ECLI:NL:RBAMS:2020:3217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
8176183 CV EXPL 19-24386
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot betaling in een consumentenzaken door de kantonrechter wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een consumentenzaken. De eisende partij, Beter Bed B.V., had de gedaagde partij, die niet verschenen was, gedagvaard om te vorderen dat deze zou worden veroordeeld tot betaling van € 349,94, met nevenvorderingen. De gedaagde partij had echter niet tijdig geantwoord op de dagvaarding, waardoor verstek werd verleend.

De kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat de eisende partij niet alle relevante informatie en stukken had overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de zaak. De kantonrechter benadrukte dat op grond van de wet en de geldende procesregels, de eisende partij verplicht is om alle feiten en stukken die van belang zijn voor de beslissing volledig en naar waarheid aan te voeren. In dit geval ontbraken cruciale documenten, zoals de overeenkomst en eventuele algemene voorwaarden, waardoor niet kon worden vastgesteld op welke wijze de overeenkomst tot stand was gekomen.

De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij, ondanks dat zij op de hoogte was van de informatieverplichtingen in consumentenzaken, niet aan deze verplichtingen had voldaan. Hierdoor was de vordering onvoldoende onderbouwd en werd deze afgewezen. De eisende partij werd bovendien veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8176183 CV EXPL 19-24386
vonnis van: 29 juni 2020
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

Beter Bed B.V.

gevestigd te Uden
eisende partij
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s.
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

Verloop van de procedure

Bij dagvaarding van 4 november 2019 heeft eisende partij gevorderd dat gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van € 349,94 met nevenvordering(en), één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.
Gedaagde partij heeft niet (tijdig) geantwoord en evenmin uitstel gevraagd, zodat tegen deze verstek is verleend.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Eisende partij vordert betaling van € 302,00 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Gedaagde partij is consument, althans wordt vermoed consument te zijn. Om de vordering te beoordelen dient de kantonrechter te beschikken over voor de beslissing in onderhavige consumentenzaak van belang zijnde feiten en stukken. Welke feiten en stukken dat zijn, volgt uit het door de rechtbank Amsterdam op de website beschikbaar gestelde en in de periode van 1 juli 2019 tot 1 oktober 2019 bij tussenvonnis aan repeatplayers verstrekte informatieformulier voor consumentenverstekzaken, maar volgt ook uit de wet.
Geoordeeld wordt dat eisende partij niet alle voor de beoordeling relevantie informatie heeft verstrekt, noch alle van belang zijnde stukken heeft overgelegd. Ter toelichting geldt het volgende.
Eisende partij stelt in de dagvaarding - samengevat en voor zover van belang - dat eisende partij in of omstreeks juni 2019 diverse roerende goederen bestaande uit slaapkamer meubuliair aan gedaagde partij heeft verkocht en geleverd. De factuur heeft gedaagde partij niet volledig voldaan. Ondanks aanmaning en sommatie is niet aan de betalingsverplichting voldaan. Eisende partij maakt aanspraak op vertragingsrente en buitengerechtelijke kosten.
Bij dagvaarding heeft eisende partij overgelegd de factuur en twee aanmaningen, waaronder een ‘veertiendagenbrief’.
Niet gesteld of gebleken is op welke wijze de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Hierdoor kan niet worden nagegaan welke informatieverplichtingen als bedoeld in Afdeling 2B van Titel 5 van Boek 6 BW gelden en ook niet of eisende partij aan die verplichtingen heeft voldaan. Verder is onduidelijk wat partijen inhoudelijk zijn overeenkomen, nu de overeenkomst (of een bevestiging daarvan) en eventuele algemene voorwaarden niet zijn overgelegd.
Eisende partij, althans haar gemachtigde, wordt geacht op de hoogte te zijn van de informatie en stukken die verstrekt dienen te worden in consumentenzaken als de onderhavige. Sinds 1 oktober 2019 wordt geen tussenvonnis meer gewezen waarbij een informatieformulier wordt verstrekt. Dat betekent dat eisende partij reeds in de dagvaarding aan de stelplicht dient te voldoen.
Nu de vordering niet, althans onvoldoende is onderbouwd met alle voor de beslissing van belang zijnde feiten en stukken, is naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de voorschriften van de artikelen 21 Rv en 111 Rv voldaan. De vordering wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eisende partij in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.