In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2020 een vonnis gewezen in een geschil tussen een B.V. als eisende partij en een consument als gedaagde partij. De eisende partij had goederen verkocht en geleverd aan de gedaagde partij, die in gebreke was gebleven met de betaling van de factuur. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen zijn nageleefd, gezien de gedaagde partij als consument wordt vermoed. De dagvaarding bevatte onvoldoende informatie om deze toetsing te kunnen uitvoeren, waardoor de eisende partij in de gelegenheid werd gesteld om aanvullende informatie te verstrekken via een informatieformulier.
Eisende partij heeft het informatieformulier ingevuld en aanvullende stukken ingediend, waaronder de algemene voorwaarden en de factuur. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij niet voldoende had aangetoond dat zij aan de informatieverplichtingen had voldaan, met name omdat de informatie niet op duidelijke wijze voorafgaand aan de overeenkomst was verstrekt. De kantonrechter concludeerde dat de eisende partij niet op de juiste wijze aan de wettelijke precontractuele informatieverplichtingen had voldaan, maar besloot geen sanctie op te leggen, aangezien de gedaagde partij de goederen zonder commentaar had behouden.
De vordering van de eisende partij werd toegewezen, met uitzondering van de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, omdat niet was aangetoond dat aan de gedaagde partij een betalingstermijn van 14 dagen was gegeven. De kantonrechter wees de wettelijke rente toe en legde de proceskosten ten laste van de gedaagde partij. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.