ECLI:NL:RBAMS:2020:3386

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
15/016173-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering na vrijspraak verdachte

Op 8 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 15/016173-19. De zaak betreft een vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die in een onderliggende strafzaak was vrijgesproken. De officier van justitie had in maart 2020 een vordering ingediend om het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, aanvankelijk tot een maximumbedrag van € 1.725,45. Tijdens de zitting op 24 juni 2020 werd deze vordering gewijzigd naar een primair maximumbedrag van € 862,73 en subsidiair € 342,50.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat er geen grondslag is voor de ontnemingsvordering, aangezien de verdachte in de onderliggende strafzaak was vrijgesproken. Volgens artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan alleen geld worden ontnomen als er een strafrechtelijke veroordeling is. Daarom heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. S. Djebali, en de rechters mrs. R.A.J. Hübel en F.C.M. Weijnen, in aanwezigheid van griffier mr. L.P.H. Borghans.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 15/016173-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 8 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 15/016173-19, tegen:
[betrokkene],hierna te noemen: [betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres], [plaats 1], gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “[locatie]” te [plaats 2].

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2020.

2.Vordering

De vordering van de officier van justitie van 11 maart 2020 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [betrokkene] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 1.725,45.
Ter terechtzitting van 24 juni 2020 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd in dier voege dat zij primair het maximumbedrag stelt op € 862,73 en subsidiair op € 342,50.
De rechtbank verstaat de vordering aldus dat deze betrekking heeft op de onderliggende strafzaak tegen [betrokkene].

3.Beoordeling

[betrokkene] is in de onderliggende strafzaak vrijgesproken van het feit waarop de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ziet. Daarom bestaat er geen grondslag voor de vordering, omdat alleen geld kan worden ontnomen als er een strafrechtelijke veroordeling is. Het Openbaar Ministerie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de ontnemingsvordering.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het Openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2020.