ECLI:NL:RBAMS:2020:3267

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
13/241726-19 & 13/257955-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing en mishandeling levensgezel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing en mishandeling van zijn levensgezel. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers, te weten 13/241726-19 en 13/257955-19. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een maatregel van 38v. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2019 tot en met 18 november 2019 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1], door zich herhaaldelijk in de nabijheid van haar woning op te houden, met luide muziek rond haar woning te rijden, en haar te belagen. Tevens heeft de verdachte opzettelijk gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing die hem verbood contact te hebben met [persoon 1]. Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van zijn levensgezel, [persoon 3], waarbij hij haar heeft geduwd, geschopt en geslagen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft geen medewerking verleend aan behandeling en begeleiding, wat heeft geleid tot de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft ook een contactverbod en een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORTVONNIS
Parketnummers: 13/241726-19 (A) & 13/257955-19 (B)
Datum uitspraak: 1 juli 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1964 te [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.M. Kolman en van wat verdachte, zijn raadslieden mr. A. de Brabander (A), mr. L. Nix (A) en mr. R.M.F.R Ketwaru (B), en reclasseringswerker N.L.M. Zwaan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
belaging van [persoon 1] in de periode van 1 september 2019 tot en met 18 november 2019 te Amsterdam;
belaging van [persoon 2] in de periode van 1 mei 2019 tot en met 18 november 2019 te Amsterdam;
opzettelijk handelen in strijd met de gedragsaanwijzing van 3 september 2019 van de officier van justitie, inhoudende dat verdachte zich niet ophoudt rond het adres van [persoon 1] en zich onthoudt van enig contact met [persoon 1] , in de periode 3 september 2019 tot en met 18 november 2019 te Amsterdam.
Zaak B
poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel [persoon 3] , door haar te duwen, tegen de buik te schoppen en met een vuist tegen het oog te stompen, subsidiair mishandeling, op 26 oktober 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
3.1.1
Zaak A
Feiten 1 en 3
Bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde belaging heeft begaan. Verdachte wordt voor het eerst aangehouden op 1 september 2019 wegens overlast die [persoon 1] in de weken daarvoor had ervaren van verdachte. In die periode speelde er tussen verdachte en
een kwestie over geld. [persoon 1] heeft het door haar geleende geld teruggegeven via de vader van verdachte. Vanaf dat moment had verdachte geen enkele rechtsgeldige reden meer om contact met [persoon 1] op te nemen en had hij ervan doordrongen moeten zijn dat zij geen contact met hem wenste. Desondanks ging verdachte door met zijn belastende gedrag. Verdachte heeft hierdoor opzettelijk wederrechtelijk stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] , met het oogmerk om haar te dwingen contact met hem te dulden.
Op 3 september 2019 is aan verdachte een gedragsaanwijzing uitgereikt ter beëindiging van de overlast, inhoudende dat verdachte zich gedurende 90 dagen moest onthouden van contact met [persoon 1] en zich niet mocht ophouden in het gebied van haar adres, te weten [adres 2] te Amsterdam. De bedoeling van de gedragsaanwijzing was de beëindiging van de ernstige overlast. Verdachte is echter doorgegaan met de belaging en heeft op zijn eigen creatieve wijze daarbij geprobeerd om de gedragsaanwijzing te omzeilen. Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode, al dan niet via derden, contact gezocht met [persoon 1] , zodat bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de gedragsaanwijzing.
Feit 2
Bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde belaging heeft begaan. [persoon 2] heeft verdachte eind mei, begin juni, 2019 uit haar huis gezet, de sleutels van verdachte afgenomen en duidelijk gemaakt dat hij niet meer welkom was. Vanaf dat moment is de belaging begonnen, waarbij verdachte is doorgegaan met het contact zoeken met [persoon 2] . Verdachte heeft hierdoor opzettelijk wederrechtelijk stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] , met het oogmerk om haar te dwingen contact met hem te dulden.
3.1.2
Zaak B
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wel kan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling worden bewezen, met partiële vrijspraak van de woorden ‘met gebalde vuist’. Aangeefster doet aangifte van mishandeling en door de politie is ook letsel bij haar geconstateerd. Hiervan zijn foto’s gemaakt en te zien is dat het rechteroog van aangeefster gezwollen is en er is een verwonding te zien. Ook is een schoenafdruk te zien op het shirt dat zij draagt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
3.2.1
Zaak A
Feiten 1 en 3
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de ten laste gelegde gedragingen, en daarmee de tenlastegelegde stalking van [persoon 1] , heeft begaan.
