ECLI:NL:RBAMS:2020:3323

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
13/698023-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan oplichting en valsheid in geschrift in het kader van fraude met bankrekeningnummers

Op 6 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan oplichting en valsheid in geschrift. Het onderzoek, bekend als 13Gips, richtte zich op fraude met bankrekeningnummers waarbij Franse bedrijven werden benadeeld. Verdachte werd ervan beschuldigd dat hij zijn bankrekeningen ter beschikking had gesteld aan oplichters, die zich voordeden als medewerkers van de Franse bedrijven. In de periode van september 2015 tot en met april 2016 kregen de bedrijven valse berichten over gewijzigde rekeningnummers, waarna zij aanzienlijke bedragen overmaakten naar de rekeningen van verdachte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van oplichting, maar dat verdachte wel medeplichtig was aan de oplichting door zijn rekeningen ter beschikking te stellen. Daarnaast werd hij schuldig bevonden aan valsheid in geschrift, omdat hij valse documenten had ingediend bij de bank om de ontvangen bedragen te rechtvaardigen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/698023-16 (Promis)
Datum uitspraak: 6 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 18, 19, 20 mei 2020 en 6 juli 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.F.E. den Hartog en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.A Boersma naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Dit vonnis heeft betrekking op het strafrechtelijk onderzoek met de naam 13Gips. In dit onderzoek draait het om de verdenking van fraude met bankrekeningnummers waarbij meerdere Franse bedrijven benadeeld zijn. De bedrijven krijgen in de periode van september 2015 tot en met april 2016 bericht van iemand die zich voordoet als medewerker van een zakelijk contact waar de Franse bedrijven regelmatig geld naar overmaken. Toekomstige betalingen aan dat contact moeten naar een nieuw rekeningnummer worden overgeboekt. Soms volgt hiervan nog een bevestiging per e-mail. Daarbij worden Nederlandse bankrekeningen opgegeven. De Franse bedrijven maken hierna de gebruikelijke betalingen voor dit contact naar de nieuwe rekeningnummers over. Het zakelijk contact in kwestie blijkt geen gewijzigd rekeningnummer aan de Franse bedrijven te hebben doorgegeven en heeft de betalingen niet ontvangen. Het geld wordt na ontvangst op de Nederlandse bankrekening overgemaakt of geprobeerd over te maken naar bankrekeningen in onder meer Hong Kong en China.
Het onderzoek 13Gips heeft zich alleen gericht op de Nederlandse bankrekeningen waarop het geld is binnengekomen en welke bedrijven of personen aan die rekeningen te linken zijn. Nader onderzoek naar de vermoedelijke oplichtingen en de namen, e-mailadressen en telefoonnummers die daarbij zijn gebruikt, heeft niet of nauwelijks plaatsgevonden. Ook naar aanleiding van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] op 21 april 2016, waarin hij over een aantal namen en omstandigheden vertelt, is geen nader onderzoek verricht. Daarvan zijn in elk geval geen onderzoeksresultaten opgenomen in dossier 13Gips. In dit onderzoek zijn de volgende verdachten in beeld gekomen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] . Deze verdachten zijn alle vijf vervolgd door het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft de zaken tegelijk behandeld op de zitting en doet vandaag in alle vijf de zaken uitspraak.

3.Beschuldiging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis worden de feiten op de tenlastelegging verkort weergegeven en voorzien van subnummers. De hele tenlastelegging staat in de bijlage.
Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
1.
medeplegen van (1A) / medeplichtigheid aan (1B) oplichting in de periode 1 december 2015 tot en met 1 februari 2016, door [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] te bewegen tot afgifte van respectievelijk € 201.036,13, € 196.843,75, € 337.012,10 en € 156.255,70
of
medeplegen van witwassen van genoemde geldbedragen afkomstig van [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] (1C)
2.
medeplegen van poging tot witwassen op 22 december 2015 van € 201.000 en € 49.845.
