ECLI:NL:RBAMS:2020:3320

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
13/699053-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens medeplegen van witwassen en oplichting met Franse bedrijven

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is verdachte beschuldigd van medeplegen van oplichting en witwassen in het kader van een fraudezaak genaamd 13Gips. De zaak betreft een complexe oplichting waarbij Franse bedrijven zijn benadeeld door valse berichten over gewijzigde bankrekeningnummers. Verdachte heeft bankrekeningen ter beschikking gesteld aan medeverdachten, die deze rekeningen gebruikten om de frauduleuze betalingen te ontvangen. De rechtbank heeft op basis van het bewijs vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van aanzienlijke bedragen, afkomstig van de oplichting. De rechtbank sprak verdachte vrij van de beschuldigingen van medeplegen van oplichting en medeplichtigheid aan oplichting, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn directe betrokkenheid bij de oplichtingen zelf. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure meegewogen bij de strafoplegging. Uiteindelijk is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden voor het medeplegen van witwassen, en is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, een van de Franse bedrijven, voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/699053-15 (Promis)
Datum uitspraak: 6 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 18, 19, 20 mei 2020 en 6 juli 2020. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.F.E. den Hartog en van wat mr. L. de Leon, raadsman van verdachte, naar voren heeft gebracht. Namens de benadeelde partij [naam bedrijf 1] heeft mr. G. Sluiter op zitting het woord gevoerd.

2.Inleiding

Dit vonnis heeft betrekking op het strafrechtelijk onderzoek met de naam 13Gips. In dit onderzoek draait het om de verdenking van fraude met bankrekeningnummers waarbij meerdere Franse bedrijven benadeeld zijn. De bedrijven krijgen in de periode van september 2015 tot en met april 2016 bericht van iemand die zich voordoet als medewerker van een zakelijk contact waar de Franse bedrijven regelmatig geld naar overmaken. Toekomstige betalingen aan dat contact moeten naar een nieuw rekeningnummer worden overgeboekt. Soms volgt hiervan nog een bevestiging per e-mail. Daarbij worden Nederlandse bankrekeningen opgegeven. De Franse bedrijven maken hierna de gebruikelijke betalingen voor dit contact naar de nieuwe rekeningnummers over. Het zakelijk contact in kwestie blijkt geen gewijzigd rekeningnummer aan de Franse bedrijven te hebben doorgegeven en heeft de betalingen niet ontvangen. Het geld wordt na ontvangst op de Nederlandse bankrekening overgemaakt of geprobeerd over te maken naar bankrekeningen in onder meer Hong Kong en China.
Het onderzoek 13Gips heeft zich alleen gericht op de Nederlandse bankrekeningen waarop het geld is binnengekomen en welke bedrijven of personen aan die rekeningen te linken zijn. Nader onderzoek naar de vermoedelijke oplichtingen en de namen, e-mailadressen en telefoonnummers die daarbij zijn gebruikt, heeft niet of nauwelijks plaatsgevonden. Ook naar aanleiding van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] op 21 april 2016, waarin hij over een aantal namen en omstandigheden vertelt, is geen nader onderzoek verricht. Daarvan zijn in elk geval geen onderzoeksresultaten opgenomen in dossier 13Gips. In dit onderzoek zijn de volgende verdachten in beeld gekomen: [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Deze verdachten zijn alle vijf vervolgd door het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft de zaken tegelijk behandeld op de zitting en doet vandaag in alle vijf de zaken uitspraak.

3.Beschuldiging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis worden de feiten op de tenlastelegging verkort weergegeven en voorzien van subnummers. De hele tenlastelegging staat in de bijlage.
Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
1.
medeplegen van (1A) / medeplichtigheid aan (1B) oplichting in de periode van 3 december 2015 tot en met 21 april 2016, door [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] te bewegen tot afgifte van respectievelijk € 340.762,83 en € 981.838,68
of
medeplegen van witwassen van genoemde geldbedragen afkomstig van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] (1C);
2.
medeplegen van witwassen in de periode van 3 december 2015 tot en met 17 december 2015 van een geldbedrag van € 212.588,21, afkomstig van [naam bedrijf 1] .

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van het Openbaar Ministerie en van de verdediging
Hier worden slechts de conclusies van het Openbaar Ministerie en de verdediging weergegeven. Voor zover de inhoudelijk ingenomen standpunten nader besproken moeten worden, komen ze hierna bij de beoordeling van de rechtbank aan bod.
