ECLI:NL:RBAMS:2020:3321

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
13/650083-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met bankrekeningnummers en schuldwitwassen in het onderzoek 13Gips

In de strafzaak met parketnummer 13/650083-16 heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [verdachte], die wordt beschuldigd van medeplegen van oplichting en schuldwitwassen. Het onderzoek, bekend als 13Gips, richtte zich op fraude met bankrekeningnummers waarbij Franse bedrijven werden benadeeld. Verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen van oplichting, maar werd wel veroordeeld voor schuldwitwassen. De rechtbank oordeelde dat verdachte had moeten vermoeden dat het geld afkomstig was uit misdrijf, gezien de omstandigheden waaronder het bedrag van € 1.930.493,17 op de rekening van zijn bedrijf [naam b.v.] was binnengekomen. Verdachte had toegang tot deze rekening en verrichtte transacties, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen. De rechtbank legde een taakstraf van 200 uur op, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650083-16 (Promis)
Datum uitspraak: 6 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 18, 19, 20 mei 2020 en 6 juli 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.F.E. den Hartog en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.B. Vissers en raadsman mr. P.J. Draijer naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Dit vonnis heeft betrekking op het strafrechtelijk onderzoek met de naam 13Gips. In dit onderzoek draait het om de verdenking van fraude met bankrekeningnummers waarbij meerdere Franse bedrijven benadeeld zijn. De bedrijven krijgen in de periode van september 2015 tot en met april 2016 bericht van iemand die zich voordoet als medewerker van een zakelijk contact waar de Franse bedrijven regelmatig geld naar overmaken. Toekomstige betalingen aan dat contact moeten naar een nieuw rekeningnummer worden overgeboekt. Soms volgt hiervan nog een bevestiging per e-mail. Daarbij worden Nederlandse bankrekeningen opgegeven. De Franse bedrijven maken hierna de gebruikelijke betalingen voor dit contact naar de nieuwe rekeningnummers over. Het zakelijk contact in kwestie blijkt geen gewijzigd rekeningnummer aan de Franse bedrijven te hebben doorgegeven en heeft de betalingen niet ontvangen. Het geld wordt na ontvangst op de Nederlandse bankrekening overgemaakt of geprobeerd over te maken naar bankrekeningen in onder meer Hong Kong en China.
Het onderzoek 13Gips heeft zich alleen gericht op de Nederlandse bankrekeningen waarop het geld is binnengekomen en welke bedrijven of personen aan die rekeningen te linken zijn. Nader onderzoek naar de vermoedelijke oplichtingen en de namen, e-mailadressen en telefoonnummers die daarbij zijn gebruikt, heeft niet of nauwelijks plaatsgevonden. Ook naar aanleiding van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] op 21 april 2016, waarin hij over een aantal namen en omstandigheden vertelt, is geen nader onderzoek verricht. Daarvan zijn in elk geval geen onderzoeksresultaten opgenomen in dossier 13Gips. In dit onderzoek zijn de volgende verdachten in beeld gekomen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] . Deze verdachten zijn alle vijf vervolgd door het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft de zaken tegelijk behandeld op de zitting en doet vandaag in alle vijf de zaken uitspraak.

3.Beschuldiging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis worden de feiten op de tenlastelegging verkort weergegeven en voorzien van subnummers. De hele tenlastelegging staat in de bijlage.
Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
1.
medeplegen van (1A) / medeplichtigheid aan (1B) oplichting in periode 24 november 2015 tot en met 8 dec 2016, door [naam bedrijf 1] te bewegen tot afgifte van € 1.930.493,17
of
medeplegen van witwassen van € 1.930.493,17, afkomstig van [naam bedrijf 1] (1C)
2.
medeplegen van witwassen in de periode van 8 december 2015 tot en met 11 december 2015 meerdere geldbedragen afkomstig van [naam bedrijf 1]

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van het Openbaar Ministerie en van de verdediging
Hier worden slechts de conclusies van het Openbaar Ministerie en de verdediging weergegeven. Voor zover de inhoudelijk ingenomen standpunten nader besproken moeten worden, komen ze hierna bij de beoordeling van de rechtbank aan bod.
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van oplichting (feit 1A), de medeplichtigheid bij oplichting (feit 1B) en het medeplegen van witwassen (feit 1C). Het medeplegen van witwassen (feit 2) kan worden bewezen.
De verdediging vindt dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1.
Vrijspraak van medeplegen van / medeplichtigheid aan oplichting (feit 1A en 1B)
De rechtbank vindt – net als de officier van justitie en de verdediging – betrokkenheid van verdachte bij de oplichting van [naam bedrijf 1] niet bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.2.