Het bewijs voor de gedragingen steunt in de kern enkel op de verklaring van [persoon 1] . Er zijn ook getuigenverklaringen maar geen van die getuigen verklaart dat zij de verweten gedragingen daadwerkelijk hebben gezien. De gedragingen die zich hebben afgespeeld voor de ten laste gelegde periode dienen buiten beschouwing te worden gelaten. Daar komt bij dat een deel van de ten laste gelegde gedragingen niet kan worden gekwalificeerd als belaging, omdat de gedragingen er niet toe strekken om iemand te laten dulden contact te ondergaan. Verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde belaging van [persoon 1] .
Omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde gedragingen heeft begaan, kan evenmin worden bewezen dat verdachte de gedragsaanwijzing heeft overtreden. Verdachte moet ook hiervan worden vrijgesproken. Voor zover zou kunnen worden bewezen dat hij zich in de buurt van de woning van [persoon 1] zou hebben begeven, dan blijkt uit de verklaring van [persoon 1] dat hij zich niet meer heeft begeven in de [adres 2] , maar in de [adres 3] , zodat van een overtreding van de gedragsaanwijzing geen sprake is.
Feit 2
De ten laste gelegde gedragingen zijn gebaseerd op verklaringen van [persoon 2] en op een aantal getuigenverklaringen. De getuigenissen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] dienen buiten beschouwing te worden gelaten, omdat de getuigen elkaar beïnvloed (kunnen) hebben en daarom onzuiver zijn. Daar komt bij dat de getuigen verdachte aanwijzen als vermoedelijke dader, zonder dat daarvoor enig bewijs is. De verklaringen van [persoon 2] zijn grotendeels gebaseerd op vermoedens. Het klopt dat verdachte een aantal keer bij de woning van [persoon 2] is geweest, maar dit was op uitnodiging van zijn dochter, omdat zij hem had verzocht om spullen langs te brengen. Niet kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde belaging heeft begaan, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
3.2.2
Zaak B
Verdachte moet worden vrijgesproken van zowel de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling als de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Verdachte bekent dat hij aangeefster heeft geduwd, omdat zij hem krabde en agressief op hem af kwam. Hij ontkent haar te hebben geslagen en te hebben geschopt. Aangeefster heeft in haar tweede verklaring bij de rechter-commissaris verklaard dat haar aangifte onjuist was, dat zij verdachte heeft uitgelokt en dat hij haar niet met een vuist in het gezicht heeft geslagen. Dit past bij de verklaring van verdachte. Verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Hij werd agressief benaderd door aangeefster en heeft haar van zich af geduwd. Het handelen van verdachte was daarom niet wederrechtelijk.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Zaak A
Feit 1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en aangeefster zijn een groot aantal jaren bevriend en hebben in het verleden een relatie gehad. In de week van 12 augustus 2019 krijgt aangeefster van meerdere buren berichten dat een Surinaams uitziende man door de straat rijdt en bij de woningen naar binnen kijkt. Ook zijn er confrontaties geweest tussen verdachte en de buren van aangeefster. Verdachte heeft aangeefster gebeld en gezegd dat haar buren “niet zuiver” waren. In de daarop volgende periode heeft aangeefster de regelmatige aanwezigheid van verdachte genegeerd.
In de periode van 12 augustus 2019 tot en met 23 augustus 2019 heeft zij verdachte meermalen door haar straat zien rijden, waarbij verdachte vaak luide muziek draaide in zijn auto. Ook heeft zij een roos onder de ruitenwisser van haar auto aangetroffen en een pornografische kaart in haar brievenbus ontvangen met daarop een telefoonnummer en de tekst ‘bel mij alsjeblieft’. Aangeefster vermoedde dat verdachte dit deed omdat zij geld van hem had geleend wat zij nog niet aan hem had terugbetaald. Zij heeft geprobeerd het geld aan hem te geven, maar verdachte wilde dit niet aannemen. Aangeefster heeft het geld vervolgens op 25 augustus 2019 naar de vader van verdachte gebracht. Desondanks reed verdachte op 30 en 31 augustus 2019 wederom langs, waarna aangeefster aangifte heeft gedaan van belaging. Verdachte is op 1 september 2019 aangehouden, waarna hij is heengezonden en de aangifte is geseponeerd.
