4.2.2.Vrijspraak medeplichtigheid aan oplichting (feit 1B)
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van medeplichtigheid aan oplichting. Uit het dossier blijkt dat de Franse bedrijven zijn opgelicht en dat daarbij bankrekeningnummers zijn gebruikt die terug te voeren zijn op verdachte (zie hierna onder 4.2.3.). Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de bankpassen en pin-/tancodes van de rekeningen van verdachte heeft gekregen en aan derden heeft gegeven. Zowel [medeverdachte 1] als verdachte zouden daar geld voor krijgen. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Voor medeplichtigheid aan de oplichtingen moet verdachte opzet hebben gehad op het leveren van een bijdrage – in dit geval het verstrekken van de gegevens van zijn bankrekeningen – maar hij moet ook opzet hebben gehad op het leveren van een bijdrage specifiek aan oplichtingen.
De officier van justitie heeft gewezen op de vele vennootschappen waarbij verdachte betrokken is en de bestuurswisselingen daarin. De rechtbank heeft dit ook gezien. Diverse ondernemingen in het dossier zijn op enig moment terug te voeren op verdachte, bijvoorbeeld als middellijk bestuurder. Binnen die ondernemingen, waarbij ook vaak een of meer medeverdachten betrokken zijn, vinden opvallend vaak bestuurswisselingen plaats. Het heeft er alle schijn van dat die constructies er op gericht zijn te verbergen wie daadwerkelijk achter de vennootschap in kwestie zit. Maar daaruit blijkt niet dat verdachte wist dat de derden aan wie hij zijn bankrekeningen ter beschikking stelde die zouden gebruiken bij oplichtingen. Het is goed mogelijk dat verdachte dacht dat de derden andere (al dan niet strafbare) intenties hadden.
4.2.3.Veroordeling medeplegen witwassen (feit 1C)
Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van witwassen van de geldbedragen zoals die in de tenlastelegging staan.
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en
omstandigheden vast.
- De Franse onderneming [naam bedrijf 1] krijgt op 3 december 2015 een brief van iemand die namens [medeverdachte 5] , een zakelijk contact van [naam bedrijf 1] , schrijft dat hun rekeningnummer is gewijzigd. Op 15 december 2015 maakt [naam bedrijf 1]
€ 340.762,83 over naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer 1] .Op 16 december 2015 wordt het bedrag ontvangen op de bankrekening die op naam staat van [naam bedrijf 3] en waarvan [verdachte] de wettelijk vertegenwoordiger is.
- De Franse onderneming [naam bedrijf 2] krijgt op 18 april 2016 een brief van iemand die namens [naam bedrijf 4] , een zakelijk contact van [naam bedrijf 2] , schrijft dat hun rekeningnummer is gewijzigd. Op 21 april 2016 maakt [naam bedrijf 2] € 981.836,68 over naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer 2] .Op 21 april 2016 is voornoemd bedrag ontvangen op de rekening die op naam staat van [naam stichting] .Bestuurder van [naam stichting] is [verdachte] .
- De Franse bedrijven [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] hebben de hiervoor genoemde bedragen onverschuldigd betaald. Zij hebben aangifte van oplichting gedaan. De bedrijven verkeerden in de veronderstelling dat zij betaalden aan hun vaste relaties, maar die relaties hadden hun rekeningnummers niet gewijzigd en hebben de bedrijven ook geen mails gestuurd over een wijziging van bankrekening. De betalingen zijn uiteindelijk ook niet terecht gekomen bij die relaties maar op de valselijk opgegeven bankrekeningnummers van [naam bedrijf 3] en [naam stichting] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op verzoek van derden rekeningnummers heeft geronseld bij zijn relaties waaronder [verdachte] . [verdachte] heeft meerdere bankrekeningen met bijbehorende gegevens aangeleverd, waaronder de bankrekening van [naam bedrijf 3] . [verdachte] gaf hem pasjes, pincodes en telefoons die bij de tancodes van de ING hoorde. [medeverdachte 1] heeft die gegevens doorgegeven aan de derden. [medeverdachte 1] zou voor het aanleveren van de rekeningen
6-10% betaald krijgen. [verdachte] zou 1% minder krijgen dan [medeverdachte 1] . Tegen [verdachte] heeft [medeverdachte 1] gezegd dat hij de rekeningen nodig had om geld te ontvangen en door te sluizen.
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat verdachte
- de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en
- die bedragen van misdrijf afkomstig zijn, en
- verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren.
Verdachte kon vanuit zijn zakelijke positie over beide rekeningen beschikken in de periode dat de ten laste gelegde bedragen daarop werden gestort. De rechtbank stelt vast dat verdachte die bedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad op deze bankrekeningen.
De ten laste gelegde bedragen waren uit oplichting afkomstig. De Franse bedrijven zijn door personen die deden alsof ze namens een zakelijk contact van de bedrijven een wijziging van het rekeningnummer doorgaven, bewogen tot het overmaken van de bedragen naar de rekeningnummers van verdachte.
Verdachte wist dat het hier om uit misdrijf verkregen geld ging. De rechtbank stelt dat vast aan de hand van de verklaring van [medeverdachte 1] . Door met de informatie die verdachte op dat moment had kennelijk niet verder door te vragen, maar rekeningen los te peuteren bij relaties en die als complete pakketjes inclusief passen, codes en telefoons, tegen vergoeding, ter beschikking te stellen aan [medeverdachte 1] om daarop geld te ontvangen en door te sluizen, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld dat op de bankrekeningen gestort zou worden van misdrijf afkomstig was. De rechtbank vindt dus dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op witwassen.
Verdachte heeft daarin en met dat doel samengewerkt met [medeverdachte 1] aan wie hij de rekeningen ter beschikking heeft gesteld. Verdachte wordt dus voor het medeplegen van het witwassen veroordeeld.
4.2.4.Vrijspraak medeplegen van witwassen (feit 2)
Verdachte wordt vrijgesproken van feit 2.
Onder 2 wordt verdachte verweten dat hij de bedragen heeft verhuld door ze door te boeken. De rechtbank vindt dat er voor de betrokkenheid van verdachte bij dat overboeken onvoldoende bewijs in het dossier zit. Ook uit andere omstandigheden blijkt niet dat verdachte een van de ten laste gelegde verhullingshandelingen heeft verricht. Het ter beschikking stellen van de bankrekening, wetende dat daarmee frauduleuze handelingen worden verricht (zoals bewezen verklaard onder feit 1C), maakt niet dat verdachte ook wetenschap en betrokkenheid heeft gehad bij deze concrete overboeking.