ECLI:NL:RBAMS:2020:3389

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
13/078805-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van meerdere strafzaken tegen een verdachte met betrekking tot bedreiging, belediging, vernieling en mishandeling

Op 8 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000 en gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, belediging van ambtenaren, vernieling en mishandeling. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft in verschillende zaken bekennende verklaringen afgelegd, maar heeft in sommige gevallen ook vrijspraak gevraagd op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft de feiten beoordeeld en heeft in een aantal zaken bewezenverklaringen afgegeven, terwijl in andere zaken vrijspraak is verleend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering en opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar oordeel meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/078805-20 (zaak A); 13/013451-20 (zaak B); 13/015687-20 (zaak C); 13/021958-20 (zaak D); 13/042382-20 (zaak E); 13/068414-20 (zaak F) en 13/087192-20 (zaak G)
Datum uitspraak: 8 juli 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 juni 2020 en 24 juni 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B, C, D, E, F en G aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.S.E. Bruinen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
bedreiging van [persoon 14] op 23 maart 2020 te Amsterdam;
Zaak B:
Feit 1.belediging van ambtenaren [persoon 1] en [persoon 2] op 15 januari 2020 te Amsterdam;
Feit 2.verzet tijdens aanhouding en het daaropvolgend transport tegen ambtenaren [persoon 1] en [persoon 2] op 15 januari 2020 te Amsterdam;
Zaak C:
belediging van buitengewoon opsporingsambtenaren [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] op 19 januari 2020 te Amsterdam;
Zaak D:
Feit 1.bedreiging van [persoon 6] op 26 januari 2020 te Amsterdam;
Feit 2.vernieling van een deur – toebehorende aan [persoon 6] – op 26 januari 2020 te Amsterdam;
Zaak E:
vernieling van kluisjes, een bloemenvaas en een deur – toebehorende aan [naam behandelcentrum] – op 16 februari 2020 te Amsterdam;
Zaak F:
Feit 1.vernieling van de vloer, meubels, stopcontacten en een oven in een woning – toebehorende aan HVO Querido – op 15 maart 2020 te Amsterdam;
Feit 2.mishandeling van ambtenaar [persoon 7] door hem een knietje te geven op 15 maart 2020 te Amsterdam;
Zaak G:
Feit 1.bedreiging van [persoon 8] op 7 maart 2020 en/of 29 maart 2020 te Amsterdam;
Feit 2.lokaalvredebreuk bij behandelcentrum [naam behandelcentrum] op 29 maart 2020 te Amsterdam;
Feit 3.vernieling van een intercom – toebehorende aan cellencomplex Zuid-Oost – op 30 maart 2020 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in zaak A tot en met G gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Verdachte heeft in de zaken A, B, C en G onder feit 1 volledig bekennende verklaringen afgelegd, welke verklaringen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
In zaak D kan onder feit 1 worden bewezen dat verdachte aangever [persoon 6] heeft bedreigd met de woorden: “Ik ga je vermoorden”. Verdachte dient te worden vrijgesproken van de overige tenlastegelegde bedreigende woorden, nu deze alleen in het bijzijn van de verbalisanten zijn geuit en aangever niet hebben bereikt.
Gelet op de verklaring van aangever [persoon 6] en de op 26 januari 2020 afgelegde verklaring van verdachte bij de politie – dat hij de deur er “bijna helemaal” uit heeft gehaald – kan ook feit 2 worden bewezen.
In zaak E kan, gelet op de aangifte en de (deels) bekennende verklaring van verdachte, worden
bewezen dat verdachte kluisjes en een vaas heeft vernield. Nu niet is gebleken dat de deur is vernield of beschadigd moet verdachte van dit tenlastegelegde onderdeel worden vrijgesproken.
In zaak F kan op grond van de verklaring van verdachte – te weten dat hij de douche in zijn woning aan heeft laten staan en vervolgens zijn woning heeft verlaten – en de bevindingen van verbalisanten [persoon 9] en [persoon 7] worden bewezen dat verdachte de keukenvloer onbruikbaar heeft gemaakt door de ontstane wateroverlast (feit 1). De andere tenlastegelegde vernielingen kunnen niet worden bewezen. Voor deze onderdelen dient vrijspraak te volgen.
