Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Beslissing
officier van justitie niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte.
Rechtbank Amsterdam
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2020, is de verdachte beschuldigd van heling van een scooter op 20 februari 2020 te Amsterdam. Tijdens de zitting heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging, omdat het vertrouwensbeginsel zou zijn geschonden. De raadsvrouw stelde dat de verdachte gerechtvaardigd vertrouwen had gekregen dat er geen strafvervolging zou volgen, gebaseerd op eerdere communicatie met het Openbaar Ministerie waarin was aangegeven dat de zaak zou worden geseponeerd. De officier van justitie heeft dit verweer verworpen en aangegeven te zullen pleiten voor vrijspraak.
De rechtbank heeft de e-mailcorrespondentie tussen de raadsvrouw en de officier van justitie in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdediging twee keer was geïnformeerd dat de zaak zou worden geseponeerd. De rechtbank oordeelde dat dit vertrouwen bij de verdachte was gewekt en dat de officier van justitie, ondanks een administratieve vergissing, niet had moeten overgaan tot vervolging. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.