Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- De dagvaarding van 3 september 2019, met producties
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het tussenvonnis van 5 februari 2020
- het proces-verbaal van comparitie van 23 juni 2020
- de brief van mr. Hopman van 6 juli 2020.
2.De feiten
DFF) gegarandeerde minimum opbrengst is niet gerealiseerd doordat hun inleg op andere wijze is besteed dan hen in het prospectus is voorgehouden, waardoor het in het vooruitzicht gestelde fiscaal voordeel door de opstelling van de fiscus niet zou worden genoten. [eiser] was in de relevante periode bestuurder en aandeelhouder van DFF. De participanten hebben DFF en haar bestuurder [eiser] aansprakelijk gesteld voor de daardoor door hen geleden schade en conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van [eiser] en een bedrijfspand (
de onroerende zaken). In 2009 is de Vereniging bij de rechtbank Amsterdam een procedure gestart tegen DFF en [eiser] tot verhaal van de schade van haar leden. In 2015 zijn de conservatoire beslagen opgeheven tegenover gelijktijdige inschrijvingen van hypothecaire zekerheidsrechten ten gunste van de Vereniging op de onroerende zaken.
het arrest), gewezen tussen [eiser] en DFF als appellanten, tevens incidenteel geïntimeerden en de Vereniging als geïntimeerde, tevens incidenteel appellante, zijn [eiser] en DFF, voor zover thans van belang, hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan de Vereniging van € 2.044.620,58, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 december 2001 en verminderd met diverse deelbetalingen (tot een totaal van € 1.353.938,00).
“met referte aan uw brief d.d. 19-11-2018 huur [adres] ”.
- dat geen openheid wordt gegeven over het gestelde onderhandse verkooptraject;
- dat het voorstel van 19 november 2018 niet ondubbelzinnig is aanvaard;
- dat de Vereniging volledig gerechtigd is de executie voor te zetten;
- dat de Vereniging bereid is de executie op te schorten, mits [eiser] instemt met het voorstel van 19 november 2018, zij het met aanpassing van met name de derde tranche tot
“uw voorstel”.
tijd heeft gekocht tot en met 14 januari 2019”. Voorts wordt meegedeeld dat door betaling van € 75.000,00
“extra tijd kan worden gekocht tot en met 28 januari 2019”.
“deelbetaling inzake [bedrijf] ”.Deze omschrijving was voor de advocaat van de Vereniging aanleiding om bij e-mail van 21 januari 2019 aan (de advocaat van) [eiser] te berichten:
“Genoemde betaling van € 75.000 (…) is evenwel geen deelbetaling, maar een betaling waarmee wederom extra tijd door uw cliënten is gekocht”.Tevens werd door hem aan de advocaat van [eiser] verzocht om binnen één dag het volgende te bevestigen, bij gebreke waarvan overgegaan zou worden tot parate executie en executoriale beslaglegging onder de huurders:
“Hierbij kan ik ook namens cliënten bevestigen dat uw drie punten juist zijn”.
de Betwiste Betalingen) op de derdengeldrekening van de advocaat van de Vereniging (de Stichting). De Betwiste Betalingen betreffen de in 2.13 onder 2. genoemde bedragen, vermeerderd met kosten.
3.Het geschil
in conventie
de Hoofdsom) tot uiterlijk 28 december 2018, op voorwaarde dat [eiser] de huurpenningen betreffende november 2018, december 2018 en januari 2019 rechtstreeks op de derdengelden rekening van de toenmalige advocaat van de Vereniging zou voldoen, initieel ten titel van zekerheid en na het verstrijken van steeds een termijn van 14 dagen ten titel van deelbetaling op de Hoofdsom. Voor zover dat anders is, is sprake van een (ver)nietig(bar)e overeenkomst omdat sprake is van strijd met de openbare orde en goede zeden, althans een in dwaling, onder bedreiging of door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen overeenkomst. Tot slot beroept [eiser] zich op matiging op grond van artikel 6:94 BW althans op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) en strijd met de openbare orde en goede zeden.
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
en niet meer worden verrekend met het [de Hoofdsom]”. “Met de tranche koopt uw cliënt derhalve weer extra tijd”, werd eraan toegevoegd. Het voorstel van de Vereniging is aanvaard toen bij de eerste betaling door [eiser] vermeld werd
“met referte aan uw brief d.d. 19-11-2018 (…)”.
“extra tijd kan worden gekocht”tot en met 31 januari 2019. Vervolgens heeft de advocaat van de Vereniging naar aanleiding van de omschrijving bij de betaling van € 75.000,- (
“deelbetaling (…)”) bij mail 21 januari 2019 (2.13) aangegeven dat de betaling
“niet(onderstreping – rb) wordt aangemerkt als een deelbetaling en/of aflossing van de schuld die uw cliënten ieder hoofdelijk hebben aan cliënte op grond van het arrest (…) en dat [de Betwiste Betalingen] een extra betaling betreft (om extra tijd te verwerven) ter verdeling onder de leden van mijn cliënte”.Voorts vermeldt de advocaat van de Vereniging dat met de betaling “
extra tijd (…) is gekocht”. Op 22 januari 2019 (2.14) is namens [eiser] verklaard dat de door de advocaat van de Vereniging genoemde drie punten, waarmee kennelijk bedoeld werd de in de mail van 21 januari 2019 (2.13) genoemde punten, juist zijn.
niet” over het hoofd heeft gezien in de mail van 21 januari 2019 (2.13), waardoor hij ervan uit is gegaan dat de Betwiste Betalingen juist wel in mindering kwamen op de Hoofdsom. Dit betreft een geval van oneigenlijke dwaling, waarbij de verkeerde veronderstelling betrekking heeft op de strekking van de afgelegde verklaring en niet op de eigenschappen van de wederpartij of het object van de overeenkomst. Deze grondslag strandt op het gegeven dat de Vereniging er op basis van de mededeling van de advocaat van [eiser] van 22 januari 2019 (2.14) dat
“uw drie punten juist zijn”, vanuit mocht gaan dat laatstgenoemde ermee instemde dat de betalingen niet zouden worden verrekend met de Hoofdsom. In eerdere correspondentie (2.7) was immers al vermeld dat in geval van niet tijdige betaling van de Hoofdsom de Betwiste Betalingen “
niet meer (zouden) worden verrekend met het op grond van het proces verschuldigde” en dat met “
de tranche (…) extra tijd”wordt gekocht. Het gebruik van het woord “tranche” in de mail van 19 november 2018 maakt dat niet anders. De in die mail vermelde deelbetalingen konden immers nog wel worden verrekend met de Hoofdsom, te weten indien betaling van de Hoofdsom tijdig zou hebben plaatsgevonden. In de mail van 21 januari 2019 (2.13) juist uitdrukkelijk is vermeld dat geen sprake was van een deelbetaling. Alleen al omdat van een onduidelijke bepaling geen sprake is, is voor uitleg van de overeenkomst in het nadeel van de Vereniging geen grond. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen van de door de Vereniging gestelde strekking.
3.414,00(2,0 punten × tarief € 1.707,00)