1.2.Met de brief van 14 augustus 2018 en e-mailberichten van 16 augustus 2018 en 15 oktober 2018 hebben eisers bij verweerder een verzoek ingediend om de Lw‑vergunning in te trekken. Met het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Volgens verweerder voldeed de aanvraag aan alle vereisten voor een vergunning tijdelijke verhuur en is niet gebleken dat de verleende vergunning op oneigenlijke gronden of op basis van onjuiste informatie is verstrekt. [persoon] heeft bij de aanvraag, zoals vereist in het beleid, een verkoopopdracht aan een makelaar overgelegd.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers geen belanghebbende meer zijn nu de huurovereenkomst inmiddels is beëindigd.
3. Eisers voeren aan dat zij wel belang hebben bij beoordeling van het bezwaar. Volgens eisers is – kort gezegd – de huurovereenkomst civielrechtelijk op onjuiste wijze opgezegd. Daarbij is volgens eisers de geldigheid van de Lw-vergunning van doorslaggevende betekenis, omdat met een Lw-vergunning in afwijking van het Burgerlijk Wetboek geen gronden voor opzegging hoeven worden aangevoerd en er een aanzienlijk kortere opzegtermijn geldt.
Heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaar terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard, enkel omdat er geen huurovereenkomst meer is tussen eisers en [persoon] . Verweerder gaat er daarbij kennelijk vanuit dat deze huurovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd. De kantonrechter heeft in het vonnis van 10 oktober 2018 de ontruiming toegewezen, waarbij hij blijkens het vonnis voorshands is uitgegaan van een rechtsgeldige Lw-vergunning en daarom dus ook van de bijbehorende verkorte opzegtermijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser wel belang bij inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Immers als vast komt te staan in bezwaar dat bijvoorbeeld het oorspronkelijke doel waarvoor deze vergunning werd verstrekt niet langer aanwezig bleek – hetgeen volgens het beleid reden voor intrekking is – is geen sprake van een rechtsgeldig opgezegde huurovereenkomst. Voor de opzegging gold in dat geval immers de langere termijn van het Burgerlijk Wetboek. Eisers hebben daarom belang bij een beoordeling van het bezwaar.
5. Nu eisers dus wel belang hebben bij een beoordeling van het bezwaar, heeft verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Vergoeding griffierecht en proceskostenveroordeling
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 174,- vergoeden. Daarnaast moet verweerder de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.