ECLI:NL:RBAMS:2020:3341

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
13/729021-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens valsheid in facturen in het kader van de Grijze Campagne

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2020, stond de verdachte terecht voor het gebruik van valse facturen in het kader van de Grijze Campagne, een geheime campagne van de gemeente Amsterdam gericht op het voorkomen van radicalisering. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte opzettelijk valse facturen had goedgekeurd, terwijl zij wist dat deze vals waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat niet bewezen kon worden dat de medeverdachte de werkzaamheden waarvoor hij had gefactureerd niet had verricht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet tekort was geschoten in de controle van de facturen en dat de rechten van de verdachte op een eerlijk proces voldoende waren gewaarborgd. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de rechtbank vond dat er geen sprake was van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. De zaak had veel media-aandacht gekregen, wat de verdachte in een lastige positie had gebracht, maar dit had geen invloed op de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het gebruik van valse facturen en sprak haar vrij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/729021-17
Datum uitspraak: 9 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
domicilie kiezende op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2020. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. R. Bosman en E.B. Smit (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en haar raadslieden, mrs. R.A. Korver (hierna: de raadsman) en M.M.P.M. Lousberg, naar voren hebben gebracht.
Inleiding
Deze zaak gaat juridisch gezien over drie facturen die vals zouden zijn. De vraag is of de medeverdachte in zijn facturen met opzet teveel kosten in rekening heeft gebracht en of verdachte die facturen heeft goedgekeurd terwijl ze wist dat ze vals waren. Dat zijn de vragen die de rechtbank moet beantwoorden.
Deze zaak is echter niet los te zien van haar context en voorgeschiedenis. De facturen hebben betrekking op werkzaamheden van de medeverdachte in het kader van de Grijze Campagne; een campagne van de gemeente Amsterdam om radicalisering te voorkomen. Deze campagne moest geheim gehouden worden en werd aangestuurd door burgemeester [naam burgemeester] . Verdachte was als programmamanager Radicalisering bij de gemeente Amsterdam belast met de uitvoering van de campagne en moest zorgen dat de kosten daarvan buiten de boeken werden gehouden. Dit plaatste haar in een lastige positie. De facturen werden door mensen die niet op de hoogte waren van de campagne gezien als onverklaarbare facturen en er ontstond een vermoeden van oplichting en fraude. Dit heeft geleid tot veel negatieve aandacht in de pers en tot het strafontslag van verdachte. Later wordt het handelen van verdachte en medeverdachte wel gezien in het licht van de Grijze Campagne en wordt veel duidelijk. Het kwaad lijkt dan al te zijn geschied. De verdenking wordt bijgesteld en alleen valsheid in geschrifte van drie facturen blijft uiteindelijk op de tenlastelegging staan. Er zou teveel gefactureerd zijn door de medeverdachte en verdachte zou die valse facturen hebben goedgekeurd zodat ze uitbetaald konden worden. Naar het oordeel van de rechtbank houdt ook dat laatst overgebleven verwijt geen stand.
De rechtbank spreekt met dit vonnis en dat van de medeverdachte zowel verdachte als de medeverdachte vrij. De valsheid van de facturen kan niet bewezen worden. Verdachte kan daarnaast niet verweten worden dat zij tekort is geschoten in de controle van de facturen. Daarmee zijn de verdachten in elk geval in deze strafzaak van alle blaam gezuiverd.

