelingen kan in beginsel wel aan de acht veroordeelde deelnemers van de criminele organisatie worden toegerekend. De handelingen waar de acht betrokkenen zich blijkens de veroordelingen mee bezig hielden houden nadrukkelijk verband met deze uitgaven.
Bij het toerekenen van voordeel aan de individuele betrokkenen zijn de omstandigheden van het geval beslissend. Het louter en alleen bepalen van een verdeelsleutel aan de hand van de hoogte van de aan de betrokkenen opgelegde gevangenisstraffen biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende houvast. Hier past behoedzaamheid, omdat bij de strafoplegging ook factoren een rol kunnen hebben gespeeld die voor de toerekening van het voordeel niet relevant zijn. De rechtbank zal in plaats daarvan acht slaan op de periode dat de afzonderlijke deelnemers blijkens de bewezenverklaring actief hebben deelgenomen aan de criminele organisatie, alsmede op hun rol en aandeel in de criminele organisatie. Daarbij baseert de rechtbank zich mede op de arresten van het hof. Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat de arresten van de medeverdachten, anders dan de vonnissen van de medeverdachten, niet in de afzonderlijke ontnemingsdossiers zijn gevoegd merkt de rechtbank op dat de arresten zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl en derhalve eenvoudig toegankelijk zijn voor de verdediging.
[medeverdachte 1]heeft in de periode van 1 maart 2015 tot en met 15 juli 2015 deelgenomen aan de criminele organisatie. Hij heeft samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] een substantiële bijdrage geleverd aan de samenwerking en de realisering van het oogmerk van de organisatie, de voorbereiding van moord. [medeverdachte 1] was de spin in het web. Hij had ten opzichte van de andere deelnemers een sturende en coördinerende rol, zag er op toe dat de criminele activiteiten daadwerkelijk werden uitgevoerd en werd veelvuldig over tal van zaken die binnen de organisatie speelden geraadpleegd.
[medeverdachte 2]heeft in de periode van 1 december 2014 tot en met 15 juli 2015 deelgenomen aan de criminele organisatie. Hij fungeerde als ‘boekhouder’ en facilitator van de organisatie. Hij had de beschikking over de administratie van de criminele organisatie waarin onder meer de inkomsten en uitgaven van de organisatie werden bijgehouden en mede daardoor kennis van de criminele activiteiten van deze organisatie.
[medeverdachte 6],
[medeverdachte 7], en
[medeverdachte 3]hebben in de periode van 1 november 2014 tot en met 15 juli 2015 deelgenomen aan de criminele organisatie. Zij waren op elk moment inzetbaar en hebben als vaste uitvoerders van de organisatie structureel tal van taken en activiteiten in opdracht van de criminele organisatie uitgevoerd. Zij hebben (automatische) wapens voorhanden gehad en vervoerd en waren net als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken bij de grote hoeveelheid wapens en munitie in de opslagloods in Nieuwegein, alsmede bij de geprepareerde snelle auto’s in de garageboxen in Maurik.
[medeverdachte 4]en
[medeverdachte 5]hebben respectievelijk in de periode van 1 februari 2015 en 1 maart 2015 tot en met 15 juli 2015 deelgenomen aan de criminele organisatie. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hebben op verschillende momenten hand- en spandiensten verricht in opdracht van de organisatie. [medeverdachte 5] is onder meer betrokken geweest bij het verplaatsen en opslaan van de grote hoeveelheid wapens en munitie in de opslagloods te Nieuwegein. [medeverdachte 4] heeft samen met [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] tal van taken en activiteiten verricht, waaronder observaties, in opdracht van de criminele organisatie.
[verdachte]heeft in de periode van 1 april 2015 tot en met 15 juli 2015 deelgenomen aan de criminele organisatie. Hij heeft in die periode onder meer intensief samengewerkt met [medeverdachte 1] , toonde als lid van de organisatie betrokkenheid bij het wapendepot in Nieuwegein en zag er op toe dat taken en handelingen binnen de organisatie daadwerkelijk werden uitgevoerd.