3.
valsheid in geschrift in de periode van 27 november 2015 tot en met 8 januari 2016 door een Investment Contract en/of Factuur [naam bedrijf 2] vals op te (laten) maken of te (laten) vervalsen (feit 3A) en/of het gebruik maken van die valse documenten (feit 3B).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van het Openbaar Ministerie en van de verdediging
Hier worden slechts de conclusies van het Openbaar Ministerie en de verdediging weergegeven. Voor zover de inhoudelijk ingenomen standpunten nader besproken moeten worden, komen ze hierna bij de beoordeling van de rechtbank aan bod.
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van oplichting (feit 1A). De medeplichtigheid aan oplichting (feit 1B), het medeplegen van poging witwassen (feit 2) en gebruik maken van door verdachte zelf vervalste documenten (feit 3 A en B) kunnen worden bewezen.
De verdediging vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en 2. Voor het gebruikmaken van valse documenten (3B) legt de verdediging zich neer bij het oordeel van de rechtbank.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1.
Vrijspraak medeplegen van oplichting (feit 1A)
De rechtbank vindt – net als de officier van justitie en de verdediging – niet bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Uit het dossier volgt dat de Franse bedrijven opgelicht zijn, waarover hierna meer, maar van rechtstreekse betrokkenheid van verdachte bij die oplichtingen blijkt uit het dossier onvoldoende. Verdachte wordt van feit 1A dus vrijgesproken.
4.2.2.
Veroordeling medeplichtigheid aan oplichting (feit 1B)
Verdachte wordt veroordeeld voor de medeplichtigheid aan oplichting door zijn rekeningen ter beschikking te stellen aan de oplichters.
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en
omstandigheden vast. [1]
- De Franse onderneming [naam bedrijf 1] wordt in december 2015 gebeld door iemand die namens [naam bedrijf 5] , een zakelijk contact van [naam bedrijf 1] , vertelt dat hun rekeningnummer is gewijzigd. Dit wordt per e-mail bevestigd met daarbij het nieuwe rekeningnummer. [naam bedrijf 1] heeft € 201.036,13 overgemaakt naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer 1] . [2]
- De Franse onderneming [naam bedrijf 2] krijgt op 22 december 2015 een e-mail van iemand die namens [naam bedrijf 6] , een zakelijk contact van [naam bedrijf 2] , schrijft dat hun rekeningnummer is gewijzigd. [naam bedrijf 2] maakt op 23 december 2015 € 196.843,75 over naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer 1] . [3]
- De Franse onderneming [naam bedrijf 4] krijgt op 2 december 2015 een e-mail van iemand die namens [naam bedrijf 7] , een zakelijk contact van [naam bedrijf 4] , schrijft dat hun rekeningnummer is gewijzigd. [naam bedrijf 4] maakt op 8 januari 2016 € 155.255,70 over naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer 1] . [4]
Op 21 december 2015, 4 januari en 9 januari 2016 zijn genoemde bedragen ontvangen op de bankrekening die op naam staat van [verdachte] . [5]
- De Franse onderneming [naam bedrijf 3] wordt op 23 december 2015 gebeld door iemand die namens [naam bedrijf 8] , een zakelijk contact van [naam bedrijf 3] , zegt dat hun rekeningnummer is gewijzigd. Dit werd per e-mail bevestigd waarbij het nieuwe rekeningnummer werd doorgegeven. [naam bedrijf 3] maakt € 337.012,10 over naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer 2] . [6] Op 4 januari 2016 is het bedrag ontvangen op de bankrekening die op naam staat van [naam bedrijf 9] . [7] Enig aandeelhouder, bestuurder en eigenaar van [naam bedrijf 9] BV is [verdachte] . [8]
- De Franse bedrijven [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 3] hebben de hiervoor genoemde bedragen onverschuldigd betaald. Zij hebben aangifte van oplichting gedaan. De bedrijven verkeerden in de veronderstelling dat zij betaalden aan hun vaste relaties, maar die relaties hadden hun rekeningnummers niet gewijzigd en hebben de bedrijven ook geen mails gestuurd over een bankrekeningwijziging. De betalingen zijn uiteindelijk ook niet terechtgekomen bij die relaties maar op valselijk opgegeven bankrekeningnummers van [verdachte] en [naam bedrijf 9] . [9]
[verdachte] heeft verklaard dat hij zijn privébankrekening en de bankrekening van [naam bedrijf 9] ter beschikking heeft gesteld aan een derde. [10]
Bij een gesprek op 8 januari 2016 met ING geeft [verdachte] aan ING een door hem ondertekend Investment Contract. [11] Daarin staat dat [naam bedrijf 1] maandelijks een bedrag van € 201.036,13 zal investeren in de bedrijfsactiviteiten van [naam bedrijf 9] . Het contract is ondertekend op 27 november 2015. [12] Op 6 januari 2016 meldt [verdachte] per e-mail aan ING Bank een te verwachten betaling van [naam bedrijf 2] voor het leveren van camera pakketten. [verdachte] verzoekt de bank om de betaling niet te blokkeren en voegt een factuur toe van 20 december 2015 van [naam bedrijf 9] aan [naam bedrijf 2] voor een bedrag van € 196.843,75. [13]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat de Franse ondernemingen zijn opgelicht. Onder valse voorwendselen zijn de ondernemingen bewogen tot het overmaken van bedragen naar de rekeningen van verdachte.