Op 2 september 2019 doet aangeefster opnieuw aangifte van belaging. Zij hoorde die nacht luide Surinaamse muziek en zag verdachte met zijn auto in de [adres 3] staan en even later scheen hij met zijn autolampen op haar woning. Verdachte wordt opnieuw aangehouden op 3 september 2019. Op het moment dat een politieambtenaar aangeefster belt om dit mee te delen, verklaart aangeefster dat zij ook die nacht weer wakker werd van luide Surinaamse muziek en zag dat verdachte in de [adres 3] stond met zijn auto. Buurtbewoner [persoon 4] vertelt op 3 september 2019 tegen de politie dat haar zoon haar die nacht geroepen had, nadat hij wakker geworden was van een auto die met luide muziek de straat in was gereden. Verbalisant [verbalisant] , eveneens buurtbewoner, schrijft in een proces-verbaal van bevindingen onder andere dat hij in de vroege ochtend van 3 september 2019 toevallig wakker was, hele harde muziek hoorde, door het raam van de voordeur keek en zag dat de man weer stilstond in de [adres 3] aan de zijkant van de woning van nummer [nummer] . Kort hierop reed hij weer weg, waarna niet veel later een politiemotor voorbij kwam rijden.
Verdachte wordt op 3 september 2019 heengezonden met een gedragsaanwijzing, inhoudende dat hij zich niet mag ophouden in het gebied ‘de [adres 2] te Amsterdam’, zijnde het de straat waarin aangeefster woont, en zich dient te onthouden van contact met aangeefster voor de periode van 90 dagen.
Op 1 oktober 2019 doet aangeefster wederom aangifte van belaging. Aangeefster verklaart dat na ingang van de gedragsaanwijzingen zich een aantal incidenten heeft voorgedaan, waaronder dat haar voordeur was bespoten met rode verf op 28 september 2019.
Op 19 oktober 2019 doet aangeefster opnieuw aangifte van belaging. Zij verklaart dat het rustig is rondom haar woning, maar dat er zich incidenten hebben voorgedaan bij de woning van haar moeder. Zo heeft zij op 18 oktober 2019 in de brievenbus van haar moeder een A4-tje gevonden met een soort reclame over een poppentheater, waar de naam van aangeefster op stond geschreven en waar iets met inkt en rode veertjes op zat.
Op 30 oktober 2019 spreken politieagenten met meerdere buurtbewoners van aangeefster. Zij verklaren dat zij gedurende de afgelopen periode meermalen een Surinaamse man door de straat hebben zien rijden in een auto en dat er dan harde Surinaamse muziek uit de auto klinkt. Dit gebeurt vaak ’s nachts en soms meerdere keren op een dag. Een buurtbewoner heeft hem ook meermalen voor de deur van aangeefster zien staan, waarbij hij de man een keer heeft aangesproken en heeft gewaarschuwd dat hij weg moest gaan.
Op 8 november 2019 doet aangeefster omstreeks 10:30 uur een melding bij de politie dat zij verdachte heeft gezien bij de woning van haar moeder. Zij doet hiervan op 25 november 2019 aangifte. Hierin verklaart zij dat zij omstreeks 10:20 uur de brievenbus van de woning van haar moeder had gecontroleerd en zag dat deze leeg was. Toen zij wegreed in haar auto zag zij de auto van verdachte staan. Zij parkeerde haar auto in een zijstraat, waarbij zij zicht hield op de auto van verdachte, en belde toen de politie. Terwijl zij belde met de politie zag zij verdachte in de richting van de woning van haar moeder lopen. Aangeefster is vervolgens omgereden naar de woning van haar moeder. Zij keek toen wederom in de brievenbus van haar moeder en trof daarin een afgepelde sinaasappelschil aan.
Op 8 november 2019 doet aangeefster omstreeks 11:35 uur opnieuw een melding bij de politie, omdat zij heeft gezien dat verdachte afval in haar tuin gooide.
Op 18 november 2019 doet aangeefster wederom een melding bij de politie. Zij verklaart dat zij heeft gezien dat verdachte en brief in haar tuin gooide. Als de politie ter plaatse komt overhandigt zij de brief aan hen. De brief is gericht aan aangeefster en is opgemaakt uit naam van het nichtje van aangeefster.
