4.2.1Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat de vervolging van verdachte onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde, een eerlijk proces en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdediging heeft hiertoe de volgende argumenten aangevoerd, die samen moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De Rijksrecherche is niet ingeschakeld
Volgens de raadsman had de Rijksrecherche in deze zaak het strafrechtelijk onderzoek moeten verrichten en niet de Amsterdamse politie en het Amsterdamse parket. De kans op beïnvloeding van het opsporingsonderzoek was namelijk te groot, met name omdat de verhoudingen tussen het Openbaar Ministerie, de Amsterdamse politie en het stadhuis intensief zijn.
Schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM)
Verder is het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden. De raadsman vindt dat sprake is van de volgende schendingen:
Schending van de onschuldpresumptie
De overheid heeft een grove inbreuk gemaakt op de onschuldpresumptie, omdat burgemeester [naam burgemeester] in een (openbare) raadscommissievergadering in 2017 uitlatingen heeft gedaan over (de integriteit van) verdachte, terwijl haar schuld niet is vastgesteld door een onafhankelijke rechter. De raadsman verwijst daarbij naar Richtlijn 2016/343/EU van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn.
‘Trial by media’
Daarnaast is de reputatie van verdachte enorm geschaad door alle aandacht in de media, wat vaak gepaard ging met publicatie van foto’s en het noemen van haar volledige naam. Ook het Openbaar Ministerie heeft persberichten uitgebracht. De NOS heeft namelijk – onder vermelding naar een persbericht van het Openbaar Ministerie – verdachte bij naam genoemd en een hoger bedrag genoemd dan waar de dagvaarding op ziet. Aan de pers werd bovendien gevoelige informatie gelekt vanuit het stadhuis.
Beïnvloeding van getuigen
Door alle mediapublicaties zijn getuigen (mogelijk) beïnvloed. Het is een feit van algemene bekendheid dat het geheugen fluïde is en makkelijk beïnvloed kan worden. Het wordt op deze manier steeds lastiger voor de verdediging om erachter te komen of getuigen iets weten uit eigen waarneming of dat zij conclusies trekken door publicaties waar zij kennis van hebben genomen.
Niet alleen zijn getuigen door de publicaties in de media beïnvloed, maar hun verklaringen zijn ook gestuurd door advocaten van de gemeente Amsterdam. Diverse personen die als getuige bij de rechter-commissaris zijn gehoord, hebben juridische bijstand ontvangen die werd aangeboden en betaald door de gemeente. Dit maakt dat volgens de verdediging bezwaarlijk kan worden gesproken van in vrijheid afgelegde verklaringen.
Onterechte en disproportionele inzet van BOB-middelen
Tijdens het onderzoek zijn onnodig BOB-middelen ingezet. Tijdens het onderzoek zijn namelijk telefoons getapt en uitgelezen, mail- en WhatsAppverkeer is bekeken, er zijn huiszoekingen gedaan, bankgegevens zijn gevorderd, gesprekken van ambtenaren in het stadhuis zijn heimelijk opgenomen en verdachte is geobserveerd. De inzet van die capaciteit en BOB-middelen is disproportioneel en kan niet worden gerechtvaardigd op basis van slechts twee anonieme meldingen. Bovendien is het verbod op détournement de pouvoirgeschonden omdat strafvorderlijke bevoegdheden zijn ingezet voor de bestuursrechtelijke zaak (aangaande de procedure omtrent het strafontslag).
Schending van het gelijkheidsbeginsel
Binnen de gemeente Amsterdam heeft een zaak gediend waarbij een ambtenaar declaraties zonder urenregistratie heeft ingediend bij de gemeente. Tegen deze ambtenaar is geen aangifte gedaan en wel tegen verdachte. Hierdoor is sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel.
Privacy inbreuk (schending van artikel 8 EVRM)
Volgens de raadsman is ook sprake van schending van artikel 8 EVRM, omdat het privéleven van verdachte is geschonden. De politie heeft namelijk onderzoek verricht naar de vraag of tussen verdachte en de medeverdachte een liefdesrelatie bestond, maar of al dan niet sprake is geweest van een liefdesrelatie is niet relevant in het kader van de strafzaak. Het bestanddeel medeplegen valt daarmee niet te bewijzen.
Het strafrecht als ultimum remedium
Tot slot is niet voldaan aan het uitgangspunt dat het strafrecht als ultimum remediummoet worden beschouwd. Als de gemeente Amsterdam vindt dat niet de juiste hoeveelheid uren zijn gedeclareerd, dan ligt het voor de hand om daar een civielrechtelijk geschil over aanhangig te maken.
4.2.2Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat van een niet-ontvankelijkverklaring geen sprake kan zijn. Zij heeft het volgende aangevoerd ten aanzien van de argumenten die door de raadsman naar voren zijn gebracht.
