ECLI:NL:RBAMS:2020:3354

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
AMS 20/79
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin het maandelijkse terug te betalen bedrag was vastgesteld op € 364,56. Verweerder had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord, maar beide partijen hebben aangegeven geen zitting te wensen. Hierdoor heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) iemand die beroep instelt, griffierecht moet betalen. In deze zaak was het griffierecht vastgesteld op € 48,-. De griffier heeft eiser meerdere keren in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen, maar eiser heeft dit niet gedaan. De rechtbank heeft eiser ook de kans gegeven om aan te tonen dat het griffierecht tijdig was betaald of dat er een verontschuldiging was voor het niet betalen, maar eiser heeft hierop niet gereageerd.

Aangezien eiser het griffierecht niet heeft betaald en er geen verontschuldiging is voor dit verzuim, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/79

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het maandelijkse bedrag dat eiser dient terug te betalen vanwege de schuld die hij heeft bij verweerder vastgesteld op € 364,56.
Bij besluit van 2 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft van partijen niet gehoord dat zij een zitting wensen. De rechtbank heeft daarom bepaald dat er geen zitting zal plaatsvinden en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de bij de Awb behorende Regeling verlaagd griffierecht € 48,-. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
2. De griffier heeft eiser bij brief van 7 januari 2020 in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Bij aangetekend verzonden brief van 5 februari 2020 heeft de griffier eiser opnieuw in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief.
3. Eiser heeft het griffierecht niet betaald.
4. De rechtbank heeft eiser bij brief van 6 mei 2020 in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na de datum van verzending van deze brief aan te tonen dat het griffierecht is betaald binnen de termijn, of dat het eiser niet kan worden aangerekend dat het griffierecht niet is betaald.
5. Eiser heeft niet gereageerd op deze brief en heeft geen reden gegeven voor het niet-betalen van het griffierecht. De rechtbank is verder niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.