Op 18 november 2019 wordt verdachte aangehouden. Op 19 november 2019 is de auto van verdachte, een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] , in beslag genomen en een dag later is de auto door de politie doorzocht. De politie trof in de auto twaalf gekopieerde documenten aan. Tien van deze documenten waren aan beide zijden bedrukt. Een zijde van het document was bedrukt met een brief gericht aan aangeefster en de andere zijde was het papier dat aangeefster in de brievenbus van haar moeder heeft aangetroffen respectievelijk de brief die zij verdachte over de schutting in de tuin van haar woning heeft zien gooien.
Beoordeling belaging
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het wetboek van Strafrecht (Sr) verschillende factoren van belang zijn zoals de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
In dat kader is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich meermalen heeft opgehouden rondom de woning van aangeefster, dat hij meermalen met luide muziek door de straten rond haar woning heeft gereden, dat hij de brief gericht aan aangeefster die is geschreven uit naam van haar nichtje in de tuin van aangeefster heeft gegooid, dat hij afval in de tuin van aangeefster heeft gegooid, dat hij de voordeur van de woning van aangeefster heeft besmeurd met rode verf, dat hij zich meermalen heeft opgehouden rondom de woning van de moeder van aangeefster en dat hij een sinaasappelschil en een brief over en poppentheater in de brievenbus van de woning van de moeder van aangeefster heeft gegooid.
Hoewel de meeste gedragingen slechts volgen uit de verklaring van aangeefster, wordt haar verklaring in voldoende mate ondersteund. In de auto van verdachte zijn twee brieven aangetroffen die dubbelzijdig waren gekopieerd, maar die op afzonderlijke momenten in de brievenbus van de moeder van aangeefster en in de tuin van aangeefster zijn aangetroffen. Het verweer van verdachte dat de zus van aangeefster die documenten in zijn auto zou hebben gelegd, is niet onderbouwd en acht de rechtbank niet aannemelijk.
Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaringen van de buurtbewoners, die verklaren dat zij met grote regelmaat een Surinaams uitziende man (’s nachts) door de straat hebben zien rijden. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar voordeur heeft bespoten met rode verf, wordt ondersteund door de verklaring van aangeefster [persoon 2] (feit 2) dat zij verdachte diezelfde nacht heeft gezien op de camera van de flat waar zij woont, waarna zij zag dat het beeld van de camera zwart werd en later die ochtend zag dat de camera rood gespoten was met verf. Al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, maken dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die deze ten laste gelegde gedragingen heeft begaan. Voor zover aan het standpunt van de raadsvrouw de opvatting ten grondslag ligt dat elke in de tenlastelegging opgenomen gedraging gesteund zouden moeten worden met meer dan één bewijsmiddel, merkt de rechtbank op dat die opvatting geen steun vindt in het recht.
De ten laste gelegde gedragingen die zien op de gebeurtenissen die zich vóór 1 september 2019 hebben afgespeeld, acht de rechtbank niet bewezen, omdat deze zich niet in de ten laste gelegde periode hebben afgespeeld. Anders dan door officier van justitie wordt gesteld, kunnen die gedragingen daarom ook niet worden meegewogen in de beoordeling van de stelselmatigheid waarmee inbreuk werd gemaakt.
De overige ten laste gelegde gedragingen acht de rechtbank niet bewezen, omdat zij slechts zijn gebaseerd op het vermoeden van aangeefster dat het verdachte is geweest die de gedragingen heeft begaan, zonder dat zij verdachte ook daadwerkelijk heeft gezien dan wel op andere wijze aannemelijk is dat deze door verdachte zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Daarbij overweegt de rechtbank dat veel van de bewezen verklaarde handelingen zich hebben afgespeeld bij (of in de zeer directe omgeving van) de woning van aangeefster, terwijl een woning bij uitstek de plaats is waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Dat maakt dat de aard en intensiteit van de gedragingen, in onderling verband en in samenhang bezien, als zeer belastend kan worden aangemerkt.
