ECLI:NL:RBAMS:2020:3259

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
13/733002-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van aanzienlijke geldbedragen van een hoogbejaarde vrouw met dementie door een mederekeninghouder

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 61-jarige man, die beschuldigd werd van diefstal van meer dan 260.000 euro van een hoogbejaarde vrouw met dementie. De verdachte had in de periode van juni 2011 tot juni 2012 geldbedragen verduisterd van een en/of-rekening die hij deelde met de vrouw, die op dat moment 90 jaar oud was en leed aan vergevorderde dementie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet rechtmatig over de bankrekening van de vrouw beschikte, omdat zij niet wilsbekwaam was en haar toestemming voor de financiële handelingen niet rechtsgeldig was. De rechtbank vond het niet bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering, maar wel aan diefstal, omdat hij onbevoegd over de tegoeden beschikte en deze voor eigen doeleinden aanwendde. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van tien maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden van de zaak, waaronder de lange duur van de procedure. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verdachte in de zorg voor de kwetsbare vrouw en het misbruik dat hij van haar situatie heeft gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/733002-17 (Promis)
Datum uitspraak: 2 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , maar feitelijk zonder vaste bekende woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kerkhoff en van wat verdachte naar voren heeft gebracht. Verdachte heeft ervoor gekozen om zonder advocaat op de zitting aanwezig te zijn.

2.Tenlastelegging

Verdachte is rond 2006 bij mevrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), geboren [geboortedatum] en overleden op 7 maart 2018, in huis gaan wonen. Op de destijds hypotheekvrije woning van [slachtoffer] is in juni 2011 een hypotheek afgesloten van in totaal 300.000 euro met als reden “verbouwing/achterstallig onderhoud”. Deze hypotheek is in twee delen uitbetaald op de bankrekening van [slachtoffer] . Eveneens in juni 2011 is deze bankrekening omgezet in een en/of-rekening op naam van [slachtoffer] en verdachte. Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zich in totaal ruim 260.000 euro aan geldbedragen vanaf deze en/of-rekening heeft toegeëigend. Dit is ten laste gelegd als:
primair:verduistering;
subsidiair:diefstal.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
In deze strafzaak staat niet ter discussie dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen uiteindelijk bij verdachte zijn terechtgekomen. De centrale vraag in deze strafzaak is of verdachte bevoegd was om naar eigen inzicht te beschikken over de van [slachtoffer] afkomstige gelden op de en/of-rekening. Daarbij speelt de vraag in hoeverre [slachtoffer] , die indertijd 90 jaar oud was en leed aan dementie, in staat was om te beoordelen wat haar handelingen betekenden en in hoeverre verdachte mocht vertrouwen op een eventueel door [slachtoffer] gegeven toestemming gelden ten behoeve van zichzelf te gebruiken.
[slachtoffer] zelf kon hierover niet worden bevraagd. Ten tijde van het onderzoek (2014) was haar medische situatie al dusdanig verslechterd dat zij niet meer in staat was om gehoord te worden en inmiddels is zij overleden.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte een geldbedrag van in totaal € 260.646,64 heeft verduisterd. Verdachte had het geld rechtmatig onder zich, doordat hij mederekeninghouder was, maar hij heeft misbruik gemaakt van een oude dementerende vrouw en zich het geld wederrechtelijk toegeëigend.