Voor medeplichtigheid aan de oplichtingen moet verdachte opzet hebben gehad op het leveren van een bijdrage – in dit geval het ter beschikking stellen van zijn bankrekeningen – maar hij moet ook opzet hebben gehad op het leveren van een bijdrage specifiek aan oplichtingen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn privébankrekening en de bankrekening van [naam bedrijf 9] ter beschikking heeft gesteld aan een derde. Verdachte heeft daarmee opzettelijk een bijdrage geleverd. De rechtbank vindt dat verdachte ook (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de oplichting.
Verdachte ontkent wetenschap te hebben gehad van de oplichting van de Franse ondernemingen en verwijst voor strafbare handelingen naar een derde, waarvan hij de naam niet wil noemen. Die derde zou voor verdachte op zoek gaan naar een investeerder voor het verwezenlijken van zakelijke plannen. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Het is niet logisch dat verdachte zijn privérekening aan derden beschikbaar zou stellen voor een zakelijke investering. Het is überhaupt niet goed voor te stellen dat verdachte in verband met een investering alle gegevens van zijn bankrekening, inclusief pin- en tancodes, aan een ander zou (moeten) afgeven. Omdat verdachte niet heeft willen vertellen aan wie hij zijn gegevens heeft verstrekt, is een en ander ook niet na te gaan. Ook verder zijn er geen aanknopingspunten in het dossier voor de verklaring van verdachte. De rechtbank gaat dus aan zijn verklaring voorbij.
Nadat ING een betaling van één van de gedupeerde bedrijven ( [naam bedrijf 1] ) wilde onderzoeken en de bankrekening van verdachte heeft geblokkeerd, heeft verdachte de verwachte betaling van [naam bedrijf 2] bij ING gemeld. Hij wist dus dat er een betaling op zijn rekening aan zat te komen van een partij die op dat moment werd opgelicht. Toen de bank vragen ging stellen over de verdachte transacties op zijn bankrekeningen heeft verdachte valse stukken aan de bank gegeven die de betalingen van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] moesten verantwoorden. Gezien deze omstandigheden en de afwezigheid van een aannemelijke andere verklaring, kan het niet anders zijn dan dat verdachte van de (plannen tot) oplichtingen moet hebben geweten en daar, door met dat doel zijn rekeningen te beschikking te stellen, ook opzettelijk een bijdrage aan heeft geleverd. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid bij de oplichting van het bedrijf [naam bedrijf 2] en onder die omstandigheden ook ten aanzien van de bedrijven [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] .
Verdachte wordt vrijgesproken van medeplegen omdat uit het dossier niet blijkt dat hij in het ter beschikking stellen van zijn rekeningen met iemand anders heeft samengewerkt.
4.2.3.
Vrijspraak medeplegen poging witwassen (feit 2)
Onder 2 wordt verdachte verweten dat hij de bedragen heeft verhuld door ze door te boeken. De rechtbank vindt dat er voor de betrokkenheid van verdachte bij dat overboeken onvoldoende bewijs in het dossier zit. Ook uit andere omstandigheden blijkt niet dat verdachte een van de ten laste gelegde verhullingshandelingen heeft verricht.