Veroordeling witwassen (feit 1C en feit 2)
Verdachte wordt in feit 1C beschuldigd van het witwassen van de € 1.930.493,17, afkomstig van de oplichting van [naam bedrijf 1] , door dat bedrag te verwerven/voorhanden te hebben op zijn rekening terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Onder 2 wordt verdachte beschuldigd van het witwassen van meerdere bedragen (€ 240.334,76, € 240.000, € 169.667, € 190.150, € 187.365, € 5500 en € 250.000), door die bedragen (afkomstig van [naam bedrijf 1] ) over te boeken naar andere rekeningen en daarmee de herkomst van de bedragen te verhullen, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Verdachte wordt voor beide feiten (gedeeltelijk) veroordeeld.
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en
omstandigheden vast. [1]
De Franse onderneming [naam bedrijf 1] wordt op 24 november 2015 gebeld door iemand die namens [naam bedrijf 2] , een zakelijk contact van [naam bedrijf 1] , vertelt dat hun rekeningnummer is gewijzigd. Dit wordt per e-mail bevestigd met daarin het nieuwe rekeningnummer. [naam bedrijf 1] heeft op 4 december 2015 € 55.902,23 en € 1.874.590,94 overgemaakt naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer] . [2] Op 8 december 2015 worden de bedragen ontvangen op de rekening die op naam staat van [naam b.v.] [3] De wettelijk vertegenwoordiger van dit bankrekeningnummer is [verdachte] . [4]
[naam bedrijf 1] heeft voornoemd bedrag onverschuldigd betaald. Het bedrijf heeft aangifte van oplichting gedaan. [naam bedrijf 1] verkeerde in de veronderstelling dat werd betaald aan een vaste relatie, maar die relatie had het rekeningnummer niet gewijzigd en ook geen mail gestuurd over een bankrekeningwijziging. De betaling is uiteindelijk ook niet terecht gekomen bij die relatie maar op het valselijk opgegeven bankrekeningnummer van [naam b.v.] [5]
Op 8 december 2015 wordt van de bankrekening van [naam b.v.] € 250.000 overgemaakt naar [naam bedrijf 3] . Op 11 december 2015 wordt van dezelfde rekening € 250.000 overgemaakt naar [naam bedrijf 4] in China. [6] Beide transacties zijn verricht met bankpas [nummer] , waarvan [verdachte] heeft verklaard dat de bankpas in zijn bezit was. [7] [verdachte] heeft bevestigd bij beide transacties betrokken te zijn geweest. Het bedrag naar [naam bedrijf 3] , een bedrijf van [verdachte] in Tsjechië heeft hij zelf overgemaakt. Voor het bedrag naar [naam bedrijf 4] heeft hij met zijn privépas een tweede digitale handtekening voor akkoord gegeven. Tussen 8 en 11 december 2015 zijn – met andere bankpassen – ook nog meerdere grote geldbedragen overgemaakt van de bankrekening van [naam b.v.] naar bankrekeningen in Hong Kong en Singapore. [8]
Verdachte heeft verklaard dat [naam b.v.] (hierna [naam b.v.] ) na een inval van de FIOD in februari 2015 financieel te gronde dreigde te gaan, onder andere door navorderingsaanslagen van de Belastingdienst van meer dan 2,5 miljoen euro. Door de inval en de diverse beslagen kon verdachte de onderneming niet meer effectief voortzetten en hij was bang dat de navorderingsaanslagen niet meer konden worden betaald door de onderneming. Via een zakelijk contact komt hij in contact met medeverdachte [medeverdachte 1] die zichzelf presenteert als een soort bedrijvendokter. [medeverdachte 1] vertelt verdachte dat [naam b.v.] geïsoleerd moet worden en er een nieuw bedrijf moet worden opgezet waarmee de handel zou worden voortgezet. Daarnaast zou de [medeverdachte 1] dan in overleg treden met de Belastingdienst over de bestaande schulden. Verdachte was in paniek en was blij dat [medeverdachte 1] hem wilde helpen. Verdachte moest daarvoor €50.000 aanbetalen. Hoewel verdachte dit een groot bedrag vond, stond dit niet eens een beetje in verhouding met de naheffingen en navorderingen die waren opgelegd. Alle naheffingen en aanslagen zouden namelijk dan naar [medeverdachte 1] gaan en hij zou door te onderhandelen proberen om tot een deal met de Belastingdienst te komen. De schulden waren van de onderneming en die had [medeverdachte 1] geheel overgenomen. Als met de Belastingdienst alles opgelost zou zijn, moest hij nog eens € 100.000 betalen. In april 2015 draagt verdachte ook de holding waar [naam b.v.] onder valt over. Bij de notaris blijkt dat de holding wordt overgedragen aan [medeverdachte 3] . Verdachte kent [medeverdachte 3] niet en heeft hem toen ook niet gesproken. Verdachte kan als hij inlogt op zijn privé account van de bank ook de overzichten van zijn overige rekeningen zien. De rekening van [naam b.v.] staat er ook nog tussen. Op die manier ziet hij op enig moment dat op de rekening van [naam b.v.] 1,9 miljoen euro is binnengekomen. Die betaling valt hem op omdat hij op dat moment met de Franse Belastingdienst verwikkeld is in een procedure over een teruggaaf van ongeveer hetzelfde bedrag aan BTW in verband met een Franse onderneming van verdachte, die hij niet had overgedragen aan [medeverdachte 1] .