3.3.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij alles te goeder trouw heeft gedaan en dat [slachtoffer] een prachtig leven heeft gehad. Verdachte heeft benadrukt dat het niet zo was dat hij alleen maar op kosten van [slachtoffer] heeft geleefd en van haar heeft geprofiteerd, maar dat hij ook betrokken was bij haar en alles voor haar regelde. Volgens verdachte vond [slachtoffer] het goed dat hij – middels een volmacht van haar – een hypotheek op haar huis liet vestigen, haar privérekening omzette in een en/of rekening en dat hij het ontvangen hypotheekgeld – al dan niet via tussentijdse overboeking op een gezamenlijke vermogensspaarrekening – ten behoeve van zichzelf gebruikte. Geld interesseerde mevrouw [slachtoffer] niet en gezamenlijk beleefden ze plezier aan de wijze waarop zij samen leefden. Verdachte ontkent dat hij misbruik heeft gemaakt van de dementie van [slachtoffer] , maar erkent wel dat hij er (achteraf bezien) niet honderd procent op had mogen vertrouwen dat [slachtoffer] bij het geven van toestemming alles in haar afwegingen had meegenomen zoals dat gemoeten zou hebben.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde verduistering heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet rechtmatig over de bankrekening van [slachtoffer] mocht beschikken en dat hij dientengevolge de gelden op die rekening nimmer rechtmatig onder zich heeft gehad. De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd.
De rechtbank komt tot die conclusie op grond van feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. [1]
De dementie bij [slachtoffer]
Het dossier bevat verschillende medische stukken waarin de situatie van [slachtoffer] door de jaren heen beschreven wordt.
In de eerste plaats is er een verslag van G.J. de Vries, internist-geriater, naar aanleiding van bezoeken van [slachtoffer] aan een dagcentrum Geriatrie in februari en april 2008. In juni 2008 is de conclusie van De Vries dat bij [slachtoffer] sprake is van een vergevorderde dementie. Het cognitief functioneren wordt waarschijnlijk in negatieve zin beïnvloed door het forse alcoholgebruik. [2]
In het huisartsenjournaal zijn de contacten vanuit de huisartsenpraktijk met [slachtoffer] beschreven. Daarin worden onder meer de volgende constateringen gedaan. Bij 9 juli 2009 wordt vermeld dat [verdachte] (verdachte) bezig is om een ‘onderbewindvoering’ op zijn naam te krijgen. [3] Op 11 november 2010 is er vanuit de huisartsenpraktijk telefonisch contact over [slachtoffer] . Zij zit dan 4 dagen per week op de dagopvang in verband met een TIA en haar geheugen is erg achteruit gegaan. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij dit telefoongesprek heeft gevoerd. [4] Op 24 november 2010 vindt er een huisbezoek plaats. [slachtoffer] heeft niet door dat verdachte de wijn vervangen heeft door alcoholvrije wijn. Verder wordt gezien dat [slachtoffer] achteruit gaat, dat haar geheugen minder wordt en het voeren van gesprekken moeilijker wordt voor [slachtoffer] . Op 30 augustus 2011 wordt tijdens een huisbezoek geconstateerd dat [slachtoffer] verder is in haar dementie en dat ze denkt dat iedereen steelt en alles meeneemt. Ook wordt geconstateerd dat er een lening is aangegaan en dat daarmee het huis en de tuin worden opgeknapt. [slachtoffer] begrijpt dat allemaal niet, maar is wel blij met het resultaat, zo staat er in het journaal. [5]
[slachtoffer] is bij vonnis van 5 november 2012 onder bewind gesteld. Op verzoek van [naam bewindvoerder] , de bewindvoerder van [slachtoffer] , heeft J. Thiesen, medisch adviseur/specialist ouderengeneeskunde, op 18 april 2016 een rapport opgesteld waarin hij is ingegaan op de vraag in hoeverre [slachtoffer] haar financiële belangen in 2011 kon overzien. Thiesen heeft zich daarbij gebaseerd op het hiervoor besproken verslag van De Vries en het dossier van de huisarts. Thiesen concludeert dat er in 2011 sprake was van een achteruitgang van de al vergevorderde dementie van [slachtoffer] die in juni 2008 door de geriater is vastgesteld en dat het zeer waarschijnlijk is dat in 2011 een verslechtering is opgetreden van de in 2008 vastgestelde stoornissen in het cognitieve tempo, de executieve functies, het geheugen, de woordvindproblemen alsmede de concentratie- en visueel constructieve stoornissen. Op basis van de beschikbare gegevens concludeert Thiesen uiteindelijk dat het zeer onwaarschijnlijk is dat [slachtoffer] in 2011 haar financiële belangen nog volledig kon overzien. [6]