Gelet op de bevindingen van bovengenoemde verbalisanten kan ook feit 2 – de mishandeling van ambtenaar [persoon 7] – worden bewezen. Dat bij [persoon 7] geen letsel is geconstateerd doet daar niet aan af.
Feit 2 in zaak G – lokaalvredebreuk bij behandelcentrum [naam behandelcentrum] – kan worden bewezen op grond van de verklaringen van aangever [persoon 8] en getuige [getuige] . Uit deze verklaringen blijkt dat [persoon 8] verdachte, namens [naam behandelcentrum] , drie keer heeft gevorderd om het gebouw te verlaten. Door desondanks in het gebouw te blijven, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk.
Op grond van de aangifte van [persoon 10] en de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [persoon 11] en [persoon 12] kan ook de tenlastegelegde vernieling onder feit 3 worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de tenlastegelegde feiten in de zaken A, B, C, D onder feit 1 en G onder feit 1 geen bewijsverweren gevoerd, omdat verdachte in deze zaken een bekennende verklaring heeft afgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken in zaak D onder feit 2. Uit het dossier blijkt niet dat de toegangsdeur of de voordeur van aangever door verdachte is vernield, beschadigd of onbruikbaar is gemaakt. De verklaring van aangever dat er een barst in zijn deur zou zitten vindt geen steun in andere bewijsmiddelen.
Verdachte heeft in zaak E ten aanzien van de tenlastegelegde vernieling van de kluisjes en de vaas een bekennende verklaring afgelegd. Nu niet is gebleken dat de toegangsdeur is vernield, beschadigd of onbruik is gemaakt, moet verdachte van dit tenlastegelegde onderdeel partieel worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte van de tenlastegelegde feiten in zaak F vrij te spreken.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor de tenlastegelegde vernieling van enig goed in de woning van HVO Querido (feit 1).
Daarnaast moet verdachte worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van ambtenaar [persoon 7] (feit 2). Verdachte heeft ontkend dat hij verbalisant [persoon 7] een knietje heeft gegeven. Gelet op de omstandigheid dat verdachte geboeid was en de verbalisant achter hem stond is het moeilijk voorstelbaar dat hij een knietje zou kunnen hebben gegeven. Bovendien is er geen letsel geconstateerd.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde lokaalvredebreuk (feit 2) en vernieling (feit 3) in zaak G.
Zij heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat verdachte zich niet wederrechtelijk in [naam behandelcentrum] heeft bevonden. Uit de verklaringen van aangever [persoon 8] en getuige [getuige] blijkt niet wanneer aangever zou hebben gevraagd om het pand van [naam behandelcentrum] te verlaten.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw bepleit dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte een intercom heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A, B (feit 1 en 2), zaak C en zaak G (feit 1): bewezenverklaringen
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de tenlastegelegde feiten in de zaken A, B, C en G onder feit 1 – gelet op de bekennende verklaringen van verdachte en de overige inhoud van de verschillende procesdossiers – kunnen worden bewezen.
Zaak D: bewezenverklaring en partiële vrijspraak feit 1, gehele vrijspraak feit 2
Aangever [persoon 6] heeft op 26 januari 2020 aangifte gedaan van bedreiging (feit 1) en vernieling van zijn deur (feit 2). Verdachte heeft ter terechtzitting van 17 juni 2020 bekend dat hij aangever heeft bedreigd, maar ontkend dat hij een deur heeft vernield.