Verdachte heeft toen meteen 250.000 euro overgemaakt naar de bankrekening van zijn vennootschap in Tsjechië. Vrij kort daarna nam [medeverdachte 1] contact op waarbij hij erg boos klonk. Hij zei dat er geld was binnengekomen uit een deal die hij had gesloten en dat verdachte dat deels van de rekening af had gehaald. Over deze deal heeft hij toen niets gezegd, en verdachte heeft daar ook niet naar gevraagd.
Enige tijd later werd verdachte gebeld dat er een aantal betalingen waren gedaan, maar dat eentje was blijven hangen. Die man, verdachte vermoedt dat het de boekhouder was, vroeg hem of hij de bank wilde bellen om te vragen waarom de betaling niet was gelukt. Verdachte heeft toen de bank gebeld. De bankmedewerker heeft tegen verdachte gezegd dat hij met zijn pas een tweede handtekening moest zetten om de betaling te laten plaatsvinden. Dat heeft verdachte gedaan. [9]
Bewijsoverwegingen feit 1C
Voor een veroordeling voor witwassen zoals bedoeld in 1C is vereist dat verdachte
  • de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en
  • die bedragen van misdrijf afkomstig zijn, en
  • verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn bedrijf [naam b.v.] in februari 2015 heeft overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 1] . Hij had nog wel inzage in en toegang tot de bankrekening van het bedrijf en, zo is later ook gebleken, hij kon daadwerkelijk nog transacties verrichten. Als rekeninghouder en handelingsbevoegde ten aanzien van de bankrekening had hij nog steeds feitelijke zeggenschap over de bankrekeningen. Dit betekent dat verdachte beschikkingsmacht had over de zakelijke bankrekening van [naam b.v.] . Op die bankrekening is in december 2015 ruim 1,9 miljoen euro binnengekomen van het Franse bedrijf [naam bedrijf 1]
Dat bedrag is uit oplichting afkomstig. [naam bedrijf 1] is door iemand, die deed alsof hij namens een zakelijk contact van [naam bedrijf 1] een wijziging van het rekeningnummer doorgaf, bewogen tot het overmaken van het bedrag naar het rekeningnummer van verdachte.
Verdachte heeft verklaard niet te hebben geweten dat dit bedrag van oplichting afkomstig was. De rechtbank gaat daar niet in mee. Gezien alle omstandigheden die verdachte heeft geschetst en hiervoor staan opgenomen had verdachte nader onderzoek moeten doen naar de 1,9 miljoen euro op de rekening van [naam b.v.] . Door dat niet te doen heeft hij zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen; hij had redelijkerwijs moeten vermoeden dat het hier om geld uit misdrijf ging. Dat op de rekening van [naam b.v.] ruim negen maanden na de overdracht van die onderneming een dergelijk bedrag binnenkomt, is opvallend gezien de hoge schuldenlast die op de onderneming rustte ten tijde van de overdracht. Dat gegeven had bij verdachte als ervaren ondernemer bellen moeten doen rinkelen en tot onderzoek moeten leiden. De mogelijke teruggaaf van de Franse Belastingdienst is geen excuus voor verdachte, omdat de procedure met de Belastingdienst zag op een andere, Franse, niet aan [medeverdachte 1] overgedragen onderneming. De Franse Belastingdienst had geen relatie met [naam b.v.] . De rechtbank vindt dat verdachte door onder deze omstandigheden geen vragen te stellen over het bedrag dat op de rekening van [naam b.v.] binnenkwam of daar anderszins onderzoek naar te doen aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest.
Verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen. Dat de uit misdrijf afkomstige geldbedragen op de bankrekening van [naam b.v.] zijn overgeboekt door handelingen van anderen maakt nog niet dat sprake is van medeplegen. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte heeft samengewerkt met een ander of anderen om wit te wassen.