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van oplichting (feit 1A). De medeplichtigheid aan oplichting (feit 1B) en het medeplegen van witwassen (feit 2) kunnen worden bewezen.
De verdediging vindt dat verdachte voor alle feiten moeten worden vrijgesproken.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1.
Vrijspraak medeplegen van oplichting (feit 1A)
De rechtbank vindt – net als de officier van justitie en de verdediging – niet bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Uit het dossier volgt dat de Franse bedrijven opgelicht zijn, waarover hierna meer, maar van rechtstreekse betrokkenheid van verdachte bij die oplichtingen blijkt uit het dossier onvoldoende. Verdachte wordt van feit 1A dus vrijgesproken.
4.2.2.
Vrijspraak medeplichtigheid aan oplichting (feit 1B)
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van medeplichtigheid aan oplichting. Uit het dossier blijkt dat de Franse bedrijven zijn opgelicht en dat daarbij bankrekeningnummers zijn gebruikt die terug te voeren zijn op verdachte (zie hierna onder 4.2.3.). Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de bankpassen en pin-/tancodes van de rekeningen van verdachte heeft gekregen en aan derden heeft gegeven. Zowel [medeverdachte 1] als verdachte zouden daar geld voor krijgen. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Voor medeplichtigheid aan de oplichtingen moet verdachte opzet hebben gehad op het leveren van een bijdrage – in dit geval het verstrekken van de gegevens van zijn bankrekeningen – maar hij moet ook opzet hebben gehad op het leveren van een bijdrage specifiek aan oplichtingen.
De officier van justitie heeft gewezen op de vele vennootschappen waarbij verdachte betrokken is en de bestuurswisselingen daarin. De rechtbank heeft dit ook gezien. Diverse ondernemingen in het dossier zijn op enig moment terug te voeren op verdachte, bijvoorbeeld als middellijk bestuurder. Binnen die ondernemingen, waarbij ook vaak een of meer medeverdachten betrokken zijn, vinden opvallend vaak bestuurswisselingen plaats. Het heeft er alle schijn van dat die constructies er op gericht zijn te verbergen wie daadwerkelijk achter de vennootschap in kwestie zit. Maar daaruit blijkt niet dat verdachte wist dat de derden aan wie hij zijn bankrekeningen ter beschikking stelde die zouden gebruiken bij oplichtingen. Het is goed mogelijk dat verdachte dacht dat de derden andere (al dan niet strafbare) intenties hadden.
4.2.3.
Veroordeling medeplegen witwassen (feit 1C)
Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van witwassen van de geldbedragen zoals die in de tenlastelegging staan.
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en
omstandigheden vast. [1]
- De Franse onderneming [naam bedrijf 1] krijgt op 3 december 2015 een brief van iemand die namens [medeverdachte 5] , een zakelijk contact van [naam bedrijf 1] , schrijft dat hun rekeningnummer is gewijzigd. Op 15 december 2015 maakt [naam bedrijf 1]
€ 340.762,83 over naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer 1] . [2] Op 16 december 2015 wordt het bedrag ontvangen op de bankrekening die op naam staat van [naam bedrijf 3] en waarvan [verdachte] de wettelijk vertegenwoordiger is. [3]
- De Franse onderneming [naam bedrijf 2] krijgt op 18 april 2016 een brief van iemand die namens [naam bedrijf 4] , een zakelijk contact van [naam bedrijf 2] , schrijft dat hun rekeningnummer is gewijzigd. Op 21 april 2016 maakt [naam bedrijf 2] € 981.836,68 over naar het gewijzigde rekeningnummer, [rekeningnummer 2] . [4] Op 21 april 2016 is voornoemd bedrag ontvangen op de rekening die op naam staat van [naam stichting] . [5] Bestuurder van [naam stichting] is [verdachte] . [6]
- De Franse bedrijven [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] hebben de hiervoor genoemde bedragen onverschuldigd betaald. Zij hebben aangifte van oplichting gedaan. De bedrijven verkeerden in de veronderstelling dat zij betaalden aan hun vaste relaties, maar die relaties hadden hun rekeningnummers niet gewijzigd en hebben de bedrijven ook geen mails gestuurd over een wijziging van bankrekening. De betalingen zijn uiteindelijk ook niet terecht gekomen bij die relaties maar op de valselijk opgegeven bankrekeningnummers van [naam bedrijf 3] en [naam stichting] . [7]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op verzoek van derden rekeningnummers heeft geronseld bij zijn relaties waaronder [verdachte] . [verdachte] heeft meerdere bankrekeningen met bijbehorende gegevens aangeleverd, waaronder de bankrekening van [naam bedrijf 3] . [verdachte] gaf hem pasjes, pincodes en telefoons die bij de tancodes van de ING hoorde. [medeverdachte 1] heeft die gegevens doorgegeven aan de derden. [medeverdachte 1] zou voor het aanleveren van de rekeningen
6-10% betaald krijgen. [verdachte] zou 1% minder krijgen dan [medeverdachte 1] . Tegen [verdachte] heeft [medeverdachte 1] gezegd dat hij de rekeningen nodig had om geld te ontvangen en door te sluizen. [8]
Bewijsoverwegingen
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat verdachte
  • de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en
  • die bedragen van misdrijf afkomstig zijn, en
  • verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren.