Op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd met de woorden: “Ik ga je vermoorden” (feit 1). De overige tenlastegelegde bedreigende woorden zijn alleen in het bijzijn van verbalisanten geuit en hebben aangever niet bereikt. Dit betekent dat ten aanzien van die bewoordingen bij aangever geen redelijke vrees kon ontstaan. Voor deze onderdelen van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Feit 2 kan niet worden bewezen, omdat wettig bewijs voor de tenlastegelegde vernieling ontbreekt. De verklaring van aangever vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Aangever [persoon 6] heeft weliswaar verklaard dat er een barst in zijn deur zat en dat hij denkt dat dit door verdachte komt, maar de ter plaatse gekomen politie heeft hierover niets geverbaliseerd. Ook de verklaring van verdachte bij de politie dat hij ‘de deur er bijna helemaal uit heeft gehaald’ levert geen steunbewijs op, omdat deze verklaring niet strookt met de door aangever beschreven schade en bovendien onduidelijk is of verdachte verklaart over de deur van aangever of de algemene toegangsdeur.
Zaak E: bewezenverklaring en partiële vrijspraak
Op 17 februari 2020 heeft [persoon 13] – namens behandelcentrum [naam behandelcentrum] – aangifte gedaan van vernieling. Aangever heeft verklaard dat verdachte op 16 februari 2020 bij [naam behandelcentrum] aanwezig was en tegen de aldaar aanwezig kluisjes heeft getrapt, waardoor vijf kluisjes beschadigd en onbruikbaar zijn geworden. Daarnaast heeft aangever verklaard dat verdachte een vaas heeft stukgegooid – waardoor deze is vernield – en tegen de toegangsdeur heeft getrapt. Verdachte heeft ter terechtzitting van 17 juni 2020 bekend dat hij een vaas heeft stukgegooid en kluisjes heeft ingetrapt. Verder heeft verdachte verklaard dat hij éénmaal tegen de toegangsdeur heeft getrapt, maar dat deze deur hierdoor niet was beschadigd.
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte een vaas heeft vernield en vijf kluisjes heeft beschadigd en onbruikbaar gemaakt. Nu er geen schade aan de toegangsdeur zichtbaar was, kan niet worden bewezen dat verdachte de toegangsdeur heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt. Verdachte zal van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken.
Zaak F: bewezenverklaring en partiële vrijspraak feit 1, bewezenverklaring feit 2
Op 15 maart 2020 kwamen verbalisanten [persoon 9] en [persoon 7] – naar aanleiding van een melding van wateroverlast – ter plaatse in een woning van HVO Querido aan de [adres 1] te Amsterdam. Zij hebben waargenomen dat de douche aan stond en dat er een handdoek in het doucheputje zat. Zij hebben geverbaliseerd dat de badkamer overstroomd was en dat de vloer van de keuken blank stond. Daarnaast hebben deze verbalisanten verklaard dat verdachte verbalisant [persoon 7] een knietje heeft gegeven.
Verdachte heeft – ten aanzien van feit 1 – ter terechtzitting van 17 juni 2020 verklaard dat hij de douche in zijn woning heeft laten aanstaan – met als doel om het doucheputje schoon te spoelen – en vervolgens de woning heeft verlaten. Hij heeft ook verklaard dat hij een anti-slipmatje over het doucheputje had gelegd. Verdachte heeft – ten aanzien van feit 2 – ontkend dat hij verbalisant [persoon 7] heeft mishandeld door hem een knietje te geven.
Gelet op de bevindingen van de verbalisanten en de verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onbruikbaar maken de keukenvloer (feit 1). De overige tenlastegelegde vernielingen onder feit 1 kunnen op basis van het dossier niet worden bewezen. Hiervan zal verdachte worden vrijgesproken.
Op grond van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten waarin zij beiden verklaren dat verdachte een knietje heeft gegeven, acht de rechtbank ook de tenlastegelegde mishandeling van ambtenaar [persoon 7] onder feit 2 bewezen. De rechtbank ziet geen reden om de verklaringen van twee verbalisanten ongeloofwaardig te achten.