2.De inhoud van de tenlastelegging

Verdachte wordt er – na wijziging van de tenlastelegging op de pro forma zitting van 15 januari 2020 – kort samengevat van beschuldigd dat zij
in de periode 8 juli 2015 tot en met 23 december 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk valse/vervalste facturen van Protrax International heeft gebruikt en/of heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, te weten:
- een factuur d.d. 4 september 2016 met nummer 2016008 ad € 18.000,00 (exclusief BTW), betreffende Ondersteuning ontw. Voorlichtingscampagne;
- een factuur d.d. 2 december 2016 met nummer 2016010 ad € 18.000,00 (exclusief BTW), betreffende Ondersteuning ontw. Voorlichtingscampagne;
- een factuur d.d. 23 december 2016 met nummer 2016011 ad € 18.000,00 (exclusief BTW), betreffende Ondersteuning ontw. Voorlichtingscampagne.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Het onderzoek

Start en verloop van het onderzoek
Op 9 en 27 november 2016 heeft Bureau Integriteit van de Gemeente Amsterdam (hierna: BI) twee anonieme meldingen van een vermoeden van integriteitschending ontvangen over een ambtenaar van de gemeente, zijnde verdachte. Verdachte was op dat moment werkzaam als programmamanager Radicalisering bij de Directie Openbare Orde en Veiligheid. Naar aanleiding van de anonieme meldingen is BI een onderzoek gestart wat heeft geleid tot een rapport van voorlopige bevindingen d.d. 11 april 2017 (onderzoek Hyacinth). Uit het rapport van BI kwam naar voren dat ‘Protrax International’ – een eenmanszaak van medeverdachte [medeverdachte] – 18 facturen bij de gemeente Amsterdam heeft ingediend voor een totaalbedrag van € 141.200,- (ex. BTW), terwijl BI geen berichten of documenten heeft aangetroffen waaruit blijkt dat Protrax International daadwerkelijk diensten heeft geleverd aan de gemeente Amsterdam. Naar aanleiding van de ontvangst van dit rapport is op 12 april 2017 een strafrechtelijk onderzoek (13Eastham) gestart. Het strafrechtelijk onderzoek raakte vervolgens in een stroomversnelling toen medeverdachte [medeverdachte] – via een van zijn andere eenmanszaken, te weten ‘The Visionair’ – een nieuwe factuur (d.d. 22 mei 2017) heeft ingediend bij de Gemeente Amsterdam. Dit heeft geleid tot het inzetten van bijzondere opsporingsbevoegdheden (hierna: BOB) medio juni 2017. Verdachte werd ondertussen op 13 juli 2017 geschorst door de gemeente Amsterdam en op 31 juli 2017 kreeg zij de disciplinaire maatregel van strafontslag opgelegd. Op 27 augustus 2017 heeft de gemeente Amsterdam aangifte gedaan.
De Grijze Campagne
In het begin van het onderzoek was het nog onbekend voor welke werkzaamheden de facturen van Protrax International waren opgemaakt. Rond juli/augustus 2017 werd uit getuigenverhoren duidelijk dat de facturen betrekking hadden op een vertrouwelijke/geheime campagne van de gemeente, genaamd de “Grijze Campagne”.
Volgens de heer [naam externe adviseur] , een externe adviseur op het gebied van radicalisering van toenmalig burgemeester [naam burgemeester] , is de Grijze Campagne ontworpen om moslim-jongeren ervan te weerhouden hun woede om te zetten in jihadisme. Het was absoluut essentieel dat de boodschap eruit zag en klonk als volkomen authentiek. Het doel van de Grijze Campagne was om door middel van het maken van een serie filmpjes het persoonlijke verhaal van een jongen te tonen in de vorm van een soort videodagboek. Door het maken van verschillende filmpjes waarbij de gemoedstoestand van deze jongen verandert ten goede zou mogelijk de doelgroep (jonge islamitische man) niet radicaliseren.
Medeverdachte [medeverdachte] is door verdachte en haar collega [naam collega] voorgesteld als degene die de filmpjes voor de Grijze Campagne zou maken. Verder is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] – via een andere eenmanszaak ‘ [medeverdachte] Consultancy’ – in opdracht van een extern bureau genaamd ‘ [naam extern bureau] ’, in dezelfde periode als die van de Grijze Campagne ook werkte aan de ontwikkeling van een online applicatie (hierna: app) voor de gemeente Amsterdam.
De online app
Door de Gemeente Amsterdam is een online aanpak geformuleerd als onderdeel van het beleid inzake Radicalisering en Polarisatie. Als onderdeel van deze online aanpak is een mobiele app ontwikkeld. Professionals die werkzaam zijn in het werkveld van radicalisering moeten in de toekomst deze app (al dan niet op hun mobiele telefoon) gebruiken. In deze app zouden nieuwsberichten, bijeenkomsten en activiteiten worden getoond. Tevens zou de app gebruikt kunnen worden als digitaal portaal voor het Meld- en Adviespunt radicalisering en polarisatie.