Verdachte heeft door zijn handelen opzettelijk een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Aangeefster heeft in haar aangiftes telkens aangegeven dat de gedragingen van verdachte haar zeer angstig maken, dat zij erg emotioneel is, dat zij snel schrikt, slecht slaapt en zich niet veilig voelt in haar eigen huis. Verdachte heeft op een indringende wijze geprobeerd om direct of indirect met aangeefster in contact te komen, terwijl hij wist dat zij dit niet wenste. Immers, aangeefster heeft voor de eerste keer op 1 september 2019 aangifte gedaan van belaging en verdachte is daar diezelfde dag door de politie voor aangehouden. Verdachte had door zijn handelen het oogmerk om aangeefster te dwingen te dulden dat hij met haar in contact kwam. Anders dan door de verdediging betoogd, is de rechtbank van oordeel dat daarbij juist ook gedragingen die niet op het zoeken van direct contact gericht zijn, wel bij kunnen dragen aan de verweten belaging, omdat verdachte zich daarmee steeds opnieuw opdrong aan aangeefster, die juist een leven zonder verdachte wilde leiden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Feit 3
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de aan hem uitgereikte gedragsaanwijzing. De rechtbank verwijst ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde gedragingen naar de overwegingen onder feit 1, waarbij met het bewezenverklaarde bespuiten met rode verf van de voordeur van aangeefster (op of omstreeks 28 september 2019) het locatieverbod is overtreden en met het in de tuin van aangeefster gooien van een aan haar gerichte brief (op 18 november 2019) het contactverbod is overtreden.
Feit 2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en aangeefster hebben een langdurige relatie gehad en hebben samen twee meerderjarige kinderen. De relatie is in 2014 beëindigd. In 2015 werd verdachte opgenomen in een gesloten inrichting wegens psychische klachten. Daarna is verdachte in 2016 bij aangeefster gaan wonen. Sinds eind mei of begin juni 2019 woont verdachte niet meer bij aangeefster. Vanaf dat moment begon volgens aangeefster de belaging.
Op 1 oktober 2019 dient aangeefster een klacht bij de hulpofficier van justitie over belaging in. Zij verklaart dat zij op 28 september 2019 ’s nachts buiten geluid hoorde. Hierop deed zij de camera (de rechtbank begrijpt: van het video-intercomsysteem) van haar woning aan. Zij zag verdachte naar de deur komen en voor de camera staan. Zij zag toen dat de camera zwart werd. De volgende ochtend zag zij dat de camera rood gespoten was (de rechtbank begrijpt: met rode verf).
Op 14 november 2019 doet aangeefster aangifte van belaging. Zij verklaart dat verdachte op 8 november 2019 bij haar in de straat was en dat hij spullen op haar auto heeft gezet. Ook verklaart zij dat verdachte drie weken eerder troep heeft gelegd op de auto van haar moeder. Verdachte heeft daarnaast tegen haar dochter gezegd dat hij aangeefster samen met haar moeder heeft gezien.
Op 14 november 2019 wordt de dochter van verdachte en aangeefster, [persoon 5] gehoord. Zij verklaart dat verdachte voor het laatst op 8 november 2019 spullen van haar bij de woning van haar moeder heeft neergezet. De laatste twee weken heeft zij hem zeker vier of vijf keer bij de woning gezien.
De politie heeft op 24 en 27 maart 2020 meerdere getuigen gehoord. Getuige [getuige 1] , de onderbuurvrouw van aangeefster, verklaart dat verdachte rotzooi voor de portiekdeur zet en met zijn auto voor de woning gaat staan en met de lampen richting de woning schijnt. Getuige [getuige 2] , de moeder van aangeefster, verklaart dat zij de auto van verdachte meermalen heeft zien langskomen en dat hij harde muziek draaide. Ook heeft verdachte een keer een fles op haar auto gezet. Getuige [getuige 3] , de tante van aangeefster, verklaart dat zij in november 2019, een week voor de aanhouding van verdachte, aan kwam rijden bij de woning van aangeefster en zag dat verdachte wegliep van de locatie waar de auto van aangeefster stond. Zij zag dat er allemaal rotzooi op de auto lag van aangeefster en rotzooi voor de deur van de woning van aangeefster. Getuige [persoon 6] , de broer van verdachte, verklaart dat verdachte bij hem midden in de nacht voor de deur heeft gestaan en harde muziek draaide.
Op 8 juni 2020 is de dochter van verdachte, [persoon 5] , nader verhoord als getuige door de rechter-commissaris. Zij verklaart onder meer dat verdachte haar spullen naar het huis van haar moeder bracht, maar dat zij daar ook om had gevraagd. Ze vond haar spullen echter op een rare manier terug, zo zette verdachte de spullen op de auto van haar moeder of verspreid op de grond. Ook bracht hij spullen waar zij niet om had gevraagd.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie en ter zitting verklaard dat het klopt dat hij een aantal keer in de straat van aangeefster is geweest en spullen van zijn dochter daar heeft gebracht. Hij ontkent rode verf te hebben gespoten op de camera van de woning van aangeefster.