Het ter beschikking stellen van bankrekeningen, wetende dat daarmee oplichtingen worden verricht (1B), maakt niet dat verdachte ook wetenschap en betrokkenheid heeft gehad bij deze concrete pogingen om het van misdrijf afkomstige geld over te boeken naar andere bankrekeningen.
4.2.4.
Veroordeling valsheid in geschrift (feit 3A en feit 3B)
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en
omstandigheden vast.
Na de betaling van € 201.036,13 van [naam bedrijf 1] op de bankrekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] heeft ING de rekening geblokkeerd en [verdachte] verzocht om de verdachte betaling te onderbouwen met stukken. [verdachte] mailt op 23 en 24 december 2015 dat het gaat om een investering van [naam bedrijf 1] . [14] Tijdens een gesprek op 8 januari 2016 geeft [verdachte] de medewerker van ING een door hem ondertekend Investment Contract, met als datum van ondertekening 27 november 2015. [15] Daarin staat dat investeerder [naam bedrijf 1] maandelijks € 201.036,13 zal investeren voor bedrijfsactiviteiten van [naam bedrijf 9] . [16]
Op 4 januari 2016 komt € 196.843,75 binnen op bovengenoemde bankrekening van [verdachte] , afkomstig van het Franse bedrijf [naam bedrijf 2] . [17] Op 6 januari 2016 kondigt [verdachte] per e-mail een te verwachten betaling aan van [naam bedrijf 2] voor het leveren van camera pakketten. [verdachte] verzoekt de bank om de betaling niet te blokkeren. Bij de e-mail voegt hij een factuur van 20 december 2015 van [naam bedrijf 9] aan [naam bedrijf 2] voor € 196.843,75. [18]
Tijdens het gesprek met ING op 8 januari 2016 zegt [verdachte] dat hij het Investment Contract met [naam bedrijf 1] heeft ondertekend en de factuur voor [naam bedrijf 2] samen met anderen heeft opgemaakt. [19] Uit de aangifte van de ING Bank blijkt dat navraag bij de Franse onderneming oplevert dat het overgemaakte bedrag een huurbetaling betrof en niet te maken had met aanschaf van goederen. [20]
Bewijsoverwegingen
Op basis van de verklaring van verdachte bij ING stelt de rechtbank vast dat hij beide documenten zelf heeft opgemaakt. De documenten zijn vals; de bedragen zijn niet betaald vanwege een zakelijke relatie met [verdachte] of [naam bedrijf 9] , maar zijn overgemaakt als gevolg van de oplichting zoals hiervoor onder 4.2.2. besproken. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling was dat de documenten klopten; de derde aan wie verdachte zijn gegevens zou hebben verstrekt en waarvan hij de naam niet wil noemen, zou hem de stukken hebben gegeven. Verdachte had geen reden om aan de inhoud ervan te twijfelen. De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst daarbij naar de bewezenverklaring van feit 1B. Verdachte wist dat de overboekingen uit oplichting kwamen en dus niet uit facturen of contracten, waarvan hij het contract notabene zelf ondertekend heeft. Door de documenten bij de bank in te dienen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het gebruik van valse documenten. Het vals opmaken van het Investment Contract met [naam bedrijf 1] en de factuur aan [naam bedrijf 2] (feit 3A) leidt niet tot een strafbaar feit (zie hierna onder 6).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in 4.2.2. en 4.2.4.bewezen dat verdachte
Feit 1B:
een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) in de periode van 1 december 2015 tot en met 1 februari 2016, in Nederland en Frankrijk, telkens met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels de volgende rechtspersonen heeft/hebben bewogen tot de daarbij vermelde afgiften, te weten
  • [naam bedrijf 1] , tot afgifte van een geldbedrag van 201.036,13 euro en
  • [naam bedrijf 2] , tot afgifte van een geldbedrag van 196.843,75 euro en
  • [naam bedrijf 3] , tot afgifte van een geldbedrag van 337.012,10 euro en
  • [naam bedrijf 4] , tot afgifte van een geldbedrag van 156.255,70 euro,
hebbende die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of hun mededader(s) telkens met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid telkens
  • onbevoegd namens [naam bedrijf 5] een e-mail en document opgesteld en/of laten opstellen, waarin vermeld staat dat het bankrekeningnummer van voornoemde [naam bedrijf 5] is gewijzigd en/of dat betalingen aan [naam bedrijf 5] naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] dienen te worden overgemaakt en die e-mail en dat document aan [naam bedrijf 1] verstuurd en
  • onbevoegd namens [naam bedrijf 6] een e-mail en document opgesteld en/of laten opstellen, waarin vermeld staat dat het bankrekeningnummer van voornoemde [naam bedrijf 6] is gewijzigd /of dat betalingen aan [naam bedrijf 10] naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] dienen te worden overgemaakt en die e-mail en dat document aan [naam bedrijf 2] verstuurd en