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
4.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de raadsman van de medeverdachte dat sprake is van partiële nietigheid van de dagvaarding. De raadsman van de medeverdachte heeft bepleit dat de drie feitelijke beschrijvingen (zowel bij het eerste als het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde) innerlijk tegenstrijdig zijn aan de verdenking.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen sprake is van een partieel nietige dagvaarding, omdat de feitelijke beschrijvingen zijn toegevoegd ter verduidelijking.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de wet en vaste rechtspraak volgt dat een beschuldiging voldoende bepaald moet zijn, zodat het voor een verdachte duidelijk is waar hij zich tegen moet verdedigen. Als de tenlastelegging in samenhang wordt bezien met de inhoud van het dossier, volgt daaruit welke feitelijke gedragingen verdachte worden verweten. De feitelijke beschrijvingen moeten ook niet afzonderlijk, maar in onderling verband en samenhang worden bezien. Verdachte heeft dus kunnen begrijpen wat haar wordt verweten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding niet innerlijk tegenstrijdig is en dat deze voldoet aan de eisen, zoals gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
De dagvaarding is dus geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit.
4.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
4.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat de vervolging van verdachte onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde, een eerlijk proces en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdediging heeft hiertoe de volgende argumenten aangevoerd, die samen moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De Rijksrecherche is niet ingeschakeld
Volgens de raadsman had de Rijksrecherche in deze zaak het strafrechtelijk onderzoek moeten verrichten en niet de Amsterdamse politie en het Amsterdamse parket. De kans op beïnvloeding van het opsporingsonderzoek was namelijk te groot, met name omdat de verhoudingen tussen het Openbaar Ministerie, de Amsterdamse politie en het stadhuis intensief zijn.
Schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM)
Verder is het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden. De raadsman vindt dat sprake is van de volgende schendingen:
Schending van de onschuldpresumptie
De overheid heeft een grove inbreuk gemaakt op de onschuldpresumptie [1] , omdat burgemeester [naam burgemeester] in een (openbare) raadscommissievergadering in 2017 uitlatingen heeft gedaan over (de integriteit van) verdachte, terwijl haar schuld niet is vastgesteld door een onafhankelijke rechter. De raadsman verwijst daarbij naar Richtlijn 2016/343/EU van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn.
‘Trial by media’
Daarnaast is de reputatie van verdachte enorm geschaad door alle aandacht in de media, wat vaak gepaard ging met publicatie van foto’s en het noemen van haar volledige naam. Ook het Openbaar Ministerie heeft persberichten uitgebracht. De NOS heeft namelijk – onder vermelding naar een persbericht van het Openbaar Ministerie – verdachte bij naam genoemd en een hoger bedrag genoemd dan waar de dagvaarding op ziet. Aan de pers werd bovendien gevoelige informatie gelekt vanuit het stadhuis.
Beïnvloeding van getuigen
Door alle mediapublicaties zijn getuigen (mogelijk) beïnvloed. Het is een feit van algemene bekendheid dat het geheugen fluïde is en makkelijk beïnvloed kan worden. Het wordt op deze manier steeds lastiger voor de verdediging om erachter te komen of getuigen iets weten uit eigen waarneming of dat zij conclusies trekken door publicaties waar zij kennis van hebben genomen.
Niet alleen zijn getuigen door de publicaties in de media beïnvloed, maar hun verklaringen zijn ook gestuurd door advocaten van de gemeente Amsterdam. Diverse personen die als getuige bij de rechter-commissaris zijn gehoord, hebben juridische bijstand ontvangen die werd aangeboden en betaald door de gemeente. Dit maakt dat volgens de verdediging bezwaarlijk kan worden gesproken van in vrijheid afgelegde verklaringen.
Onterechte en disproportionele inzet van BOB-middelen
Tijdens het onderzoek zijn onnodig BOB-middelen ingezet. Tijdens het onderzoek zijn namelijk telefoons getapt en uitgelezen, mail- en WhatsAppverkeer is bekeken, er zijn huiszoekingen gedaan, bankgegevens zijn gevorderd, gesprekken van ambtenaren in het stadhuis zijn heimelijk opgenomen en verdachte is geobserveerd. De inzet van die capaciteit en BOB-middelen is disproportioneel en kan niet worden gerechtvaardigd op basis van slechts twee anonieme meldingen. Bovendien is het verbod op détournement de pouvoir [2] geschonden omdat strafvorderlijke bevoegdheden zijn ingezet voor de bestuursrechtelijke zaak (aangaande de procedure omtrent het strafontslag).