Verdachte kon vanuit zijn zakelijke positie over beide rekeningen beschikken in de periode dat de ten laste gelegde bedragen daarop werden gestort. De rechtbank stelt vast dat verdachte die bedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad op deze bankrekeningen.
De ten laste gelegde bedragen waren uit oplichting afkomstig. De Franse bedrijven zijn door personen die deden alsof ze namens een zakelijk contact van de bedrijven een wijziging van het rekeningnummer doorgaven, bewogen tot het overmaken van de bedragen naar de rekeningnummers van verdachte.
Verdachte wist dat het hier om uit misdrijf verkregen geld ging. De rechtbank stelt dat vast aan de hand van de verklaring van [medeverdachte 1] . Door met de informatie die verdachte op dat moment had kennelijk niet verder door te vragen, maar rekeningen los te peuteren bij relaties en die als complete pakketjes inclusief passen, codes en telefoons, tegen vergoeding, ter beschikking te stellen aan [medeverdachte 1] om daarop geld te ontvangen en door te sluizen, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld dat op de bankrekeningen gestort zou worden van misdrijf afkomstig was. De rechtbank vindt dus dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op witwassen.
Verdachte heeft daarin en met dat doel samengewerkt met [medeverdachte 1] aan wie hij de rekeningen ter beschikking heeft gesteld. Verdachte wordt dus voor het medeplegen van het witwassen veroordeeld.
4.2.4.
Vrijspraak medeplegen van witwassen (feit 2)
Verdachte wordt vrijgesproken van feit 2.
Onder 2 wordt verdachte verweten dat hij de bedragen heeft verhuld door ze door te boeken. De rechtbank vindt dat er voor de betrokkenheid van verdachte bij dat overboeken onvoldoende bewijs in het dossier zit. Ook uit andere omstandigheden blijkt niet dat verdachte een van de ten laste gelegde verhullingshandelingen heeft verricht. Het ter beschikking stellen van de bankrekening, wetende dat daarmee frauduleuze handelingen worden verricht (zoals bewezen verklaard onder feit 1C), maakt niet dat verdachte ook wetenschap en betrokkenheid heeft gehad bij deze concrete overboeking.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in 4.2.3. bewezen dat verdachte
Feit 1Cin de periode van 3 december 2015 tot en met 21 april 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
- een geldbedrag van 340.762,83 euro, afkomstig van [naam bedrijf 1] en
- een geldbedrag van 981.838,68 euro, afkomstig van [naam bedrijf 2] ,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat
bovenomschreven geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Bij de strafeis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met het strafblad van verdachte en de overschrijding van de redelijk termijn.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat bij een eventuele strafoplegging rekening moet worden gehouden met de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijk termijn. Op grond daarvan zou aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een taakstraf moeten worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij de keuze voor een vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende meegewogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van ruim 1,3 miljoen euro. Door het beschikbaar stellen van bankrekeningen heeft verdachte het mogelijk gemaakt voor de oplichters van de Franse bedrijven om hun uit die oplichting verkregen opbrengsten door te sluizen. Deze bedragen werden daarmee aan het zicht van banken en justitie onttrokken en als buit veiliggesteld, waarvan verdachte ook een percentage zou ontvangen. Mede door het handelen van verdachte zijn de Franse bedrijven ernstig gedupeerd. De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaring afwijkt van het standpunt van de officier van justitie. Dat komt onder meer vanwege een onvolledig dossier, op grond waarvan ten aanzien van alle verdachten in dit onderzoek kan worden gesteld dat de bewezenverklaarde bedragen niet altijd overeenkomen met de rol zoals die uit het politiedossier naar voren komt. Daarmee is het tamelijk arbitrair welke bedragen op welke bankrekeningen zijn gekomen en welke verdachten daaraan gekoppeld zijn. Daar staat tegenover dat verdachte bankrekeningen en inloggegevens heeft aangeleverd en vervolgens geen verklaring heeft gegeven over de gang van zaken met betrekking tot de bankrekeningen.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Voor fraudedelicten geldt bij een fraudebedrag van 1 miljoen en meer als uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden of hoger. Gelet op de hoogte van het witgewassen bedrag (ruim 1,3 miljoen euro), en de rol van verdachte in verhouding tot de medeverdachten neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 17 maanden.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De rechtbank weegt dit in straf verzwarende zin mee.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Ter compensatie van die onzekerheid krijgt hij een mildere straf.