Zaak G: bewezenverklaring feit 2, vrijspraak feit 3
Uit de aangifte van [persoon 8] volgt dat aangever op 29 maart 2020 verdachte driemaal heeft gevorderd om het pand van [naam behandelcentrum] , gevestigd aan de [adres 2] te Amsterdam, te verlaten. Verdachte heeft hieraan geen gehoor gegeven. De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Anders dan de verdediging en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van deze verklaringen kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde lokaalvredebreuk onder feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor de tenlastegelegde vernieling onder feit 3 moet worden vrijgesproken, nu de verklaring van aangeefster [persoon 10] geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Uit het proces-verbaal van verbalisant [persoon 11] volgt dat verdachte heeft geroepen dat hij water op de intercom van de cel heeft gegooid, maar door verbalisanten is niet waargenomen dat hij dit daadwerkelijk heeft gedaan dan wel dat hij tegen de intercom heeft geslagen. Weliswaar volgt uit het dossier dat de intercom op enig moment niet (meer) functioneerde maar niet dat dit een gevolg is van een handeling van verdachte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A:
op 23 maart 2020 te Amsterdam [persoon 14] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [persoon 14] dreigend de woorden toe te voegen: "In de gevangenis maken wij vrouwen zoals jij af!" en "Spreek niet meer tegen mij, als je door gaat met praten dan maak ik je af!" en "Ik maak je dood." en "Als ik je ergens tegen kom, dan maak ik je af.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van zaak B:
Feit 1:
op 15 januari 2020 te Amsterdam opzettelijk de ambtenaren, te weten [persoon 1] , surveillant van de politie Eenheid Amsterdam en [persoon 2] , surveillant van de politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "jij vieze witte kankeraap met je roze bril" en "kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Feit 2:
op 15 januari 2020 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen de ambtenaren, [persoon 1] en [persoon 2] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening hun bediening, te weten de aanhouding en het daarop volgend transport van verdachte, door zich met kracht los te trekken en herhaaldelijk zijn voet voor de voeten van voornoemde ambtenaren te zetten;
Ten aanzien van zaak C:
Op 19 januari 2020 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren, te weten [persoon 3] en [persoon 4] en [persoon 5] allen werkzaam als Buitengewoon Opsporings Ambtenaar bij Veiligheid en Service van de Nederlandse Spoorwegen, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "ik neuk je kanker zus" en "je bent een kanker homo" en "jullie zijn allemaal kankerflikkers" en "je kankermoeder", althans telkens woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Ten aanzien van zaak D:
Feit 1:
op 26 januari 2020 te Amsterdam [persoon 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [persoon 6] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je vermoorden";
Ten aanzien van zaak E:
op 16 februari 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk 5 kluisjes en een bloemenvaas, die aan [naam behandelcentrum] toebehoorden, heeft vernield, beschadigd en onbruikbaar gemaakt;
Ten aanzien van zaak F:
Feit 1
op 15 maart 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk in een woning aan de [adres 1] te Amsterdam de keukenvloer die aan HVO Querido toebehoorde, heeft onbruikbaar gemaakt;
Feit 2
op 15 maart 2020 te Amsterdam, een ambtenaar, [persoon 7] hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [persoon 7] een knietje tegen het been te geven;
Ten aanzien van zaak G:
Feit 1
op 7 maart 2020 en 29 maart 2020 te Amsterdam, [persoon 8] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [persoon 8] dreigend de woorden toe te voegen "ik sla hem toch helemaal knock down" en/of "ga hem buiten op straat knock down slaan" en "ik maak je dood" en "ik pak je wel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2
op 29 maart 2020 te Amsterdam, het besloten lokaal, te weten het behandelcentrum [naam behandelcentrum] , gevestigd aan de [adres 2] , bij anderen dan bij verdachte in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte – met toepassing van het volwassenenstrafrecht – zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de volgende bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden: een meldplicht bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: reclassering Leger des Heils) en zich houden aan de aanwijzingen van reclassering Leger des Heils, een opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK), met het bevel dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De officier van justitie heeft benadrukt dat GZ-psycholoog [naam 1] in haar rapportage Pro Justitia van 11 juni 2020 heeft aangegeven dat langdurige behandeling – in een klinische setting met een hoge mate van structuur – nodig is om het recidiverisico te verlagen en de ontwikkeling van verdachte zo gunstig mogelijk te beïnvloeden.