Juridische gevolgen van de dementie van [slachtoffer]
Op basis van deze stukken komt de rechtbank tot de conclusie dat [slachtoffer] in 2011 al niet meer wilsbekwaam was, omdat, door de in 2008 vastgestelde, toen al vergevorderde, dementie die nadien nog is verslechterd, haar oordeels- en kritiekvermogen dusdanig waren aangetast dat zij in die periode niet meer in staat moet worden geacht om haar wil te kunnen bepalen. Dit betekent dat de financiële rechtshandelingen waarvoor [slachtoffer] haar handtekening heeft gezet niet rechtsgeldig zijn. Het gaat dan in elk geval om
- de volmacht van [slachtoffer] aan een medewerker van het notariskantoor om namens haar op te treden bij het verlijden van een akte van geldlening met hypotheekstelling en verpanding van 31 maart 2011, [7] en
- de overeenkomst met ABN Amro waarbij de bankrekening van [slachtoffer] ( [nummer] , hierna: * [nummer] ) wordt omgezet in en/of-rekening op naam van [slachtoffer] en verdachte en waarbij en/of-vermogensspaarrekening ( [nummer] , hierna: * [nummer] ) geopend wordt. [8]
Voor zover [slachtoffer] , zoals verdachte stelt, in 2011 aan hem toestemming heeft gegeven om met haar geld te doen wat hij wilde doen, geldt gelet op het voorgaande eveneens dat deze toestemming niet rechtsgeldig is.
Van belang is voorts dat het voor verdachte kenbaar is geweest dat [slachtoffer] in 2011 niet meer in staat was om haar financiële belangen te overzien. Dat leidt de rechtbank af uit het volgende.
Verdachte is rond 2006 bij [slachtoffer] in huis gaan wonen en hij heeft in die periode zeven dagen per week voor haar gezorgd. Verdachte geeft zelf aan dat hij intens met [slachtoffer] heeft geleefd. Ook fungeerde hij als schakel tussen [slachtoffer] en de huisarts. [9] Hieruit volgt dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de dementiesituatie van [slachtoffer] en de invloed daarvan op het overzien van haar (financiële) belangen. Dit volgt ook uit het gegeven dat verdachte al in 2009 bezig is geweest om bewindvoering voor [slachtoffer] te regelen.
De enkele omstandigheid dat de notaris en de bankmedewerker de gang van zaken goed vonden, zoals door verdachte is aangegeven, maken dit niet anders. De rechtbank kan niet beoordelen in hoeverre zij adequaat onderzoek hebben gedaan naar het beoordelingsvermogen van [slachtoffer] . In elk geval is ook niet uit te sluiten dat tijdens de relatief korte contactmomenten met deze personen [slachtoffer] goed over kwam en/of in staat was om haar dementie te verbloemen. Het is echter uitgesloten dat [slachtoffer] dat ook ten opzichte van verdachte kon, omdat verdachte al vóór 2011 langdurig en intensief met [slachtoffer] samenleefde en nauw betrokken was bij haar medische situatie.
De consequentie van het feit dat de hiervoor genoemde rechtshandelingen en toestemmingen niet rechtsgeldig zijn, is dat verdachte onrechtmatig de beschikking heeft gekregen over het geld uit de hypothecaire lening. Gelet op het hiervoor overwogene kon verdachte er ook niet van uitgaan dat hij rechtmatig over dat geld kon beschikken.
Vrijspraak primair ten laste gelegde verduistering
Nu verdachte niet rechtmatig over de bankrekeningen * [nummer] en * [nummer] van [slachtoffer] kon beschikken, kan niet gezegd worden dat verdachte de op de tenlastelegging genoemde bedragen ‘anders dan door misdrijf’ onder zich had. Dat maakt dat de primair ten laste gelegde verduistering niet bewezen is.
Veroordeling subsidiair ten laste gelegde diefstal
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte onbevoegd over de tegoeden op de bankrekeningen * [nummer] en * [nummer] beschikte en deze voor eigen doeleinden aanwendde. Voor zover gezien de tenlastelegging van belang, gebeurde dat als volgt.