Schending van het gelijkheidsbeginsel
Binnen de gemeente Amsterdam heeft een zaak gediend waarbij een ambtenaar declaraties zonder urenregistratie heeft ingediend bij de gemeente. Tegen deze ambtenaar is geen aangifte gedaan en wel tegen verdachte. Hierdoor is sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel [3] .
Privacy inbreuk (schending van artikel 8 EVRM)
Volgens de raadsman is ook sprake van schending van artikel 8 EVRM, omdat het privéleven van verdachte is geschonden. De politie heeft namelijk onderzoek verricht naar de vraag of tussen verdachte en de medeverdachte een liefdesrelatie bestond, maar of al dan niet sprake is geweest van een liefdesrelatie is niet relevant in het kader van de strafzaak. Het bestanddeel medeplegen valt daarmee niet te bewijzen.
Het strafrecht als ultimum remedium
Tot slot is niet voldaan aan het uitgangspunt dat het strafrecht als ultimum remedium [4] moet worden beschouwd. Als de gemeente Amsterdam vindt dat niet de juiste hoeveelheid uren zijn gedeclareerd, dan ligt het voor de hand om daar een civielrechtelijk geschil over aanhangig te maken.
4.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat van een niet-ontvankelijkverklaring geen sprake kan zijn. Zij heeft het volgende aangevoerd ten aanzien van de argumenten die door de raadsman naar voren zijn gebracht.
De Rijksrecherche
De toenmalige zaaksofficier van justitie heeft de zaak – conform de Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche (hierna: de Aanwijzing) – voorgelegd aan de coördinerend officier van justitie rijksrecherchezaken. Deze officier van justitie rijksrecherchezaken stemt binnen zijn team af of de Rijksrecherche het strafrechtelijk onderzoek gaat verrichten of een ander rechercheteam. Uit dat overleg is naar voren gekomen dat de Amsterdamse recherche de zaak mocht gaan onderzoeken. Bovendien volgt uit de Aanwijzing niet dat de Rijksrecherche bij uitsluiting bevoegd is het onderzoek uit te voeren. Het verweer van de raadsman kan dan ook niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Geen schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM)
‘Trial by media’
Door de officier van justitie is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie geen invloed heeft gehad op de publicaties in de media. Een groot deel van de berichtgeving in de media betrof ook de ontslagprocedure van verdachte en niet alleen de strafzaak. Bovendien is door het Openbaar Ministerie slechts één persbericht uitgebracht, waarin geen namen en geen bedragen zijn genoemd. Dat sprake is van berichtgeving in de media kan dan ook niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De inzet van BOB-middelen en inbreuk op de privacy
Alle opsporingshandelingen werden gerechtvaardigd door de verdenking en de ernstige bezwaren die op dat moment bestonden. Het onderzoek van BI bevestigde namelijk de informatie uit de anonieme meldingen. Daarnaast bleek dat de medeverdachte via Protrax International in totaal een bedrag van € 141.200,- ex BTW heeft gefactureerd bij de Gemeente Amsterdam, zonder dat duidelijk was of, en zo ja welke, prestatie daarvoor was geleverd. Daarnaast waren er vraagtekens bij de rol van verdachte bij het opstellen van de offerte/facturen voor Protrax International. Deze verdenkingen rechtvaardigden dan ook de inzet van BOB-middelen, zoals taps en observaties. De verdenking hield ook in dat sprake was van een samenwerkingsverband tussen beide verdachten. Dat het Openbaar Ministerie onderzoek heeft gedaan naar de relatie tussen beide verdachten is dan ook niet onbegrijpelijk. De verdediging wekt de suggestie dat sprake zou zijn van een ander belang dan een strafvorderlijk belang om de relatie tussen beide verdachten te onderzoeken, maar daarvan is niet gebleken.