De Rijksrecherche
De toenmalige zaaksofficier van justitie heeft de zaak – conform de Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche (hierna: de Aanwijzing) – voorgelegd aan de coördinerend officier van justitie rijksrecherchezaken. Deze officier van justitie rijksrecherchezaken stemt binnen zijn team af of de Rijksrecherche het strafrechtelijk onderzoek gaat verrichten of een ander rechercheteam. Uit dat overleg is naar voren gekomen dat de Amsterdamse recherche de zaak mocht gaan onderzoeken. Bovendien volgt uit de Aanwijzing niet dat de Rijksrecherche bij uitsluiting bevoegd is het onderzoek uit te voeren. Het verweer van de raadsman kan dan ook niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Geen schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM)
‘Trial by media’
Door de officier van justitie is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie geen invloed heeft gehad op de publicaties in de media. Een groot deel van de berichtgeving in de media betrof ook de ontslagprocedure van verdachte en niet alleen de strafzaak. Bovendien is door het Openbaar Ministerie slechts één persbericht uitgebracht, waarin geen namen en geen bedragen zijn genoemd. Dat sprake is van berichtgeving in de media kan dan ook niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De inzet van BOB-middelen en inbreuk op de privacy
Alle opsporingshandelingen werden gerechtvaardigd door de verdenking en de ernstige bezwaren die op dat moment bestonden. Het onderzoek van BI bevestigde namelijk de informatie uit de anonieme meldingen. Daarnaast bleek dat de medeverdachte via Protrax International in totaal een bedrag van € 141.200,- ex BTW heeft gefactureerd bij de Gemeente Amsterdam, zonder dat duidelijk was of, en zo ja welke, prestatie daarvoor was geleverd. Daarnaast waren er vraagtekens bij de rol van verdachte bij het opstellen van de offerte/facturen voor Protrax International. Deze verdenkingen rechtvaardigden dan ook de inzet van BOB-middelen, zoals taps en observaties. De verdenking hield ook in dat sprake was van een samenwerkingsverband tussen beide verdachten. Dat het Openbaar Ministerie onderzoek heeft gedaan naar de relatie tussen beide verdachten is dan ook niet onbegrijpelijk. De verdediging wekt de suggestie dat sprake zou zijn van een ander belang dan een strafvorderlijk belang om de relatie tussen beide verdachten te onderzoeken, maar daarvan is niet gebleken.
Vervolgingsbeslissing
Uit het voorgaande volgt dat het Openbaar Ministerie voldoende redenen heeft gehad om over te gaan tot vervolging van verdachte.
4.2.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank benadrukt dat tegen verdachte voldoende verdenking bestond op het moment dat het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek is gestart. Zoals in hoofdstuk 3 onder ‘start en verloop van het onderzoek’ is vermeld, was bij de start van het strafrechtelijk onderzoek op 12 april 2017 sprake van twee anonieme meldingen en een rapport van BI waaruit naar voren kwam dat er facturen door de gemeente Amsterdam zijn betaald, zonder dat duidelijk was of, en zo ja welke, prestatie daarvoor was geleverd. Op dat moment was immers nog niet bekend dat sprake was van een vertrouwelijke/geheime campagne. Dat het Openbaar Ministerie toen heeft besloten om de zaak te onderzoeken en om tot vervolging over te gaan is dan ook begrijpelijk. Daarbij is ook van belang dat de officier van justitie een ruime beleidsvrijheid heeft bij de keuze tot het al of niet vervolgen van een verdachte. In artikel 167, lid 1 Sv is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De rechter kan de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie slechts marginaal toetsen. De officier van justitie heeft gemotiveerd aangegeven wanneer en waarom het strafrechtelijk onderzoek is gestart en waarom het Openbaar Ministerie heeft besloten verdachte te vervolgen. Dit past binnen de beleidsvrijheid van de officier van justitie. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat niet is voldaan aan het uitgangspunt dat het strafrecht als ultimum remedium moet worden beschouwd. Dit uitgangspunt is zeer algemeen en houdt niet in dat eerst de civielrechtelijke weg bewandeld moet zijn voordat strafrechtelijk opgetreden kan worden.
De rechtbank bespreekt vervolgens de afzonderlijk gevoerde verweren van de raadsman.
De Rijksrecherche
De officier van justitie heeft aangegeven dat de zaak – conform de Aanwijzing – aan de coördinerend officier van justitie rijksrecherchezaken is voorgelegd. Deze officier van justitie rijksrecherchezaken heeft de zaak getoetst en het is kennelijk niet nodig bevonden om het onderzoek door de Rijksrecherche te laten verrichten. Zoals hiervoor al is vermeld, heeft de officier van justitie een ruime mate van beleidsvrijheid. Dat de zaak is getoetst en voorgelegd aan de coördinerend officier van justitie rijksrecherchezaken is dan ook afdoende. Bovendien volgt uit de Aanwijzing niet dat de Rijksrecherche bij uitsluiting bevoegd was het onderzoek uit te voeren. Het verweer wordt verworpen.