8.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair verzocht om – met toepassing van het adolescentenstrafrecht – aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij zowel het onvoorwaardelijk deel als het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zo laag mogelijk is. Zij heeft verzocht om niet de bijzondere voorwaarde van opname in een FPK op te leggen. Een ambulant behandelkader – met als bijzondere voorwaarden begeleid wonen bij Multipluszorg (hierna: MPZ) en een meldplicht bij de reclassering – volstaat. De raadsvrouw benadrukt dat uit een aan haar gerichte – ter terechtzitting van 17 juni 2020 overhandigde – e-mail van MPZ van 23 juni 2020 volgt dat MPZ zeer intensieve en gestructureerde behandeling biedt om recidive en overlast te voorkomen.
In het geval dat opname in een FPK – met toepassing van het volwassenstrafrecht – als bijzondere voorwaarde wordt gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel, heeft de raadsvrouw verzocht om het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zo laag mogelijk te houden. Zij heeft aangevoerd dat verdachte inmiddels langer in voorarrest heeft vastgezeten dan de feiten rechtvaardigen. Daarnaast heeft zij verzocht om een eventuele klinische opname te beperken tot een duur die korter is dan een jaar.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beledigingen van ambtenaren, vernielingen, bedreigingen en aan de mishandeling van een politieagent, verzet tegen verbalisanten – tijdens aanhouding en transport – en aan lokaalvredebreuk. De bewezen geachte feiten zijn gepleegd in een periode van drie maanden. Uit de zaken komt naar voren dat verdachte vrijwel meteen agressief reageert op het moment dat hem iets niet aanstaat. Hij gebruikt daarbij woorden – of dit nu bedreigingen of beledigingen zijn – die een ander hard raken. Alle feiten zijn gericht tegen personen die hulp verlenen of personen die werkzaamheden verrichten die verband houden met het openbaar gezag. Dit zijn ergerlijke en overlastgevende feiten. Verdachte heeft met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor het openbaar gezag en geen respect heeft voor eigendommen van anderen. Vernielingen leiden ook tot financiële schade bij anderen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door GZ-psycholoog [naam 1] opgestelde Pro Justitia rapportage van 11 juni 2020. Daarin heeft de psycholoog gerapporteerd dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Daarnaast heeft verdachte een ADHD-stoornis en een stoornis in cannabisgebruik. De vaardigheden van verdachte om met problemen en stress om te gaan zijn beperkt. Zijn frustratietolerantie is laag en wanneer de spanning oploopt, uit dit zich in intense woede en agressie. Gelet op de duur en ernst van zijn problematiek en gelet op de omstandigheid dat deze problematiek voortdurend aanwezig is, wordt geadviseerd het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.
Verder wordt gerapporteerd dat verdachte zich in toenemende mate eenzaam en machteloos lijkt te hebben gevoeld. Hij ervaart steeds opnieuw mislukking. Een ondersteunend netwerk ontbreekt en verdachte was dakloos.
Het recidiverisico wordt – mede gelet op de omstandigheden waarin verdachte verkeert – ingeschat als hoog. In het verleden heeft verdachte zich – door factoren voortkomend uit zijn gebrekkige ontwikkeling en stoornissen – herhaaldelijk onttrokken aan toezicht en behandeling. De psycholoog verwacht dat langdurige behandeling in een klinische setting met een hoge mate van structuur nodig is om het recidiverisico te verlagen en de ontwikkeling van verdachte zo gunstig mogelijk te beïnvloeden. Daarbij wordt opgemerkt dat is gebleken dat een directieve aanpak waarbij veel aandacht wordt besteed aan de behandelrelatie met verdachte (dus niet enkel vanuit regels en controle) het beste werkt. Verdachte is gebaat bij behandeling in een klinische setting met een hoge mate van structuur, zoals een FPK. Binnen een dergelijke setting kan de psychologische behandeling eerst gericht worden op zijn persoonlijkheidsproblematiek, waarbij het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen, het verbeteren van emotieregulatie-vaardigheden – met als doel minder acting-out en een stabielere stemming – en het verminderen van cannabisgebruik centraal staan. Daarbij is het van belang dat verdachte – door middel van het volgen van een opleiding, werk en vrijetijdsbesteding – weer perspectief krijgt in zijn leven. Wanneer sprake is van meer stabiliteit op effectief, gedragsmatig en cognitief vlak kan worden toegewerkt naar meer vrijheden en begeleid wonen.