Vervolgingsbeslissing
Uit het voorgaande volgt dat het Openbaar Ministerie voldoende redenen heeft gehad om over te gaan tot vervolging van verdachte.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank benadrukt dat tegen verdachte voldoende verdenking bestond op het moment dat het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek is gestart. Zoals in hoofdstuk 3 onder ‘start en verloop van het onderzoek’ is vermeld, was bij de start van het strafrechtelijk onderzoek op 12 april 2017 sprake van twee anonieme meldingen en een rapport van BI waaruit naar voren kwam dat er facturen door de gemeente Amsterdam zijn betaald, zonder dat duidelijk was of, en zo ja welke, prestatie daarvoor was geleverd. Op dat moment was immers nog niet bekend dat sprake was van een vertrouwelijke/geheime campagne. Dat het Openbaar Ministerie toen heeft besloten om de zaak te onderzoeken en om tot vervolging over te gaan is dan ook begrijpelijk. Daarbij is ook van belang dat de officier van justitie een ruime beleidsvrijheid heeft bij de keuze tot het al of niet vervolgen van een verdachte. In artikel 167, lid 1 Sv is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De rechter kan de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie slechts marginaal toetsen. De officier van justitie heeft gemotiveerd aangegeven wanneer en waarom het strafrechtelijk onderzoek is gestart en waarom het Openbaar Ministerie heeft besloten verdachte te vervolgen. Dit past binnen de beleidsvrijheid van de officier van justitie. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat niet is voldaan aan het uitgangspunt dat het strafrecht als ultimum remedium moet worden beschouwd. Dit uitgangspunt is zeer algemeen en houdt niet in dat eerst de civielrechtelijke weg bewandeld moet zijn voordat strafrechtelijk opgetreden kan worden.
De rechtbank bespreekt vervolgens de afzonderlijk gevoerde verweren van de raadsman.
De Rijksrecherche
De officier van justitie heeft aangegeven dat de zaak – conform de Aanwijzing – aan de coördinerend officier van justitie rijksrecherchezaken is voorgelegd. Deze officier van justitie rijksrecherchezaken heeft de zaak getoetst en het is kennelijk niet nodig bevonden om het onderzoek door de Rijksrecherche te laten verrichten. Zoals hiervoor al is vermeld, heeft de officier van justitie een ruime mate van beleidsvrijheid. Dat de zaak is getoetst en voorgelegd aan de coördinerend officier van justitie rijksrecherchezaken is dan ook afdoende. Bovendien volgt uit de Aanwijzing niet dat de Rijksrecherche bij uitsluiting bevoegd was het onderzoek uit te voeren. Het verweer wordt verworpen.
Het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM)
Geen schending van de onschuldpresumptie
De door de verdediging genoemde EU-Richtlijn 2016/343 brengt onder meer met zich dat overheidsinstanties in openbare verklaringen een verdachte niet als schuldig aanduiden, zolang de schuld van de verdachte niet in rechte is vastgesteld. De raadsman heeft aangevoerd dat het verbod ook geldt voor uitlatingen van de burgemeester aangezien hij ook onder het begrip ‘overheid’ valt.
De rechtbank heeft geen publieke uitlatingen van de burgemeester kunnen vaststellen waarin verdachte wordt beschuldigd van strafbare feiten. De rechtbank vindt dat er geen schending is van de onschuldpresumptie.
‘Trial by media’
In de pers is voor de persoon van verdachte veel belangstelling geweest. De bestaande publieke belangstelling heeft niet alleen te maken met de strafzaak, maar ziet ook op het strafontslag van verdachte en de bestuursrechtelijke zaak waarin dat strafontslag is aangevochten. De rechtbank kan zich voorstellen dat verdachte de media aandacht als zeer vervelend en nadelig heeft ervaren, maar deze media aandacht kan het Openbaar Ministerie niet worden aangerekend. Te meer omdat het geen gevolg is van uitlatingen van de kant van het Openbaar Ministerie. Vanuit het Openbaar Ministerie is maar één persbericht uitgebracht waarin geen verwijzing naar de naam van verdachte is opgenomen en ook geen bedrag is genoemd. De raadsman heeft ook nog bepleit dat de gemeente Amsterdam gevoelige informatie aan de pers heeft gelekt, maar de rechtbank kan dit niet vaststellen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Geen sprake van beïnvloeding/sturing van getuigen
Gelet op het voorgaande kan ook niet worden gesteld dat het Openbaar Ministerie schuldig is aan mogelijke beïnvloeding van getuigen door de publicaties in de media.
