ECLI:NL:RBAMS:2020:3278

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
C/13/684213 / HA RK 20-156
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de kantonrechter in een beschermingsbewindzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D. van der Wal, tegen mr. A.W.J. Ros, de kantonrechter die betrokken was bij een eerdere zitting op 19 mei 2020. Verzoekster was van mening dat de rechter niet onpartijdig was en dat zijn non-verbale communicatie en houding tijdens de zitting een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid opriepen. De rechter had tijdens de zitting vragen gesteld over het ontslag van de bewindvoerder, maar verzoekster voelde zich niet gehoord en onderbroken. De rechter betwistte de beschuldigingen en gaf aan dat zijn gedrag niet duidde op vooringenomenheid, maar eerder op een miscommunicatie tijdens de zitting. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de reactie van de rechter zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeerde dat de subjectieve vrees van verzoekster onvoldoende geobjectiveerd was door de aangedragen feiten en omstandigheden. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure in de onderliggende zaak werd hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing op het op 19 mei 2020 gedane en onder zaaknummer
C/13/684213 HA/RK 20/156 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster] ,wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat mr. D. van der Wal,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.W.J. Ros, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van de zitting van 19 mei 2020 in de zaak van verzoekster met zaaknummer 8410300 EB20-4209 (BM 27475);
  • het door mr. Van der Wal op 19 mei 2020 ingediende wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het verzoek tot wraking;
  • de stukken die [naam bewindvoerder] , huidig bewindvoerder van verzoekster, op 14 april 2020 heeft ingediend ten behoeve van de zitting van 19 mei 2020
  • een pleitnota van mr. Van der Wal ten behoeve van de wrakingskamer met daaraan gevoegd het schriftelijk verslag van verzoekster van de zitting van 19 mei 2020.
De rechter berust niet in de wraking.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 juni 2020. Verschenen zijn verzoekster met mr. Van der Wal, de rechter en [naam] , de beoogd nieuwe bewindvoerder van verzoekster. De beschikking is bepaald op 2 juli 2020.

1.Feiten

Bij beschikking van deze rechtbank van 17 oktober 2019 is [naam bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder (beschermingsbewind in de zin van titel 19 van Boek 1 Burgerlijk Wetboek) van verzoekster.
Nadien hebben zowel verzoekster als mr. Van der Wal bij deze rechtbank een verzoek ingediend tot ontslag van [naam bewindvoerder] en benoeming van Bijlhout tot nieuwe bewindvoerder.
Dit verzoek is door de rechter behandeld ter zitting van 19 mei 2020. [naam bewindvoerder] is voor de zitting opgeroepen. Bijlhout was op initiatief van mr. Van der Wal aanwezig. Voorafgaand aan die zitting heeft [naam bewindvoerder] een reactie op dit verzoek ingediend waarin zij bezwaar maakt tegen haar ontslag. Bij die reactie waren 15 bijlagen gevoegd.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Uit het wrakingsverzoek en uit hetgeen door mr. Van der Wal, mede aan de hand van zijn pleitnota, ter zitting van de wrakingskamer naar voren is gebracht, volgt dat het verzoek tot wraking – samengevat weergegeven – is gebaseerd op de volgende gronden. Ter zitting van 19 mei 2020 stond de rechter niet open voor de argumenten van verzoekster die volgens haar tot het ontslag van [naam bewindvoerder] moeten leiden. De rechter liet haar niet uitspreken en onderbrak haar en mr. Van der Wal steeds. In het wrakingsverzoek worden hiervan diverse voorbeelden genoemd. De rechter luisterde onder meer niet naar het argument dat verzoekster er met de benoeming van [naam bewindvoerder] is “ingeluisd” omdat zij nooit voor een onderbewindstelling heeft getekend. Ook luisterde hij niet naar haar argument dat sprake is van slechte communicatie en een ernstig verstoorde verhouding tussen verzoekster en [naam bewindvoerder] . De rechter was vooringenomen en gaf de indruk dat hij zijn beslissing om het verzoek af te wijzen al klaar had liggen. De rechter heeft, door ter zitting de vraag te stellen of mr. Van der Wal een in zijn dossier ontbrekend stuk wilde hebben om daar binnen twee weken op te reageren, de suggestie gewekt dat hij eigenlijk niet geïnteresseerd was in wat mr. Van der Wal over dat stuk wilde zeggen. De zitting verliep onprettig, vooral door de non-verbale communicatie (de lichaamstaal en de mimiek) van de rechter, die zich onder meer uitte in fronsende en geringschattende bewegingen met zijn ogen en lachen met de griffier. Verzoekster heeft dan ook de terechte vrees dat de rechter partijdig is. Dit vormt een grond voor wraking.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie en ter zitting van de wrakingskamer – samengevat weergegeven – aangevoerd dat volgens hem zijn non-verbale communicatie niet kan leiden tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. Hij is het daarbij niet eens met de weergave in het wrakingsverzoek van het verloop van de zitting van 19 mei 2020. Hij heeft vragen gesteld om erachter te komen wat er precies aan de hand was tussen verzoekster en [naam bewindvoerder] . Een bewindvoerder wordt immers alleen ontslagen indien sprake is van gewichtige redenen. Het is niet zo dat de rechter zijn beslissing al genomen had, dat heeft hij nu nog niet. Dat de zitting mogelijk niet soepel verliep had er mee te maken dat de reactie van [naam bewindvoerder] van 14 april 2020 niet aan mr. Van der Wal was toegestuurd, terwijl de rechter ervan uitging dat mr. Van der Wal daar wel over beschikte. De rechter verwachtte een reactie van mr. Van der Wal op die stukken, maar die bleef uit. Pas gaandeweg de zitting bleek de rechter dat mr. Van der Wal niet over die stukken beschikte. Daardoor was een vreemde discussie en miscommunicatie op de zitting ontstaan. De rechter heeft toen voorgesteld mr. Van der Wal twee weken de tijd te geven om hierop (alsnog) schriftelijk te reageren. Het was immers een omvangrijk pakket waar mr. Van der Wal niet na een leespauze van een paar minuten op zou kunnen reageren.

4. De gronden van de beslissing

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
4.2
Het verzoek berust er in de kern op dat de rechter ter zitting niet naar verzoekster wilde luisteren en haar, verbaal en non-verbaal, liet blijken dat hij haar verzoek niet zou toewijzen.
4.3
Nu de toets voor het toewijzen van een verzoek tot ontslag van een bewindvoerder is dat sprake moet zijn van gewichtige redenen heeft de rechter ter zitting van 19 mei 2020 verzoekster en haar raadsman daarop bevraagd. Dat dit voor verzoekster en mr. Van der Wal in hun beleving niet prettig verliep, geeft geen blijk van vooringenomenheid van de rechter, maar is mogelijk een gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, te weten dat mr. Van der Wal niet beschikte over de stukken van [naam bewindvoerder] en dat de rechter hier pas in de loop van de zitting achter kwam. De rechter verwachtte dus een reactie van mr. Van der Wal die uitbleef. Voor zover verzoekster en mr Van der Wal de gestelde vooringenomenheid afleiden uit “non-verbaal” gedrag van de rechter, kan dit uit deze ongelukkige samenloop van omstandigheden verklaard worden.
De subjectieve vrees van verzoekster dat de rechter vooringenomen zou zijn wordt in elk geval onvoldoende geobjectiveerd door de aangedragen feiten en omstandigheden. Het verzoek tot wraking zal dus worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de procedure met zaaknummer 8410300 EB20-4209 (BM 27475) wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. H.C. Hoogeveen, voorzitter, en M.V. Ulrici en C.W.M. Giesen, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2020.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.