De psycholoog is met behulp van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht tot het advies gekomen om het volwassenstrafrecht toe te passen. Hoewel op het gebied van de handelingsvaardigheden van verdachte indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht bestaan (verdachte functioneert op verstandelijk beperkt niveau, kan de risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks inschatten en zijn eigen gedrag nauwelijks organiseren), worden er ook contra-indicaties gezien (o.a. jarenlange justitiële voorgeschiedenis en het mislukken van eerdere justitiële sancties). Ook is van belang dat wordt verwacht dat verdachte andere jeugdigen negatief zal beïnvloeden en zichzelf niet meer zal ontwikkelen. Een volwassen behandelsetting is, gelet op de aard van de problematiek van verdachte, het meest passend.
Verder heeft [naam 2] van reclassering Leger des Heils op 12 juni 2020 een advies uitgebracht, waarbij ook is geadviseerd over de vraag of verdachte in aanmerking komt voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
De reclassering heeft gerapporteerd dat de kans op recidive wordt ingeschat als hoog. Het risico op onttrekking aan (bijzondere) voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Hulpverleningstrajecten bij de reclassering hebben in het verleden niet geleid tot gedragsverandering en vermindering van recidive. Verdachte is gebaat bij rust, structuur en begeleiding en is nog niet klaar voor zelfstandigheid. Behandeling binnen een ambulant kader is blijkens informatie van GZ-psycholoog [naam 3] niet toereikend voor het behandelen van de problematiek van verdachte. Geadviseerd wordt om verdachte vanuit een klinisch traject geleidelijk meer vrijheid te geven.
Geconstateerd wordt dat de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte – hoewel er aanwijzingen bestaan voor toepassing van het adolescentenstrafrecht – beter past binnen een volwassen zorgsetting. De reclassering adviseert daarom toepassing van het volwassenstrafrecht.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden heeft de reclassering in het kader van een strafoplegging geadviseerd om bij een (deels) voorwaardelijke straf een toezicht door de reclassering op te leggen onder de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering Leger des Heils en het zich houden aan aanwijzingen van de reclassering en opname in een FPK of een soortgelijke instelling. Geadviseerd wordt de bijzondere voorwaarden en het toezicht – vanwege de kans op recidive – ook dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is over en maakt deze tot de hare. Verdachte wordt dus als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte volgens het minderjarigen- of meerderjarigenstrafrecht moet worden bestraft. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 20 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar, kan ook het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan beter aansluiten bij een aanpak en bestraffing gericht op jeugdigen.
Over de vraag of al dan niet het ASR moet worden toegepast zijn mevrouw [naam 4] – reclasseringswerker bij reclassering Leger des Heils – en de heer [naam 5] – regiebehandelaar en psychotherapeut bij Arkin – ter terechtzitting van 17 juni 2020 en 24 juni 2020 als deskundigen gehoord. Beide deskundigen onderschrijven het advies van de psycholoog en de reclassering. In aanvulling hierop hebben zij aangegeven dat verdachte gebaat is bij behandeling in een klinische setting met een hoge mate van structuur, zoals een FPK. Binnen het ASR is plaatsing in een FPK niet dan wel zeer moeilijk realiseerbaar. Beide deskundigen hebben ook geconstateerd dat er bij verdachte wel aanwijzingen zijn voor toepassing van het ASR, zoals een beneden gemiddelde intelligentie, beperkte vaardigheden op het gebied van probleemoplossing en emotieregulatie en een hoge mate van impulsiviteit. Deskundige [naam 5] heeft benadrukt dat het van belang is om verdachte eerst binnen een klinische setting te stabiliseren op effectief, gedragsmatig en cognitief vlak voordat kan worden toegewerkt naar meer vrijheden en begeleid wonen. Hij merkt op dat, in aansluiting op een klinische behandeling, een jeugdinstelling voor begeleid wonen – zoals MPZ – het beste bij verdachte zou passen, omdat verdachte in een dergelijke instelling met een pedagogische aanpak kan worden beïnvloed. Begeleid wonen bij MPZ is (financieel) makkelijker realiseerbaar via het ASR en kan slechts met veel moeite via het volwassenstrafrecht gerealiseerd worden. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden hebben de deskundigen geadviseerd om toch het volwassenstrafrecht toe te passen.