Beoordeling belaging
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang zijn zoals de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
In dat kader is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich meermalen heeft opgehouden rond de woning van aangeefster, dat hij de camera van de woning van aangeefster met verf heeft bespoten en dat hij meermalen spullen voor de woning of op de auto van aangeefster heeft geplaatst.
De rechtbank stelt daarbij vast dat verdachte een aantal keer spullen heeft langsgebracht op verzoek van de dochter van aangeefster, zodat dit handelen van verdachte niet (telkens) wederrechtelijk kan worden geacht. Hoewel verdachte ten aanzien van de overige bewezen geachte gedragingen wel wederrechtelijk heeft gehandeld tegenover aangeefster, kan dit handelen naar het oordeel van de rechtbank niet als belaging worden aangemerkt, omdat dit handelen niet met een zodanige frequentie en intensiteit plaatsvond dat van stelselmatig handelen kan worden gesproken.
Dit betekent dat belaging niet kan worden bewezen en dat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
3.3.3
Zaak B
Niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat hij wordt vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel. Aangeefster heeft kort na het incident aangifte gedaan bij de politie. Zij verklaart dat verdachte haar heeft geduwd, in haar buik heeft geschopt en meermalen heeft geslagen met een vuist tegen haar oog. Haar verklaring wordt ondersteund door het letsel dat door de politie is geconstateerd en waarvan foto’s zijn gemaakt. Op de foto’s is te zien dat aangeefster een wond en zwelling heeft bij haar rechteroog, een zwelling op haar wang en een schoenafdruk op haar shirt. Anderhalve maand later heeft aangeefster verklaard dat zij verdachte wellicht heeft uitgelokt en dat het niet klopt dat hij haar meermalen met een vuist heeft geslagen. De rechtbank spreekt verdachte daarom partieel vrij van het stompen met een gebalde vuist.
Het verweer van de verdediging dat verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer, omdat aangeefster agressief op verdachte af kwam en hem krabde, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, nu de nadere verklaring van aangeefster dat zij verdachte heeft uitgelokt, dat niet zondermeer impliceert. Voor zover de gedragingen van aangeefster wel als zodanig zouden kunnen worden aangemerkt, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat verdachte zich noodzakelijk tegen die aanranding moest verdediging. Immers, gelet op de omstandigheden had verdachte de reële en redelijke mogelijkheid om zich aan de aanranding onttrekken en dit had hij ook moeten doen. Daarmee strandt het beroep op noodweer, zo er al sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, op de eis van subsidiariteit.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
1.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 september 2019 tot en met 18 november 2019 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] , met het oogmerk voornoemde [persoon 1] , te dwingen iets te te dulden, immers heeft/is hij, verdachte in voornoemde periode:
- meermalen zich opgehouden bij en rond de woning van voornoemde [persoon 1] ,
- meermalen met luide muziek (in de nachtelijke uren) door de straten rond de woning van voornoemde [persoon 1] gereden,
- een (getypte) brief in de tuin van voornoemde [persoon 1] gegooid,
- meermalen spullen (waaronder afval) in de tuin rond de woning van voornoemde [persoon 1] gegooid,
- de woning van voornoemde [persoon 1] besmeurd met verf,
- meermalen zich opgehouden bij de woning van de moeder van voornoemde [persoon 1] ,
- een reclamefolder, beschreven met de tekst ".... [persoon 1] " door de brievenbus van de moeder van voornoemde [persoon 1] gegooid en
- een sinaasappelschil door de brievenbus van de moeder van voornoemde [persoon 1] gegooid;
3.