Het bedrag van € 1.012.827,00 heeft betrekking op de periode van 8 januari 2014 tot en met 15 juli 2015, derhalve op 18,23 maanden. Bij de toerekening zal de rechtbank de periodes die de acht veroordeelden betrokken zijn geweest als volgt mee wegen:
Naam
Correctie periode
Voordeel waarin is gedeeld
[medeverdachte 1]
4,5/18,23
€ 250.012,15
[medeverdachte 2]
7,5/18,23
€ 416.686,92
[medeverdachte 6]
8,5/18,23
€ 472.245,17
[medeverdachte 7]
8,5/18,23
€ 472.245,17
[medeverdachte 3]
8,5/18,23
€ 472.245,17
[medeverdachte 4]
5,5/18,23
€ 305.570,41
[medeverdachte 5]
4,5/18,23
€ 250.012,15
[verdachte]
3,5/18,23
€ 194.453,90
Bij het toerekenen van het voordeel aan de acht betrokkenen en het bepalen van de verdeelsleutel (1/15) heeft de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, voorts gelet op hun rol en aandeel. De rechtbank zal de betrokkenen op basis hiervan indelen in drie categorieën, te weten:
  • Categorie III (factor 4): [medeverdachte 1] ;
  • Categorie II (factor 2): [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] ;
  • Categorie I (factor 1): [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [verdachte] .
In de periode waarin zij gedeeld hebben in het voordeel wordt dan aan de deelnemer afhankelijk van zijn rol een deel van het voordeel dat over die periode is vastgesteld toegerekend.
Naam
Verdeelsleutel
Voordeel deelnemer
[medeverdachte 1]
4/15 x € 250.012,15
€ 66.669,91
[medeverdachte 2]
2/15 x € 416.686,92
€ 55.558,26
[medeverdachte 6]
2/15 x € 472.245,17
€ 62.966,02
[medeverdachte 7]
2/15 x € 472.245,17
€ 62.966,02
[medeverdachte 3]
2/15 x € 472.245,17
€ 62.966,02
[medeverdachte 4]
1/15 x € 305.570,41
€ 20.371,36
[medeverdachte 5]
1/15 x € 250.012,15
€ 16.667,48
[verdachte]
1/15 x € 194.453,90
€ 12.963.59
6.4.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan, omdat de verdediging van mening is dat de rechtbank niet voldoende is geïnformeerd. In het geval de ontnemingsvordering wordt toegewezen wil de verdediging dat het zaaksdossier 140 Sr van het 26Marengo onderzoek aan het ontnemingsdossier 26Koper wordt toegevoegd en wil de verdediging de kroongetuige uit het 26Marengo onderzoek als getuige horen. De administratie zou zien op een groter geheel en daarover zou meer informatie op tafel moeten komen.
De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek van de raadsman af, omdat zij dat niet noodzakelijk acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.

7.De verplichting tot betaling

Draagkracht
[verdachte] en zijn raadsman hebben ter zitting naar voren gebracht dat [verdachte] in het kader van deze zaak niets heeft ontvangen dan wel uitgegeven. De raadsman heeft verzocht de betalingsverplichting te matigen dan wel op nihil te stellen, omdat [verdachte] in voorlopige hechtenis zit in de 26Marengo zaak. Hij is vanwege deze detentie voorlopig niet in staat is om te werken en kan hierdoor geen geld verdienen.
De rechtbank overweegt als volgt. In een ontnemingsprocedure kan de draagkracht alleen een rol spelen indien duidelijk is geworden dat de veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Gelet op wat de verdediging heeft aangevoerd en wat tijdens het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is dat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Er is dan ook op dit moment onvoldoende reden om reeds nu op grond van de draagkracht van de veroordeelde de betalingsverplichting op een lager bedrag dan het geschatte voordeel vast te stellen.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 12.963.59.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is artikel 36e lid 11 Sr direct van kracht geworden. De rechtbank zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 12.963.59.
Legt op aan
[verdachte]de verplichting tot betaling van
€ 12.963.59aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
259 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2020.