ECLI:NL:RBAMS:2020:3213

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
8045446 CV EXPL 19-19698
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in koopovereenkomst met ambtshalve toetsing van informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2020 een vonnis gewezen in een geschil tussen een B.V. als eisende partij en een consument als gedaagde partij. De eisende partij had goederen verkocht en geleverd aan de gedaagde partij, die in gebreke was gebleven met de betaling van de factuur. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen zijn nageleefd, gezien de gedaagde partij als consument wordt vermoed. De dagvaarding bevatte onvoldoende informatie om deze toetsing te kunnen uitvoeren, waardoor de eisende partij in de gelegenheid werd gesteld om aanvullende informatie te verstrekken via een informatieformulier.

Eisende partij heeft het informatieformulier ingevuld en aanvullende stukken ingediend, waaronder de algemene voorwaarden en de factuur. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij niet voldoende had aangetoond dat zij aan de informatieverplichtingen had voldaan, met name omdat de informatie niet op duidelijke wijze voorafgaand aan de overeenkomst was verstrekt. De kantonrechter concludeerde dat de eisende partij niet op de juiste wijze aan de wettelijke precontractuele informatieverplichtingen had voldaan, maar besloot geen sanctie op te leggen, aangezien de gedaagde partij de goederen zonder commentaar had behouden.

De vordering van de eisende partij werd toegewezen, met uitzondering van de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, omdat niet was aangetoond dat aan de gedaagde partij een betalingstermijn van 14 dagen was gegeven. De kantonrechter wees de wettelijke rente toe en legde de proceskosten ten laste van de gedaagde partij. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8045446 CV EXPL 19-19698
vonnis van: 26 juni 2020
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

[eiseres] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats]
eisende partij
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders (Groningen)
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