hij in de periode tussen 3 september 2019 tot en met 18 november 2019 te Amsterdam, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 3 september 2019 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet zou ophouden in de [adres 2] te Amsterdam en/of zich zou onthouden van enig contact met [persoon 1] , immers heeft hij, verdachte,
- zich opgehouden bij de woning van voornoemde [persoon 1] ,
- een (getypte) brief in de tuin van voornoemde [persoon 1] gegooid en
- de woning van voornoemde [persoon 1] besmeurd met verf;
Zaak B
op 26 oktober 2019 te Amsterdam zijn levensgezel [persoon 3] heeft mishandeld door
- voornoemde Hardeveld naar achteren te duwen (waardoor ze bijna haar evenwicht verloor),
- voornoemde Hardeveld tegen de buik te trappen en
- voornoemde Hardeveld meermalen tegen het oog, althans tegen het gezicht, te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en dat daaraan de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden:
  • een meldplicht bij de reclassering en het houden aan aanwijzingen, voor zover en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • ambulante behandeling bij Cumulushome of een soortgelijke instelling, voor zover en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • een contactverbod, zowel direct als indirect, met aangeefsters [persoon 1] en [persoon 2] ;
  • een gebiedsverbod voor de wijk [naam wijk] te Amsterdam.
Daarnaast vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor aangeefsters.
Ook vordert de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van twee jaar, inhoudende een contactverbod met [persoon 1] , zowel direct als indirect, en een locatieverbod voor de wijk [naam wijk] te Amsterdam en vordert daarbij een vervangende hechtenis van twee weken bij iedere geconstateerde overtreding. Ook hiervan vordert zij de dadelijke uitvoerbaarheid.
Beslag
De officier van justitie vordert dat de in beslag genomen auto van verdachte wordt verbeurdverklaard, omdat verdachte de belaging van [persoon 1] en [persoon 2] heeft begaan met dit voertuig.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
De verdediging heeft verzocht om, in geval van een bewezenverklaring, geen langere gevangenisstraf aan verdachte op te leggen dan hij reeds heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Verdachte heeft ruim zes maanden in voorlopige hechtenis gezeten, hetgeen disproportioneel is gelet op de aard, intensiteit en duur van de ten laste gelegde feiten en de straffen die hier gebruikelijk voor worden opgelegd. De verdediging ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanknopingspunten voor een voorwaardelijke gevangenisstraf en het opleggen van een verplichte behandeling binnen een forensisch kader. Tweemaal is een aanvraag tot afgifte van een zorgmachtiging afgewezen, omdat verdachte geen gevaar is voor zichzelf of anderen. De reclassering heeft op zitting aangegeven dat zij, bij uitblijven van een zorgmachtiging, zonder de medewerking van verdachte geen gereedschappen hebben om hem te begeleiden of te behandelen. Ook de psychiaters die het Pro-Justitia rapport hebben opgemaakt worstelen met het koppelen van enig ziektebeeld van verdachte aan de ten laste gelegde gedragingen. Zij adviseren het ten laste gelegde in (sterk) verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Bovendien heeft geen van de ten laste gelegde gedragingen zich herhaald sinds de vrijlating van verdachte.
De verdediging stelt zich ten aanzien van de vordering van de officier van justitie tot het opleggen van een locatieverbod op het standpunt dat het disproportioneel is om het gehele gebied ‘ [naam wijk] ’ als verboden aan te wijzen. Er zou kunnen worden volstaan met een gebied binnen een straal van 50 of 100 meter vanaf de adressen van aangeefsters.
Beslag
De verdediging heeft verzocht om de auto te retourneren aan verdachte. Verdachte zou slechts bij enkele ten laste gelegde gedragingen gebruik hebben gemaakt van zijn auto en bij de overige gedragingen heeft de auto geen bepalende rol gespeeld. Verbeurdverklaring is daarom disproportioneel.