Het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM)
Geen schending van de onschuldpresumptie
De door de verdediging genoemde EU-Richtlijn 2016/343 brengt onder meer met zich dat overheidsinstanties in openbare verklaringen een verdachte niet als schuldig aanduiden, zolang de schuld van de verdachte niet in rechte is vastgesteld. De raadsman heeft aangevoerd dat het verbod ook geldt voor uitlatingen van de burgemeester aangezien hij ook onder het begrip ‘overheid’ valt.
De rechtbank heeft geen publieke uitlatingen van de burgemeester kunnen vaststellen waarin verdachte wordt beschuldigd van strafbare feiten. De rechtbank vindt dat er geen schending is van de onschuldpresumptie.
‘Trial by media’
In de pers is voor de persoon van verdachte veel belangstelling geweest. De bestaande publieke belangstelling heeft niet alleen te maken met de strafzaak, maar ziet ook op het strafontslag van verdachte en de bestuursrechtelijke zaak waarin dat strafontslag is aangevochten. De rechtbank kan zich voorstellen dat verdachte de media aandacht als zeer vervelend en nadelig heeft ervaren, maar deze media aandacht kan het Openbaar Ministerie niet worden aangerekend. Te meer omdat het geen gevolg is van uitlatingen van de kant van het Openbaar Ministerie. Vanuit het Openbaar Ministerie is maar één persbericht uitgebracht waarin geen verwijzing naar de naam van verdachte is opgenomen en ook geen bedrag is genoemd. De raadsman heeft ook nog bepleit dat de gemeente Amsterdam gevoelige informatie aan de pers heeft gelekt, maar de rechtbank kan dit niet vaststellen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Geen sprake van beïnvloeding/sturing van getuigen
Gelet op het voorgaande kan ook niet worden gesteld dat het Openbaar Ministerie schuldig is aan mogelijke beïnvloeding van getuigen door de publicaties in de media.
Door de raadsman is verder aangevoerd dat getuigen in hun verklaringen zijn gestuurd doordat zij juridische bijstand hebben gekregen van de gemeente. Dat de gemeente Amsterdam juridische bijstand aan getuigen heeft aangeboden, maakt niet dat verdachte geen eerlijk proces heeft gehad. De getuigen in deze zaak werden namelijk (bij de rechter-commissaris) gehoord over/in hun rol van ambtenaar bij de gemeente Amsterdam. Een (oud)werkgever mag juridische bijstand aanbieden aan een (oud)werknemer, als die (oud)werknemer wordt gehoord in die rol. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie ook daar geen invloed op. Dit kan dan ook niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Inzet van BOB-middelen
De rechtbank vindt dat de officier van justitie in redelijkheid de inzet van BOB-middelen heeft kunnen inzetten, gelet op de verdenking die op het moment van het inzetten van de BOB-middelen voorlag. De inzet van BOB-middelen is ook getoetst door de rechter-commissaris. De inzet van BOB-middelen is dus, ook achteraf gezien, niet onrechtmatig en/of disproportioneel geweest.
Verder is niet gebleken dat sprake is geweest van misbruik van bevoegdheden (verbod op détournement de pouvoir). De conclusie dat hiervan sprake zou zijn is door de raadsman niet aannemelijk gemaakt. Ook dit onderdeel van het verweer wordt verworpen.
Geen schending van het gelijkheidsbeginsel
De door de verdediging aangevoerde schending van het gelijkheidsbeginsel veronderstelt dat bij identieke (gelijke) zaken met ongelijke maten wordt gemeten. Gelet op de stukken in het dossier is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat er sprake is van identieke gevallen die ongelijk zijn behandeld. De officier van justitie heeft ook gemotiveerd uitgelegd waarom verdachte is vervolgd. De rechtbank verwerpt ook dit onderdeel van het verweer.
Privacy inbreuk (schending van artikel 8 EVRM)
In het licht van de verdenking die op dat moment voorlag dat verdachte samen met de medeverdachte de gemeente zou hebben opgelicht vindt de rechtbank het begrijpelijk dat het Openbaar Ministerie onderzoek heeft gedaan naar de onderlinge contacten tussen verdachte en de medeverdachte. Van een schending van artikel 8 EVRM is dan ook geen sprake. Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding is om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. De rechten van verdachte op een eerlijk proces zijn voldoende gewaarborgd in deze strafzaak en er is geen sprake is van een schending van de (Europese) beginselen van een behoorlijke procesorde.
De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vervolging.