Door de raadsman is verder aangevoerd dat getuigen in hun verklaringen zijn gestuurd doordat zij juridische bijstand hebben gekregen van de gemeente. Dat de gemeente Amsterdam juridische bijstand aan getuigen heeft aangeboden, maakt niet dat verdachte geen eerlijk proces heeft gehad. De getuigen in deze zaak werden namelijk (bij de rechter-commissaris) gehoord over/in hun rol van ambtenaar bij de gemeente Amsterdam. Een (oud)werkgever mag juridische bijstand aanbieden aan een (oud)werknemer, als die (oud)werknemer wordt gehoord in die rol. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie ook daar geen invloed op. Dit kan dan ook niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Inzet van BOB-middelen
De rechtbank vindt dat de officier van justitie in redelijkheid de inzet van BOB-middelen heeft kunnen inzetten, gelet op de verdenking die op het moment van het inzetten van de BOB-middelen voorlag. De inzet van BOB-middelen is ook getoetst door de rechter-commissaris. De inzet van BOB-middelen is dus, ook achteraf gezien, niet onrechtmatig en/of disproportioneel geweest.
Verder is niet gebleken dat sprake is geweest van misbruik van bevoegdheden (verbod op détournement de pouvoir). De conclusie dat hiervan sprake zou zijn is door de raadsman niet aannemelijk gemaakt. Ook dit onderdeel van het verweer wordt verworpen.
Geen schending van het gelijkheidsbeginsel
De door de verdediging aangevoerde schending van het gelijkheidsbeginsel veronderstelt dat bij identieke (gelijke) zaken met ongelijke maten wordt gemeten. Gelet op de stukken in het dossier is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat er sprake is van identieke gevallen die ongelijk zijn behandeld. De officier van justitie heeft ook gemotiveerd uitgelegd waarom verdachte is vervolgd. De rechtbank verwerpt ook dit onderdeel van het verweer.
Privacy inbreuk (schending van artikel 8 EVRM)
In het licht van de verdenking die op dat moment voorlag dat verdachte samen met de medeverdachte de gemeente zou hebben opgelicht vindt de rechtbank het begrijpelijk dat het Openbaar Ministerie onderzoek heeft gedaan naar de onderlinge contacten tussen verdachte en de medeverdachte. Van een schending van artikel 8 EVRM is dan ook geen sprake. Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding is om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. De rechten van verdachte op een eerlijk proces zijn voldoende gewaarborgd in deze strafzaak en er is geen sprake is van een schending van de (Europese) beginselen van een behoorlijke procesorde.
De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vervolging.

5.Vrijspraak

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
Hoewel op het handelen van verdachte het nodige valt aan te merken en van haar een kritischere blik mocht worden verwacht bij het goedkeuren van de facturen van de medeverdachte, vindt de officier van justitie dat verdachte moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat namelijk onvoldoende bewijs dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van verdachte met betrekking tot het opmaken en gebruik maken van de valse facturen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft zich aangesloten bij het pleidooi van de raadsman van de medeverdachte dat van geen van de facturen de (opzet op de) valsheid kan worden bewezen. De officier van justitie kan namelijk niet bewijzen dat de medeverdachte geen of te weinig werkzaamheden voor de Grijze Campagne heeft verricht gedurende de tenlastegelegde periode. Als de medeverdachte wordt vrijgesproken, dan heeft dat ook te gelden voor verdachte aan wie het medeplegen van de vermeende valsheden ten laste is gelegd. Daarnaast geldt dat het goedkeuren van een factuur – het enige wat verdachte heeft gedaan – deze nog niet vals maakt. Bovendien moest getuige [getuige] als leidinggevende van verdachte de facturen ook nog goedkeuren. Verdachte was dus niet eindverantwoordelijk.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De kern van het verwijt aan verdachte en de medeverdachte is dat de facturen vals zouden zijn, omdat de medeverdachte niet de uren heeft gewerkt die hij heeft gefactureerd. Dit betekent dat de rechtbank – voordat zij toekomt aan de rol die verdachte al dan niet heeft gespeeld – eerst moet beoordelen of de medeverdachte geen of te weinig werkzaamheden heeft verricht in het kader van de Grijze Campagne. Pas als vaststaat dat sprake is van valse facturen, kan worden beoordeeld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het gebruik maken van deze facturen.