Geldstromen – contante opname van € 35.000,- en overboeking van in totaal € 150.646,64
Op 10 juni 2011 wordt een hypotheekbedrag van € 196.145,98 bijgeschreven op rekening * [nummer] en op diezelfde dag wordt € 175.646,64 doorgeboekt naar rekening * [nummer] . Op 9 augustus 2011 wordt op rekening * [nummer] nog eens € 100.000,- vanuit de hypotheek bijgeschreven en daarvan wordt op 15 augustus 2011 € 40.000,- doorgeboekt naar rekening * [nummer] . Op 11 juli 2011 (€ 5.000.-) en 18 augustus 2011 (€ 25.000,-) worden er geldbedragen vanaf rekening * [nummer] teruggestort naar rekening * [nummer] . Netto wordt daarmee een bedrag van € 185.646,64 bijgeschreven op rekening * [nummer] . Hiervan is op 1 juli 2011 een bedrag van € 35.000,- contant opgenomen en tussen 11 juli en 27 december 2011 is het overige geld (in totaal € 150.646,64) overgemaakt naar de privérekening van verdachte ( [nummer] ). Tussen 16 en 31 augustus 2011 wordt in totaal € 150.000,- overgemaakt naar de bankrekening van [naam 1] ( [nummer] ). Drie keer € 25.000,- is afkomstig van de privérekening van verdachte en drie keer € 25.000,- is afkomstig van rekening * [nummer] . [10] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat, vanaf het moment dat hij en [slachtoffer] de en/of-rekening hadden, hij alle financiële zaken deed, waaronder het opnemen van contant geld. [11] Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte de hiervoor beschreven transacties vanaf de rekeningen * [nummer] en * [nummer] heeft verricht. Verdachte heeft dit ter zitting ook erkend. [12]
De lening aan [naam 1] en de contante terugbetalingen van € 50.00,- en € 25.000,.
Aan het geldbedrag van in totaal € 150.000,- dat eind augustus 2011 is overgemaakt aan [naam 1] , vertegenwoordigd door dhr. [naam 2] , ligt een overeenkomst van kortlopende geldlening ten grondslag. Die lening zou betrekking hebben op een nooit gerealiseerd nieuwbouwproject voor starterswoningen.
Verdachte heeft verklaard dat het gehele geldbedrag aan hem is terugbetaald. [13] Uit de verklaring van [naam 2] blijkt dat hij verdachte een deel van de lening contant heeft terugbetaald. [14] Uit een Aanvulling op Overeenkomst van geldlening van 27 juli 2011 blijkt dat op 29 november 2011 € 50.000,- en op 1 mei 2012 is een bedrag van € 25.000,- contant is terugbetaald. [15] Aangezien verdachte deze lening direct of indirect beschikbaar heeft gesteld van geld dat afkomstig was van rekening * [nummer] , betreft het geld dat aan [slachtoffer] toebehoorde. Door zich deze contante geldbedragen toe te eigenen heeft verdachte ook deze geldbedragen – die hij eerder onrechtmatig heeft uitgeleend – gestolen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
in de periode van 10 juni 2011 tot en met 30 juni 2012 in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, € 260.646,64 toebehorende aan mw. [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] , te weten :
  • een geldbedrag van € 35.000,- (betreffende een contante opname d.d. 01/07/11), en
  • een geldbedrag van € 150.646,64 (aan girale overboekingen naar zijn, verdachtes, ABN AMRO privérekeningnummer [nummer] in de periode 11/07/2011 tot en met 31/12/2011) en
  • de contante terugbetaling van een geldbedrag van € 50.000,- d.d. 29/11/2011 door [naam 2] aan hem, verdachte (die ziet op de (aanvulling op) overeenkomst van geldlening van 27 juli 2011) en
  • de contante terugbetaling van een geldbedrag van € 25.000,- d.d. 01/05/2012 door [naam 2] aan hem, verdachte (die ziet op de op (aanvulling op) overeenkomst van geldlening van 27 juli 2011).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) rubriek 3. van dit vonnis.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan diefstal van in totaal ruim € 260.000,-. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van de financiële positie van een oude vrouw met een vergevorderde dementie bij wie hij jarenlang in huis heeft gewoond. Verdachte heeft ervoor gezorgd dat er, met de woning van [slachtoffer] als onderpand, een hypothecaire lening werd afgesloten van in totaal € 300.000,-. Slechts een klein deel van het geld is aangewend om werkzaamheden aan het huis te laten verrichten; het merendeel heeft verdachte zich toegeëigend.
