In deze civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 'De Kweker' B.V. en 'Hamdi Financieel Advies' B.V. heeft de kantonrechter op 31 januari 2020 uitspraak gedaan. De Kweker vorderde dat Hamdi bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zou worden veroordeeld tot betaling van € 11.263,92, vermeerderd met rente en kosten. De Kweker stelde dat Hamdi in gebreke was gebleven in het doen van een verklaring derdenbeslag, zoals bedoeld in artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Kweker vorderde op grond van artikel 477a Rv dat Hamdi zou worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor beslag was gelegd, alsof Hamdi zelf de schuldenaar was.
De procedure begon met een dagvaarding op 15 oktober 2019, gevolgd door een mondeling antwoord op 24 oktober 2019 en een tussenvonnis op 7 november 2019. De Kweker had eerder een vonnis verkregen tegen Sasalin Kalverstraat B.V. en had executoriaal derdenbeslag gelegd onder Hamdi. Hamdi voerde verweer en stelde dat de verklaring wel was verstuurd, maar De Kweker deze niet had ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat Hamdi op grond van artikel 477a lid 1 Rv alsnog een gerechtelijke verklaring kon doen, wat ook was gebeurd.
De Kweker betwistte de door Hamdi overgelegde verklaring en stelde dat Hamdi wel degelijk een vordering op Sasalin had. De kantonrechter oordeelde dat de stelplicht en bewijslast bij De Kweker lagen, aangezien zij de stelling had ingenomen dat er een rechtsverhouding bestond tussen Hamdi en Sasalin. De Kweker had echter nagelaten voldoende bewijs te leveren voor haar stellingen. Uiteindelijk wees de kantonrechter de vorderingen van De Kweker af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van Hamdi tot op heden op nihil waren begroot.