De officier van justitie heeft het verwijt zo ingevuld dat de medeverdachte in de maanden augustus, november en december 2016 geen 180 uur per maand aan werkzaamheden aan de Grijze Campagne heeft besteed maar minder.
In het vonnis van de medeverdachte heeft de rechtbank uiteengezet dat niet is bewezen dat de medeverdachte valse facturen heeft opgemaakt, omdat niet is gebleken dat hij de werkzaamheden die hij (per factuur) in rekening heeft gebracht niet heeft verricht. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs. Dit betekent dat geen sprake is van valse facturen. Deze conclusie maakt dat dus ook niet kan worden bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van valse facturen.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat verdachte op basis van alle feiten en omstandigheden er vanuit mocht gaan dat de facturen van de medeverdachte klopten. Zij had voor een groot deel zicht op de werkzaamheden die hij verrichte, ze hadden onderling veel contact en zij zag dat hij de producten aanleverde waarvoor hij de opdracht had gekregen. Verdachte mocht er dan ook op vertrouwen dat facturen juist waren. Daarbij wordt opgemerkt dat de facturen ook nog zijn geaccordeerd door haar leidinggevende, getuige [getuige] . Kortom, de rechtbank vindt het ten laste gelegde niet bewezen. De rechtbank spreekt verdachte vrij.

6.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Nummer Voorwerp
1. Papier (goednummer: 5637188);
2 Zwarte tas met administratie (goednummer: 5637187);
3 notitieblok (goednummer: 5637182);
4 notitieblok met rode kaft (goednummer: 5637181);
5 notitieblok met opschrift ‘writing pad’ (goednummer: 5637183);
6 Schrift (goednummer: 5637184);
7 USB-stick (goednummer: 5417643);
8 USB-stick, kleur: zwart (goednummer: 5417647);
9 Sealbag met administratie (goednummer: 5417709);
10 Sealbag met administratie (goednummer: 5417711);
11 Sealbag met administratie (goednummer: 5417718);
12 Toshiba computer, kleur grijs (goednummer: 5421604).
Teruggave aan verdachte
Nu verdachte wordt vrijgesproken kunnen voornoemde in beslag genomen goederen worden teruggegeven aan verdachte.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
het ten laste gelegde niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • Voorwerp 1, zijnde papier, vallende onder goednummer: 5637188;
  • Voorwerp 2, zijnde een zwarte tas met administratie, vallende onder goednummer: 5637187;
  • Voorwerp 3, zijnde een notitieblok, vallende onder goednummer: 5637182;
  • Voorwerp 4, zijnde een notitieblok met rode kaft, vallende onder goednummer: 5637181;
  • Voorwerp 5, zijnde een notitieblok met opschrift ‘writing pad’, vallende onder goednummer: 5637183;
  • Voorwerp 6, zijnde een schrift, vallende onder goednummer: 5637184;
  • Voorwerp 7, zijnde een USB-stick, vallende onder goednummer: 5417643;
  • Voorwerp 8, zijnde een USB-stick, kleur: zwart, vallende onder goednummer: 5417647;
  • Voorwerp 9, zijnde een sealbag met administratie, vallende onder goednummer: 5417709;
  • Voorwerp 10, zijnde een sealbag met administratie, vallende onder goednummer: 5417711;
  • Voorwerp 11, zijnde een sealbag met administratie, vallende onder goednummer: 5417718;
  • Voorwerp 12, zijnde een Toshiba computer, kleur grijs, vallende onder goednummer: 5421604.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2020.

Voetnoten

1.De onschuldpresumptie houdt in dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
2.Het verbod op détournement de pouvoir houdt in dat een bevoegdheid niet mag worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
3.Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat bij de beslissing om tot vervolging over te gaan gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld.
4.De gedachte dat het strafrecht als ultimum remedium moet worden beschouwd houdt in dat ‘alleen als (is gebleken dat) geen enkel ander middel geschikt is, gekozen moet worden voor de inzet van het strafrecht’.