8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beledigingen van ambtenaren, vernielingen, bedreigingen en aan de mishandeling van een politieagent, verzet tegen verbalisanten – tijdens aanhouding en transport – en aan lokaalvredebreuk. De bewezen geachte feiten zijn gepleegd in een periode van drie maanden. Uit de zaken komt naar voren dat verdachte vrijwel meteen agressief reageert op het moment dat hem iets niet aanstaat. Hij gebruikt daarbij woorden – of dit nu bedreigingen of beledigingen zijn – die een ander hard raken. Alle feiten zijn gericht tegen personen die hulp verlenen of personen die werkzaamheden verrichten die verband houden met het openbaar gezag. Dit zijn ergerlijke en overlastgevende feiten. Verdachte heeft met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor het openbaar gezag en geen respect heeft voor eigendommen van anderen. Vernielingen leiden ook tot financiële schade bij anderen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door GZ-psycholoog [naam 1] opgestelde Pro Justitia rapportage van 11 juni 2020. Daarin heeft de psycholoog gerapporteerd dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Daarnaast heeft verdachte een ADHD-stoornis en een stoornis in cannabisgebruik. De vaardigheden van verdachte om met problemen en stress om te gaan zijn beperkt. Zijn frustratietolerantie is laag en wanneer de spanning oploopt, uit dit zich in intense woede en agressie. Gelet op de duur en ernst van zijn problematiek en gelet op de omstandigheid dat deze problematiek voortdurend aanwezig is, wordt geadviseerd het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.
Verder wordt gerapporteerd dat verdachte zich in toenemende mate eenzaam en machteloos lijkt te hebben gevoeld. Hij ervaart steeds opnieuw mislukking. Een ondersteunend netwerk ontbreekt en verdachte was dakloos.
Het recidiverisico wordt – mede gelet op de omstandigheden waarin verdachte verkeert – ingeschat als hoog. In het verleden heeft verdachte zich – door factoren voortkomend uit zijn gebrekkige ontwikkeling en stoornissen – herhaaldelijk onttrokken aan toezicht en behandeling. De psycholoog verwacht dat langdurige behandeling in een klinische setting met een hoge mate van structuur nodig is om het recidiverisico te verlagen en de ontwikkeling van verdachte zo gunstig mogelijk te beïnvloeden. Daarbij wordt opgemerkt dat is gebleken dat een directieve aanpak waarbij veel aandacht wordt besteed aan de behandelrelatie met verdachte (dus niet enkel vanuit regels en controle) het beste werkt. Verdachte is gebaat bij behandeling in een klinische setting met een hoge mate van structuur, zoals een FPK. Binnen een dergelijke setting kan de psychologische behandeling eerst gericht worden op zijn persoonlijkheidsproblematiek, waarbij het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen, het verbeteren van emotieregulatie-vaardigheden – met als doel minder acting-out en een stabielere stemming – en het verminderen van cannabisgebruik centraal staan. Daarbij is het van belang dat verdachte – door middel van het volgen van een opleiding, werk en vrijetijdsbesteding – weer perspectief krijgt in zijn leven. Wanneer sprake is van meer stabiliteit op effectief, gedragsmatig en cognitief vlak kan worden toegewerkt naar meer vrijheden en begeleid wonen.
De psycholoog is met behulp van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht tot het advies gekomen om het volwassenstrafrecht toe te passen. Hoewel op het gebied van de handelingsvaardigheden van verdachte indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht bestaan (verdachte functioneert op verstandelijk beperkt niveau, kan de risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks inschatten en zijn eigen gedrag nauwelijks organiseren), worden er ook contra-indicaties gezien (o.a. jarenlange justitiële voorgeschiedenis en het mislukken van eerdere justitiële sancties). Ook is van belang dat wordt verwacht dat verdachte andere jeugdigen negatief zal beïnvloeden en zichzelf niet meer zal ontwikkelen. Een volwassen behandelsetting is, gelet op de aard van de problematiek van verdachte, het meest passend.
Verder heeft [naam 2] van reclassering Leger des Heils op 12 juni 2020 een advies uitgebracht, waarbij ook is geadviseerd over de vraag of verdachte in aanmerking komt voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
De reclassering heeft gerapporteerd dat de kans op recidive wordt ingeschat als hoog. Het risico op onttrekking aan (bijzondere) voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Hulpverleningstrajecten bij de reclassering hebben in het verleden niet geleid tot gedragsverandering en vermindering van recidive. Verdachte is gebaat bij rust, structuur en begeleiding en is nog niet klaar voor zelfstandigheid. Behandeling binnen een ambulant kader is blijkens informatie van GZ-psycholoog [naam 3] niet toereikend voor het behandelen van de problematiek van verdachte. Geadviseerd wordt om verdachte vanuit een klinisch traject geleidelijk meer vrijheid te geven.