Zaak B
De verdediging heeft verzocht om, in geval van een bewezenverklaring, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft geen recente recidive ten aanzien van mishandeling. Gebruikelijk wordt hiervoor een taakstraf opgelegd en verdachte heeft reeds drie dagen in voorarrest doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van [persoon 1] . Verdachte heeft bijna drie maanden op een intensieve en indringende manier geprobeerd om direct of indirect in contact te komen met aangeefster, terwijl hij wist dat zij dit niet wilde. Verdachte heeft door zijn gedragingen aangeefster beperkt in haar doen en laten. De belaging maakte op aangeefster zodanig veel indruk dat zij leefde in angst, slecht sliep en zich niet meer veilig voelde in haar eigen woning. Verdachte heeft daarbij ook opzettelijk gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing, die hem verbood om in contact te komen met aangeefster en zich te begeven in de straat van haar woning. Ondanks de gedragsaanwijzing is verdachte doorgegaan met het opzettelijk en stelstelmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel. Door zijn handelen heeft hij een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Zij heeft daardoor pijn en letsel opgelopen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 24 februari 2020. Hieruit blijkt dat verdachte recentelijk niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro-Justitia rapport van 24 januari 2020, opgemaakt door psychiaters J. de Wit en C.A.M. van der Meijs (supervisor). Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in. Er is sprake van een ziekelijke stoornis bij verdachte, namelijk een psychotische stoornis en een stoornis in cannabisgebruik. De psychotische stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Geadviseerd wordt de ten laste gelegde feiten in (sterk) verminderde mate toe te rekenen. Bij betrokkene was nog wel het besef aanwezig van de ongeoorloofdheid van zijn handelen waardoor verondersteld kan worden dat hij er nog wel enige controle over moet hebben gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 12 maart 2020, opgemaakt door C. van Kesteren. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in. Gelet op het zorgmijdende karakter van verdachte en het uitblijven van ziekte-inzicht, is het van belang dat de zorgmachtiging wordt afgegeven. Verdachte zal vrijwillig geen zorg aangaan, terwijl hij dit wel nodig heeft. Indien verdachte is ingesteld op medicatie en hij meer inzicht heeft in zijn ziektebeeld, kan worden overgegaan tot een ambulante begeleiding bij Cumulushome.
Verder heeft de rechtbank ter zitting reclasseringswerker N.L.M. Zwaan als deskundige gehoord. Zij heeft aangegeven dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om verdachte te begeleiden omdat de zorgmachtiging niet is afgegeven. Verdachte wil niet meewerken aan een behandeling en zonder begeleiding vanuit de GGZ is een reclasseringstoezicht niet haalbaar. Zij adviseert aan verdachte geen reclasseringstoezicht op te leggen.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van reclasseringswerker Zwaan en neemt het advies over. De rechtbank verenigt zich het Pro-Justitia rapport en neemt het advies om het ten laste gelegde in verminderde mate toe rekenen aan verdachte over. De rechtbank ziet geen aanleiding om het ten laste gelegde in sterk verminderde mate toe te rekenen. Uit het dossier, maar ook uit zijn verklaringen bij de politie en ter zitting, blijkt namelijk dat verdachte wel degelijk besef en inzicht had in zijn handelen. Zo heeft hij onder meer bewust geprobeerd om de gedragsaanwijzing te omzeilen, door in plaats van in de straat van aangeefster, vooral in de naastgelegen straat te komen, en door zich te richten op de woning van de moeder van aangeefster.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf onder meer gekeken naar de Richtlijnen van het Openbaar Ministerie die gelden voor belaging. Ook houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf onder meer rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die gelden voor huiselijk geweld. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden. Nu het verzoekschrift tot afgifte van een zorgmachtiging is afgewezen en verdachte heeft aangegeven geen medewerking te willen verlenen aan begeleiding en behandeling, ziet de rechtbank geen reden om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op. Deze maatregel bestaat allereerst uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende één jaar op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen met aangeefster [persoon 1] . Ook legt de rechtbank aan verdachte een gebiedsverbod op, inhoudende dat verdachte zich gedurende één jaar niet mag ophouden binnen een straal van 100 meter vanaf het adres van aangeefster [persoon 1] .
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens [persoon 1] beveelt de rechtbank dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Dit is in een separaat proces-verbaal vastgelegd.
Beslag
Onder verdachte is een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 2] (goednummer 4682572) in beslag genomen. De rechtbank is van oordeel dat de auto slechts een beperkte rol heeft gespeeld in het bewezenverklaarde, zodat zij de verbeurdverklaring van de auto disproportioneel acht. De rechtbank gelast daarom dat de auto wordt teruggegeven aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 38v, 57, 184a, 285b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 2 en het in zaak B primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 3 en het in zaak B subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van feit 1:
belaging.
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het wetboek van Strafvordering.
Zaak B
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde:
(1)voor de duur van
1 (één) jaarzich
nietzal
ophoudenbinnen een straal van 100 meter van het adres: [adres 2] .
(2)voor de duur van
1 (één) jaarop
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [persoon 1] , geboren op [geboortedag 2] 1971 te [geboorteplaats 2], wonende op het adres [adres 2] .
Beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
(2) twee wekenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van een half jaar.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, te weten [persoon 1] , beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK personenauto [kenteken 2] (4682572).
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2020.
[...]