ECLI:NL:RBAMS:2020:3386
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- S. Djebali
- R.A.J. Hübel
- F.C.M. Weijnen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering na vrijspraak verdachte
Op 8 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 15/016173-19. De zaak betreft een vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die in een onderliggende strafzaak was vrijgesproken. De officier van justitie had in maart 2020 een vordering ingediend om het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, aanvankelijk tot een maximumbedrag van € 1.725,45. Tijdens de zitting op 24 juni 2020 werd deze vordering gewijzigd naar een primair maximumbedrag van € 862,73 en subsidiair € 342,50.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat er geen grondslag is voor de ontnemingsvordering, aangezien de verdachte in de onderliggende strafzaak was vrijgesproken. Volgens artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan alleen geld worden ontnomen als er een strafrechtelijke veroordeling is. Daarom heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. S. Djebali, en de rechters mrs. R.A.J. Hübel en F.C.M. Weijnen, in aanwezigheid van griffier mr. L.P.H. Borghans.