Bewijsoverwegingen feit 2
Voor een veroordeling voor witwassen zoals bedoeld in feit 2 is in deze zaak vereist dat verdachte
  • de herkomst van de bedragen in de tenlastelegging heeft verhuld of verborgen, en
  • die bedragen van misdrijf afkomstig zijn, en
  • verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren.
De officier van justitie vindt dat twee maal een bedrag van € 250.000 kan worden bewezen. Daarvan is één maal € 250.000 niet specifiek in de tenlastelegging opgenomen. De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging “
een of meer geldbedrag(en)” staat. Het tweede geldbedrag van 250.000 euro kan daarmee in de beschuldiging worden ingelezen. In het dossier komen beide geldbedragen ook voldoende naar voren zodat duidelijk was waartegen verdachte zich moest verdedigen. Van de overige in de tenlastelegging opgenomen bedragen wordt verdachte vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij betrokken is geweest bij het overboeken ervan.
Nadat de ruim 1,9 miljoen euro was binnengekomen op de rekening van [naam b.v.] , heeft verdachte dezelfde dag een bedrag van 250.000 euro overgeboekt naar een bedrijf van hem in Tsjechië. Een paar dagen later heeft hij een tweede handtekening gezet voor een overboeking van 250.000 euro naar Hongkong.
Door op dezelfde dag dat het bedrag binnenkomt direct een overboeking te doen naar de rekening van zijn eigen Tsjechische onderneming heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan verhullingshandelingen. Door een deel van het uit misdrijf verkregen geld door te boeken naar buitenlandse bankrekeningen wordt de herkomst van het overgeboekte bedrag verhuld. Dat het hier een onderneming van verdachte zelf betreft doet aan het verhullende karakter van de overboeking niet af, zeker niet gezien de overdracht van [naam b.v.] aan [medeverdachte 1] . Hetzelfde geldt voor het plaatsen van de tweede handtekening bij de andere overboeking. Feitelijk heeft verdachte dat bedrag overgeboekt naar een rekening in China.
Voor de vaststelling dat het geld uit misdrijf afkomstig was en verdachte dat redelijkerwijs had moeten vermoeden, verwijst de rechtbank naar de overwegingen hiervoor over feit 1C. Daar komt bij dat verdachte na de overboeking naar Tsjechië, maar voor de overboeking naar China, op de rekening heeft kunnen zien dat meerdere geldbedragen naar rekeningen in Hong Kong en Singapore werden overgemaakt. Hij was inmiddels boos opgebeld door [medeverdachte 1] omdat hij van de 1,9 miljoen euro een deel naar Tsjechië had overgemaakt. Daarmee wist hij zeker dat de 1,9 miljoen euro niet voor verdachtes Franse onderneming bestemd was. Gelet op de hoogte en bestemmingen van de overboekingen hadden inmiddels bij verdachte alle alarmbellen moeten afgaan. Desondanks heeft verdachte een tweede handtekening gezet bij een overboeking waar hij zakelijk niets mee te maken had, zonder enig onderzoek te verrichten. Daarbij heeft hij minst genomen redelijkerwijs moeten vermoeden dat het om uit misdrijf afkomstig geld ging.
Verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen. De officier van justitie vindt dat een nauwe en bewuste samenwerking volgt uit het feit dat hij nog toegang had tot de bankrekening van [naam b.v.] waarop een enorm fraudebedrag is overgemaakt en verdachte vervolgens op verzoek van de nieuwe eigenaar ook gebruik heeft gemaakt van de toegang. De rechtbank vindt alleen de vaststelling dat er contact is geweest onvoldoende om van een bewuste en nauwe samenwerking te kunnen spreken.
4.2.3.