Geconstateerd wordt dat de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte – hoewel er aanwijzingen bestaan voor toepassing van het adolescentenstrafrecht – beter past binnen een volwassen zorgsetting. De reclassering adviseert daarom toepassing van het volwassenstrafrecht.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden heeft de reclassering in het kader van een strafoplegging geadviseerd om bij een (deels) voorwaardelijke straf een toezicht door de reclassering op te leggen onder de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering Leger des Heils en het zich houden aan aanwijzingen van de reclassering en opname in een FPK of een soortgelijke instelling. Geadviseerd wordt de bijzondere voorwaarden en het toezicht – vanwege de kans op recidive – ook dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is over en maakt deze tot de hare. Verdachte wordt dus als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte volgens het minderjarigen- of meerderjarigenstrafrecht moet worden bestraft. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 20 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar, kan ook het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan beter aansluiten bij een aanpak en bestraffing gericht op jeugdigen.
Over de vraag of al dan niet het ASR moet worden toegepast zijn mevrouw [naam 4] – reclasseringswerker bij reclassering Leger des Heils – en de heer [naam 5] – regiebehandelaar en psychotherapeut bij Arkin – ter terechtzitting van 17 juni 2020 en 24 juni 2020 als deskundigen gehoord. Beide deskundigen onderschrijven het advies van de psycholoog en de reclassering. In aanvulling hierop hebben zij aangegeven dat verdachte gebaat is bij behandeling in een klinische setting met een hoge mate van structuur, zoals een FPK. Binnen het ASR is plaatsing in een FPK niet dan wel zeer moeilijk realiseerbaar. Beide deskundigen hebben ook geconstateerd dat er bij verdachte wel aanwijzingen zijn voor toepassing van het ASR, zoals een beneden gemiddelde intelligentie, beperkte vaardigheden op het gebied van probleemoplossing en emotieregulatie en een hoge mate van impulsiviteit. Deskundige [naam 5] heeft benadrukt dat het van belang is om verdachte eerst binnen een klinische setting te stabiliseren op effectief, gedragsmatig en cognitief vlak voordat kan worden toegewerkt naar meer vrijheden en begeleid wonen. Hij merkt op dat, in aansluiting op een klinische behandeling, een jeugdinstelling voor begeleid wonen – zoals MPZ – het beste bij verdachte zou passen, omdat verdachte in een dergelijke instelling met een pedagogische aanpak kan worden beïnvloed. Begeleid wonen bij MPZ is (financieel) makkelijker realiseerbaar via het ASR en kan slechts met veel moeite via het volwassenstrafrecht gerealiseerd worden. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden hebben de deskundigen geadviseerd om toch het volwassenstrafrecht toe te passen.
Bij de rechtbank is het beeld ontstaan dat verdachte op een kruispunt in zijn leven staat waarbij hij de keuze heeft om al dan niet verder de criminaliteit in te gaan. De rechtbank maakt zich grote zorgen over de mate van agressie en ontremd gedrag dat verdachte in zeer korte tijd heeft vertoond en wat ook heeft geleid tot de strafbare feiten waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld. De hoop is dat verdachte, gezien zijn jonge leeftijd en prille ontwikkeling, met de juiste hulp een ommekeer in zijn leven kan maken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weer een opleiding wil gaan volgen en zijn leven wil oppakken. De rechtbank acht het daarom des te meer van belang dat verdachte intensief aangestuurd en begeleid zal worden om de nodige stappen te zetten. Uit de verschillende adviezen volgt dat verdachte gebaat is bij een behandeling die start binnen een klinische setting, zoals een FPK. Hoewel ook de rechtbank bij verdachte diverse indicaties voor toepassing van het ASR ziet, zal zij het advies van de deskundigen overnemen, met name ook gelet op de geadviseerde behandeling in een FPK, en het volwassenstrafrecht toepassen. De rechtbank kan zich voorstellen dat het wenselijk is om, indien de reclassering een overgang naar ambulante behandeling geïndiceerd vindt, toe te werken naar begeleid wonen binnen een (jeugd)instelling zoals MPZ, maar laat het aan de reclassering om daar te zijner tijd invulling aan te geven.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in haar eis rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte van 11 juni 2020 – waaruit blijkt dat hij kan worden aangemerkt als recidivist – en de omstandigheid dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Alles afwegende, wordt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, te weten toezicht door reclassering Leger des Heils, een meldplicht bij voornoemde reclasseringsinstelling, het zich houden aan aanwijzingen van de reclassering en opname in een FPK of soortgelijke instelling. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte. De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Dit is mogelijk omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en omdat blijkens de inhoud van de rapporten over de persoon van verdachte er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zal recidiveren.