ECLI:NL:RBAMS:2020:3352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
AMS 19/5805
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Marokko, beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 4 oktober 2019. De rechtbank Amsterdam heeft eiser in de gelegenheid gesteld om aan te geven of hij op een zitting wilde worden gehoord, maar eiser heeft geen verzoek hiertoe ingediend. Hierdoor heeft de rechtbank besloten dat er geen zitting zal plaatsvinden en het onderzoek is gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een griffierecht van € 47,- verschuldigd is voor de behandeling van het beroepschrift. Eiser is bij brief van 8 november 2019 op de hoogte gesteld van deze verplichting en heeft een termijn van vier weken gekregen om het griffierecht te betalen. Deze termijn is verstreken zonder dat het griffierecht is ontvangen. De rechtbank heeft eiser op 6 maart 2020 gevraagd om aan te tonen dat het griffierecht was betaald of dat er omstandigheden waren die het niet betalen rechtvaardigden, maar eiser heeft hierop niet gereageerd.

Aangezien de rechtbank geen redenen heeft om aan te nemen dat eiser niet in verzuim is geweest, heeft zij geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank kan het beroep niet inhoudelijk beoordelen zonder betaling van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, en is openbaar uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/5805

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Marokko), eiser

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 4 oktober 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft van partijen niet gehoord dat zij een zitting wensen. De rechtbank heeft daarom bepaald dat er geen zitting zal plaatsvinden en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht geheven.
Op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Bij brief van 8 november 2019 is aan eiser meegedeeld dat voor de behandeling van zijn beroepschrift een griffierecht ter hoogte van € 47,- dient te worden betaald. Daarna is bij aangetekende brief van 7 december 2019 aan eiser nog een termijn van vier weken gegeven. Het griffierecht had uiterlijk op 4 januari 2020 betaald moeten worden. Deze termijnen zijn verstreken zonder dat het griffierecht is ontvangen. Ten tijde van deze uitspraak heeft de rechtbank het verschuldigde griffierecht niet ontvangen.
3. De rechtbank kan het beroep alleen inhoudelijk beoordelen, als eiser een heel goede reden heeft waarom hij het griffierecht niet heeft betaald. De rechtbank heeft daarom in een brief van 6 maart 2020 aan eiser gevraagd of hij kan aantonen dat het griffierecht is betaald, of dat het hem niet kan worden aangerekend dat het griffierecht niet (tijdig) is betaald.
4. Eiser heeft op de brief van 6 maart 2020 niet gereageerd. Ook overigens heeft de rechtbank geen redenen om aan te nemen dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest.
5. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank kan dan ook niet inhoudelijk ingaan op eisers beroepschrift.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.