Voorwaardelijk getuigenverzoek
Het ter zitting gedane voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] wordt afgewezen. De rechtbank acht zich in het licht van de in de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering te beantwoorden vragen voldoende geïnformeerd. De rechtbank zal dit verzoek, dat voor de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] reeds ter zitting van 18 juni 2019 is gedaan en toen is afgewezen ook nu afwijzen omdat de noodzaak tot het horen van de getuigen ontbreekt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in 4.2.2. bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1C
op 8 december 2015 in Nederland 1.930.493,17 euro, afkomstig van [naam bedrijf 1] ,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat
dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf;
Ten aanzien van feit 2
in de periode van 8 december 2015 tot en met 11 december 2015 in Nederland van geldbedragen, afkomstig van [naam bedrijf 1] , de herkomst heeft verhuld en die geldbedragen heeft overgedragen, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden. Bij de strafeis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met de rol van de verdachte in het dossier, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de overschrijding van de redelijk termijn.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat bij een eventuele strafoplegging rekening moet worden gehouden met de beperkte en onbedoelde rol van verdachte, het daadwerkelijke benadelingsbedrag, de door verdachte geleden financiële schade, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de overschrijding van de redelijk termijn. Op grond daarvan zou bij een bewezenverklaring aan verdachte maximaal een taakstraf moeten worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van aanzienlijke bedragen. Hiermee heeft verdachte het mogelijk gemaakt voor de oplichters van de Franse bedrijven om de door hen opgezette structuur van hun uit die oplichting verkregen opbrengsten door te sluizen te faciliteren. Hij heeft zelf ook bedragen doorgesluisd. Mede door het handelen van verdachte is [naam bedrijf 1] ernstig gedupeerd. De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaring afwijkt van het standpunt van de officier van justitie. Dat komt onder meer vanwege een onvolledig dossier, op grond waarvan ten aanzien van alle verdachten in dit onderzoek kan worden gesteld dat de bewezenverklaarde bedragen niet altijd overeenkomen met de rol zoals die uit het politiedossier naar voren komt. Daarmee is het tamelijk arbitrair welke bedragen op welke bankrekeningen zijn gekomen en welke verdachten daaraan gekoppeld zijn. Anders dan bij een aantal medeverdachten komt de rechtbank bij verdachte tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen (de medeverdachten in kwestie worden voor opzetwitwassen, een zwaardere variant, veroordeeld). Verdachte heeft daarnaast als één van de weinigen uitgebreid verklaard. Verder heeft verdachte het onterecht overgemaakte geldbedrag naar Tsjechië aan [naam bedrijf 1] vergoed.
Anders dan bij de medeverdachten gaat de rechtbank bij het bepalen van de straf niet uit van de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. De uitgangspunten die daarin worden genoemd voor fraudedelicten voor dit soort bedragen passen niet bij de hiervoor genoemde omstandigheden. De rechtbank vindt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Om desondanks voldoende uitdrukking te geven aan de ernst van de feiten zal de rechtbank de maximale taakstraf van 240 uur als uitgangspunt nemen, gecombineerd met een voorwaardelijk gevangenisstraf.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij na de bewezenverklaarde periode is veroordeeld in een andere zaak. Als de zaak van vandaag tegelijk met die ander zaak was behandeld, zou verdachte per feit mogelijk een lagere straf hebben gekregen. De rechtbank houdt daar in het voordeel van verdachte rekening mee.
Ook houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Ter compensatie van die onzekerheid krijgt hij een mildere straf.
In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke
termijn in de zaak van verdachte is gestart op 19 april 2016, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 19 april 2018, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 6 juli 2020 uitspraak. De redelijke termijn is dus met ruim twee jaar en twee maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is, maar vooral aan
organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Voor de overschrijding van de redelijke termijn zal 40 uur van de taakstraf worden afgetrokken.
De rechtbank vindt gelet op al deze omstandigheden een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt een proeftijd van twee jaar verbonden.
Beslag
Onder verdachte zijn twee personenauto’s in beslag genomen. Deze voorwerpen worden aan verdachte teruggegeven omdat er geen rechtstreeks verband is met de bewezenverklaarde feiten. Op de auto’s ligt ook conservatoir beslag ten behoeve van een mogelijke ontneming. De rechtbank beslist alleen op het strafvorderlijk beslag. Feitelijk krijgt verdachte de auto’s dus niet terug.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de feiten 1 primair (1A) en 1 subsidiair eerste alternatief (1B) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte feit 1 subsidiair tweede alternatief (1C) en feit 2 heeft begaan zoals hiervoor onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1C en feit 2:
schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 200 (tweehonderd) uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van deze straf in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uur per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1. STK Personenauto [kenteken 1] , VOLVO XC 60 Kl:Blauw – 5173400;
2. 1.00 STK Personenauto [kenteken 2] VOLVO V40 Kl:Wit – 5173317.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2020.
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier 13Gips, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.4, p. 6-7 (algemeen dossier)
3.DOC 109, p. 980-981 (bijlagendossier)
4.Proces-verbaal aangifte Rabobank, p. 186; DOC 109, p. 980-983 (bijlagendossier)
5.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.4, p. 6-7 (algemeen dossier)
6.DOC 109, p. 981-982 (bijlagendossier)
7.DOC 163, p. 1353 (bijlagendossier); Proces-verbaal aangifte Rabobank, p. 186
8.DOC 109, p. 982 (bijlagendossier)
9.Een geschrift; verklaring [verdachte] , 9 mei 2019, ongenummerd.