  • onbevoegd namens [naam bedrijf 8] een e-mail opgesteld en/of laten opstellen, waarin vermeld staat dat het bankrekeningnummer van voornoemde [naam bedrijf 8] is gewijzigd en dat betalingen aan [naam bedrijf 8] naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] dienen te worden overgemaakt en die e-mail aan [naam bedrijf 3] verstuurd en
  • onbevoegd namens [naam bedrijf 7] een e-mail opgesteld en/of laten opstellen, waarin vermeld staat dat het bankrekeningnummer van voornoemde [naam bedrijf 7] is gewijzigd en dat betalingen aan [naam bedrijf 7] naar het bankrekeningnummer
[rekeningnummer 1] dienen te worden overgemaakt en die e-mail aan [naam bedrijf 4] verstuurd,
waardoor voornoemde rechtspersonen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiften,
bij en/of tot het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 1 december 2015 tot en met 1 februari 2016 in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en middelen heeft
verschaft door voornoemde bankrekeningnummers van verdachte [verdachte] en [naam bedrijf 9] B.V. ter beschikking van die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) te stellen voor het storten en overboeken en ontvangen van die geldbedragen;
Feit 3A en 3Bin de periode van 27 november 2015 tot en met 8 januari 2016 in Nederland,
  • een Investment Contract ( [naam bedrijf 1] ) en een Factuur [naam bedrijf 2] - elk geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en
  • opzettelijk gebruik gemaakt van voornoemde Investment Contract en Factuur [naam bedrijf 2] - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte voornoemde vervalste Investment Contract en Factuur [naam bedrijf 2] aan de ING Bank heeft overgelegd om reeds ontvangen betalingen van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] te verantwoorden en bestaande die valsheid hierin dat voornoemd
  • Investment Contract valselijk is opgemaakt zonder medewerking van en zonder ondertekening door [naam bedrijf 1] en
  • Factuur [naam bedrijf 2] valselijk is opgemaakt en/of [naam bedrijf 9] geen
diensten en/of producten heeft geleverd aan [naam bedrijf 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De raadsman heeft aangevoerd dat feit 3A (het vals opmaken van een contract en factuur) niet strafbaar is, omdat in de beschuldiging niet is opgenomen dat het is opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. De rechtbank is het met de raadsman eens. Zonder deze bestanddelen kan het bewezenverklaarde niet als een strafbaar feit worden gekwalificeerd. Verdachte wordt voor feit 3A dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. Bij de strafeis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met het strafblad van verdachte en de overschrijding van de redelijk termijn.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat bij een eventuele strafoplegging rekening moet worden gehouden met de rol van de verdachte, het ontbreken van financieel voordeel voor verdachte, de beperkte geleden schade bij de bedrijven en de overschrijding van de redelijk termijn. Op grond daarvan zou aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf maar een taakstraf moeten worden opgelegd, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk gevangenisstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij de keuze voor een vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende meegewogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan oplichting. Door het beschikbaar stellen van zijn bankrekeningen heeft verdachte het mogelijk gemaakt voor de oplichters van de Franse bedrijven om hun uit die oplichting verkregen opbrengsten door te sluizen. Deze bedragen, totaal ruim € 890.000, werden daarmee aan het zicht van banken en justitie onttrokken en als buit veilig gesteld. Mede door het handelen van verdachte zijn de Franse bedrijven ernstig gedupeerd. Daarnaast heeft verdachte gebruik gemaakt van valse geschriften om op de bankrekening binnengekomen geldbedragen uit misdrijf te rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaring afwijkt van het standpunt van de officier van justitie. Dat komt onder meer vanwege een onvolledig dossier, op grond waarvan ten aanzien van alle verdachten in dit onderzoek kan worden gesteld dat de bewezenverklaarde bedragen niet altijd overeenkomen met de rol zoals die uit het politiedossier naar voren komt. Daarmee is het tamelijk arbitrair welke bedragen op welke bankrekeningen zijn gekomen en welke verdachten daaraan gekoppeld zijn.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Voor fraudedelicten geldt bij een fraudebedrag van tussen de
€ 500.000 en € 1.000.000 als uitgangspunt een gevangenisstraf van 18-24 maanden. Gelet op de hoogte van het bij de medeplichtigheid aan oplichting betrokken bedrag (ruim € 890.000) en de rol van verdachte in verhouding tot die van medeverdachten neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 13 maanden.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Ter compensatie van die onzekerheid krijgt hij een mildere straf.