In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. Als beginpunt van de redelijke termijn neemt de rechtbank het eerste verhoor van verdachte op 15 augustus 2016. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 15 augustus 2018, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 6 juli 2020 uitspraak. De redelijke termijn is dus met bijna twee jaar overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is, maar vooral aan organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Voor de overschrijding van de redelijke termijn zal één maand van de gevangenisstraf worden afgetrokken.
De rechtbank vindt gelet op al deze omstandigheden een gevangenisstraf van 16 maanden passend.
Beslag
Onder verdachte is briefpost en een uniform in beslag genomen. De briefpost zal worden teruggegeven aan verdachte. Het uniform zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam bedrijf 1] vordert € 212.566,77 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 12.010,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide posten kunnen worden toegewezen met de wettelijke rente daarover. Zij verzoekt de rechtbank geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen. [naam bedrijf 1] is een bedrijf dat zelf de nodige incassomaatregelen kan nemen. Daarom is het niet nodig om de staat daarmee te belasten.
De verdediging vindt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen of niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de gevorderde schade in een te ver verwijderd verband staat tot wat bewezen verklaard zou kunnen worden. Ook vindt de verdediging dat geen schadevergoedingsmaatregel zou moeten worden opgelegd, omdat de benadeelde partij een professionele onderneming is.
Materiële schade
De rechtbank vindt dat het bewezen verklaarde medeplegen van (opzet)witwassen in dit geval dusdanig samenhangt met de oplichting die eraan voorafging en dat het witwassen zodanig bepalend is geweest voor het ontstaan van de schade dat de schade van de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van dat witwassen moet worden aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1C bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De hoogte van het gevorderde bedrag is niet betwist. De schadevergoeding wordt geheel, voor een bedrag van € 212.566,77, toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016, de dag waarop het strafbare feit is gepleegd.
Proceskosten
De proceskosten zijn door de verdediging niet betwist. Omdat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Die kosten begroot de rechtbank aan de hand van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ op € 12.010 (gebaseerd op 5 punten in een zaak met een geldswaarde van €195.000 tot € 390.000). Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank volgt de officier van justitie en legt de schadevergoedingsmaatregel niet op. De benadeelde partij is een professionele onderneming is die in staat moet worden geacht zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de feiten 1 primair (1A), 1 subsidiair eerste alternatief (1B) en 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte feit 1 subsidiair tweede alternatief (1C) heeft begaan zoals hiervoor onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
16 (zestien) maanden.
Wijstde vordering van de
benadeelde partij[naam bedrijf 1]
toetot een bedrag van
€ 212.566,77(tweehonderdtwaalf duizend vijfhonderdzesenzestig euro en zevenenzeventig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeeltverdachte in de
kostendoor de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 12.010,00(twaalfduizendtien euro).
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
3. 1.00 STK Briefpost – 5173384;
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
4. 1.00 STK Kmar Uniform – 5173388.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2020.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier 13Gips, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.5, p. 7 (algemeen dossier)
3.DOC 014, p. 301 (bijlagendossier)
4.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.10, p. 10-11 (algemeen dossier)
5.DOC 173, p. 1467-1474 (bijlagendossier)
6.DOC 171, p. 1408-1409 (bijlagendossier)
7.Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.5, p. 7; Proces-verbaal relaas, paragraaf 2.10, p. 10-11 (algemeen dossier)
8.Verhoor [medeverdachte 1] op 21 april 2016, p. 4 0176-4 0181 (persoonsdossier [medeverdachte 1] )