Verder verloop van de procedure

Bij tussenvonnis van 18 oktober 2019 is eisende partij in de gelegenheid gesteld om het bijgevoegde informatieformulier in te vullen en dit ingevulde formulier en de daarin aangegeven stukken in het geding te brengen, en een kopie hiervan aan gedaagde partij te sturen met de mededeling dat deze hierop kan reageren.
Eisende partij heeft op de rolzitting van 13 december 2019 een akte ingediend. Gedaagde partij heeft hierop niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Eisende partij stelt bij dagvaarding dat aan gedaagde partij goederen zijn verkocht en geleverd. Gedaagde partij is in gebreke gebleven met betaling van de daarvoor verstuurde factuur.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed consument te zijn. De kantonrechter dient daarom ambtshalve te toetsen of aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen ter zake van de aan de vordering ten grondslag liggende koopovereenkomst(en) is voldaan. De dagvaarding was niet voorzien van voldoende informatie om dat te kunnen beoordelen. Daarom heeft de kantonrechter eisende partij bij voornoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om haar vordering alsnog in de hiervoor bedoelde zin te onderbouwen door het bij tussenvonnis gevoegde informatieformulier in te vullen, waar nodig haar antwoorden toe te lichten en de in het formulier aangegeven stukken, waaronder de overeenkomst(en), in het geding te brengen.
Eisende partij heeft bij akte het informatieformulier ingevuld en daarop een toelichting gegeven, voorzien van schermafdrukken ter illustratie van die toelichting. Daarnaast heeft eisende partij de algemene voorwaarden in het geding gebracht, de factuur of facturen waarop de onderhavige vordering betrekking heeft en een aantal aan gedaagde partij gestuurde aanmaningen.
Eisende partij heeft bij akte gesteld dat de koopovereenkomst digitaal tot stand is gekomen via een webwinkel. Sprake is van een overeenkomst op afstand. Aan de informatieverplichtingen voortvloeiend uit artikel 6:230m BW is voldaan. Alle informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW staat op de website. Per informatieverplichting als bedoeld in voornoemd artikel geeft eisende partij een toelichting waar de betreffende informatie op de website kan worden gevonden, zoals bij de ‘veelgestelde vragen’ of de ‘klantenservice’. Het ontbindingsrecht staat beschreven in de van toepassing zijnde algemene voorwaarden, waarmee gedaagde partij bij het plaatsen van de bestelling akkoord is gegaan.
Uit de stellingen en bijgevoegde schermafdrukken volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet, althans niet voldoende, dat eisende partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, bijvoorbeeld gedurende het online bestelproces, alle van toepassing zijnde informatie van artikel 6:230m lid 1 BW op duidelijke en begrijpelijke wijze aan gedaagde partij heeft verstrekt. Immers, uit de toelichting volgt dat het aan de consument zelf is om bepaalde informatie op verschillende plaatsen (op de website en in de algemene voorwaarden) te vinden. Dat is geen duidelijke en begrijpelijke informatieverstrekking voorafgaand aan het moment dat de consument aan de overeenkomst gebonden is, maar het geven van een vindplaats achteraf. Daarom moet worden vastgesteld dat eisende partij niet op juiste wijze aan de wettelijke precontractuele informatieverplichtingen heeft voldaan.
Nu sprake is van een koop op afstand, dient ook te zijn voldaan aan de van toepassing zijnde aanvullende bepalingen genoemd in artikel 6:230v BW. Op grond van het zevende lid van die bepaling moet de handelaar de consument op een duurzame gegevensdrager na het sluiten van de overeenkomst op afstand, uiterlijk bij het leveren van de goederen, een bevestiging van de overeenkomst sturen. Die bevestiging dient alle in artikel 6:230m lid 1 BW bedoelde informatie te bevatten, voor zover de handelaar deze niet al voor het sluiten van de overeenkomst op een duurzame gegevensdrager heeft verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat de informatie in artikel 6:230m lid 1 BW al eerder op een duurzame gegevensdrager aan gedaagde partij is verstrekt. Eisende partij dient dus te stellen en onderbouwen dat zij gedaagde partij een bevestiging van de overeenkomst heeft gestuurd op een duurzame gegevensdrager, welke bevestiging al deze informatie bevat.
Eisende partij heeft niet gesteld dat zij heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 6:230v lid 7 BW. Eisende partij heeft wel een factuur overgelegd die naar het adres van gedaagde partij is gestuurd. De kantonrechter zal voor de beoordeling van de contractuele informatieverplichtingen uitgaan van de factuur als bevestiging van de overeenkomst op een duurzame gegevensdrager. Vastgesteld wordt dat de factuur de meeste informatie bevat die essentieel is voor wilsvorming van de consument, waaronder de voornaamste kenmerken van de gekochte zaken, de identiteit van de handelaar, de totale prijs, het geografische adres, en de wijze van betaling. In de factuur wordt gedaagde partij echter niet gewezen op het (eveneens voor de wilsvorming van de consument essentiële) ontbindingsrecht. Voor zover informatie die minder essentieel is voor de wilsvorming van de consument niet is verstrekt, zoals de herinnering aan het bestaan van de wettelijke waarborg dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden (artikel 6:230m lid 1 sub l BW), wordt dat minder bezwaarlijk geacht.
Hoewel op grond van het voorgaande niet kan worden vastgesteld dat eisende partij volledig heeft voldaan aan haar precontractuele en contractuele informatieverplichtingen, is de kantonrechter van oordeel dat het ambtshalve verbinden van een sanctie hieraan op dit moment niet op zijn plaats is, ook omdat er vanuit moet worden gegaan dat gedaagde partij de gekochte zaak of zaken zonder commentaar heeft behouden. Dat laatste is op zichzelf overigens niet redengevend om niet te sanctioneren. De kantonrechter wijst eisende partij er ten overvloede op dat al sinds 1 oktober 2019 geen tussenvonnis meer wordt gewezen waarbij een informatieformulier wordt verstrekt. Dat op dit moment geen aanleiding wordt gezien om te sanctioneren wil niet zeggen dat dit altijd het geval zal zijn.
Nu de vordering van eisende partij voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze worden toegewezen, behoudens het navolgende.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet (voldoende duidelijk) uit de overgelegde aanmaning gebleken is dat aan gedaagde partij een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst van de aanmaning, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
Gesteld noch gebleken is dat het in de onderhavige zaak gaat om een handelsovereenkomst. De vordering tot betaling van wettelijke handelsrente wordt daarom afgewezen. In plaats daarvan zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen:
- € 106,65 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2019 tot de dag van betaling;
- € 8,43 aan rente, berekend tot 12 augustus 2019;
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten die aan de zijde van eisende partij worden vastgesteld op € 121,00 aan griffierecht, € 85,18 aan dagvaardingskosten en € 36,00 aan salaris van de gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
veroordeelt gedaagde partij in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat gedaagde partij niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.