Op die manier heeft verdachte zich in staat gesteld om jarenlang een financieel onbezorgd leven leiden. Verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in het criminele van zijn handelen. Dat hij “voor mevrouw zorgde” en dat zij “zich niet voor financiën interesseerde” kan geen rechtvaardiging zijn om haar op doortrapte wijze van haar geld te ontdoen.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit waarop niet anders gereageerd kan worden dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf; een taakstraf zoals geëist door de officier van justitie komt wat de rechtbank betreft niet in beeld.
Bij het bepalen van de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
In de eerste plaats heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten die het LOVS heeft opgesteld voor fraudezaken. Die oriëntatiepunten noemen voor een strafzaak met een benadelingsbedrag van € 250.000,- tot € 500.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden. Uitgaande van het benadelingsbedrag van € 260.646,64 zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden passend zijn.
Als strafverzwarend weegt de rechtbank mee de handelwijze van verdachte. Daar staat tegenover dat sprake is van een zeer oud feit; de meeste gedragingen zijn verricht in 2011.
De oriëntatiepunten van het LOVS gaan uit van een verdachte zonder strafblad. Dat uit het strafblad van verdachte van 28 mei 2020 volgt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, is dus geen reden om een andere straf op te leggen.
Wel heeft de rechtbank rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 12 juli 2016, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank doet op 2 juli 2020 uitspraak, bijna vier jaar later. Niet is gebleken van omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar als redelijke termijn rechtvaardigen. Dit betekent dat de strafzaak sinds juli 2018 onredelijk lang duurt.
De rechtbank zal ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn op de als passend geachte gevangenisstraf van twaalf maanden twee maanden in mindering brengen en dus aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden opleggen.
Deze straf is fors hoger dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank legt deze hogere straf aan verdachte op omdat zij vindt dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit en verdachte bij de behandeling geen blijk heeft gegeven van het misbruik dat hij heeft gemaakt..

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2020.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, zijnde een brief (8.9.2., ‘productie 12’, pag. 1-3).
3.Een geschrift, zijnde een afdruk uit een digitaal huisartsendossier (8.9.2., ‘productie 13’, pag. 6).
4.Verklaring van verdachte op de zitting van 18 juni 2020.
5.Een geschrift, zijnde een afdruk uit een digitaal huisartsendossier (8.9.2., ‘productie 13’, pag. 2).
6.Een geschrift, zijnde een rapport (8.9.2., ‘productie 14’, pag. 9).
7.Een geschrift, zijnde een volmacht (8.2.3.)
8.Een geschrift, zijnde een overeenkomst (8.3.2.).
9.Verklaring van verdachte op de zitting van 18 juni 2020.
10.Een geschrift, zijnde een geldstromenoverzicht (bijlage bij 5.3.2.), in samenhang met geschriften, zijnde bankafschriften van de rekeningen * [nummer] (8.2.1., pag. 2-10), * [nummer] (8.2.2., pag. 68, 85, 89, 90 en 92) en [nummer] (8.3.3., pag. 4-5).
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte (4.1.2, pag. 2).
12.Verklaring van verdachte op de zitting van 18 juni 2020.
13.Verklaring van verdachte op de zitting van 18 juni 2020.
14.Proces-verbaal van verhoor van [naam 2] (3.8.1, pag. 4).
15.Een geschrift, zijnde een aanvullende overeenkomst (8.14.1.)