In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D. van der Wal, tegen mr. A.W.J. Ros, de kantonrechter die betrokken was bij een eerdere zitting op 19 mei 2020. Verzoekster was van mening dat de rechter niet onpartijdig was en dat zijn non-verbale communicatie en houding tijdens de zitting een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid opriepen. De rechter had tijdens de zitting vragen gesteld over het ontslag van de bewindvoerder, maar verzoekster voelde zich niet gehoord en onderbroken. De rechter betwistte de beschuldigingen en gaf aan dat zijn gedrag niet duidde op vooringenomenheid, maar eerder op een miscommunicatie tijdens de zitting. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de reactie van de rechter zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeerde dat de subjectieve vrees van verzoekster onvoldoende geobjectiveerd was door de aangedragen feiten en omstandigheden. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure in de onderliggende zaak werd hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.