In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke
termijn in de zaak van verdachte is gestart op 19 april 2016, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 19 april 2018, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 6 juli 2020 uitspraak. De redelijke termijn is dus met ruim twee jaar en twee maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is, maar vooral aan
organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Voor de overschrijding van de redelijke termijn zal één maand van zijn gevangenisstraf worden afgetrokken.
De rechtbank vindt gelet op al deze omstandigheden een gevangenisstraf van 12 maanden passend.
Beslag
Onder verdachte zijn verschillende documenten (ordners, papieren, bankbescheiden) in beslag genomen. Alle voorwerpen worden teruggegeven aan verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 48, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart feit 1 primair (1A) en feit 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in feit 1 subsidiair eerste alternatief (1B) en feit 3 (3A en 3B) ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart feit 3A niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1B:
medeplichtigheid bij oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3B:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
5. 1.00 STK Ordner Kl:Blauw – 5173524;
6. 1.00 STK Papier – 5173523;
7. 1.00 STK Papier – 5173535;
8. 3.00 STK Enveloppe – 5173536;
9. 1.00 STK Ordner – 5173429;
10. 1.00 STK Bankbescheiden – 5173490;
11. 1.00 STK Bankbescheiden – 5173498;
12. 1.00 STK Ordner – 5173451;
13. 2.00 STK Document - 5173531
14. 1.00 STK Bankbescheiden – 5173482;
15. 1.00 STK Papier – 5173486;
16. 1.00 STK Akte – 5173548;
17. 7.00 STK Enveloppe – 5173513;
18. 1.00 STK Papier – 5173514;
19. 3.00 STK Briefpost – 5173502;
20. 1.00 STK Document – 5173541;
21. 1.00 STK Papier – 5173553;
22. 1.00 STK Papier – 5173458.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2020.
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier 13Gips, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.6, p. 7-8 (algemeen dossier)
3.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.7, p. 8-9 (algemeen dossier)
4.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.9, p. 9-10 (algemeen dossier)
5.DOC 015, p. 309 (bijlagendossier): Aanvullende aangifte ING Bank NV, p. 250 (bijlagendossier)
6.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.8, p. 9 (algemeen dossier)
7.DOC 030, p. 511-512 (bijlagendossier)
8.DOC 009, p. 277-278; DOC 038, p. 597 (bijlagendossier)
9.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.6, p. 7-8; Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.7, p. 8-9; Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.9, p. 9-10; Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.8, p. 9 (algemeen dossier)
10.Proces-verbaal van de terechtzitting van 18 mei 2020
11.DOC 160, p. 1341 (bijlagendossier)
12.DOC 160, p. 1344-1346 (bijlagendossier)
13.Proces-verbaal aangifte ING Bank, p. 239 en p. 243 (bijlagendossier)
14.DOC 106, p. 963-973 (bijlagendossier); Proces-verbaal aangifte ING Bank, p. 199
15.DOC 160, p. 1341 (bijlagendossier)
16.DOC 160, p. 1344-1346 (bijlagendossier)
17.Proces-verbaal aangifte ING Bank, p. 199 (bijlagendossier)
18.Proces-verbaal aangifte ING Bank, p. 239 en p. 243 (bijlagendossier)
19.DOC 160, p. 1342 (bijlagendossier)
20.Proces-verbaal aangifte ING Bank, p. 200 (bijlagendossier)