Bij de rechtbank is het beeld ontstaan dat verdachte op een kruispunt in zijn leven staat waarbij hij de keuze heeft om al dan niet verder de criminaliteit in te gaan. De rechtbank maakt zich grote zorgen over de mate van agressie en ontremd gedrag dat verdachte in zeer korte tijd heeft vertoond en wat ook heeft geleid tot de strafbare feiten waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld. De hoop is dat verdachte, gezien zijn jonge leeftijd en prille ontwikkeling, met de juiste hulp een ommekeer in zijn leven kan maken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weer een opleiding wil gaan volgen en zijn leven wil oppakken. De rechtbank acht het daarom des te meer van belang dat verdachte intensief aangestuurd en begeleid zal worden om de nodige stappen te zetten. Uit de verschillende adviezen volgt dat verdachte gebaat is bij een behandeling die start binnen een klinische setting, zoals een FPK. Hoewel ook de rechtbank bij verdachte diverse indicaties voor toepassing van het ASR ziet, zal zij het advies van de deskundigen overnemen, met name ook gelet op de geadviseerde behandeling in een FPK, en het volwassenstrafrecht toepassen. De rechtbank kan zich voorstellen dat het wenselijk is om, indien de reclassering een overgang naar ambulante behandeling geïndiceerd vindt, toe te werken naar begeleid wonen binnen een (jeugd)instelling zoals MPZ, maar laat het aan de reclassering om daar te zijner tijd invulling aan te geven.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in haar eis rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte van 11 juni 2020 – waaruit blijkt dat hij kan worden aangemerkt als recidivist – en de omstandigheid dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Alles afwegende, wordt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, te weten toezicht door reclassering Leger des Heils, een meldplicht bij voornoemde reclasseringsinstelling, het zich houden aan aanwijzingen van de reclassering en opname in een FPK of soortgelijke instelling. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte. De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Dit is mogelijk omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en omdat blijkens de inhoud van de rapporten over de persoon van verdachte er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zal recidiveren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam vordert in zaak G voor feit 3
€ 239,23 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Nu verdachte in zaak G voor feit 3 wordt vrijgesproken zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 57, 138, 180, 266, 267, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde in zaak D onder feit 2 en in zaak G onder feit 3 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde in zaak A, zaak B onder feiten 1 en 2, zaak C, zaak D onder feit 1, zaak E, zaak F onder feiten 1 en 2 en zaak G onder feiten 1 en 2 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, zaak D, feit 1 en zaak G, feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van zaak B, feit 1, en zaak C:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van zaak B, feit 2:
Wederspannigheid
Ten aanzien van zaak E en zaak F, feit 1:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en onbruikbaar maken en;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Ten aanzien van zaak F, feit 2:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Ten aanzien van zaag G, feit 2:
Wederrechtelijk in het besloten lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden,
van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [adres 3] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en hij houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
- zich, indien daartoe een indicatie wordt afgegeven, laat opnemen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Hiertoe is veroordeelde door de reclassering aangemeld bij het IFZ (Indicatie Forensische Zorg). Of veroordeelde aansluitend aan detentie geplaatst kan worden is niet duidelijk. Indien het niet lukt om veroordeelde aansluitend te plaatsen zal Dienst Individuele Zaken (DIZ) zorgdragen voor een overbruggingsplek. De klinische opname start zo spoedig mogelijk. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht
gestelde voorwaardenen het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht
uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart
benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij zijn eigen kosten draagt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2020.
[...]
[...]