ECLI:NL:RBAMS:2020:3195

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
13/994070-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen veroorzaken brand en ontploffingen door schuld in Urk

Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een aannemer, die samen met de gemeente Urk verantwoordelijk werd gehouden voor een gasexplosie en brand die op 3 juni 2016 plaatsvond in Urk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als aannemer, een bijzondere zorgplicht had en dat hij onvoldoende had gehandeld om de risico's van het raken van een gasleiding te onderkennen. De rechtbank vond dat de verdachte en de gemeente Urk aanmerkelijk onvoorzichtig hadden gehandeld, wat leidde tot gevaar voor de woningen en de bewoners. Ondanks de schuldverklaring legde de rechtbank geen straf of maatregel op, omdat de gevolgen van het incident al zwaar genoeg waren voor de verdachte en zijn bedrijf. De vorderingen van benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor de slachtoffers vaststelde. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aannemers en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met werkzaamheden in de nabijheid van gasleidingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994070-17 (Promis)
Datum uitspraak: 30 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
post- en vestigingsplaats: [adres] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door:
[directeur] ,
geboren op 13 maart 1973 te [geboorteplaats] ,
directeur en bestuurder van [verdachte]

1.Het onderzoek tijdens de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
13, 14 en 15 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kubicz, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D.P. Poppe naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de schriftelijke standpunten die voorafgaand aan de zittingsdagen door de officier van justitie en de verdediging (digitaal) zijn overgelegd.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van wat door de verschillende benadeelde partijen naar voren is gebracht.
De strafzaak tegen [verdachte] (hierna: [verdachte] ) is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen de gemeente Urk (13/994047-17) en Liander N.V. (13/994048-17) (hierna: Liander). De rechtbank doet in alle zaken gelijktijdig uitspraak.

2.Wat is de verdenking?

Dit vonnis heeft betrekking op het strafrechtelijk onderzoek naar de gasexplosie en brand in de woningen op de adressen [adressen] . Het onderzoek richt zich op de vraag of de betrokken partijen [verdachte] , de gemeente Urk en Liander een strafrechtelijk verwijt te maken is, in die zin dat aan hun schuld te wijten is dat de ontploffingen en brand zijn ontstaan. Ter beantwoording van deze vraag kijkt de rechtbank niet alleen naar wat plaatsvond op 3 juni 2016, maar ook naar de gebeurtenissen die daaraan voorafgaand hebben plaatsgevonden.
Verdachte wordt – kort gezegd – ten laste gelegd dat het aan zijn schuld en die van zijn mededader, de gemeente Urk, is te wijten dat op 3 juni 2016 ontploffingen hebben plaatsgevonden en brand is uitgebroken in de woningen [adressen] , en dat hierdoor gevaar voor de woningen dan wel levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners en/of omstanders is ontstaan.
Subsidiair wordt verdachte – kort gezegd – verweten dat het aan zijn schuld en die van zijn mededader is te wijten dat als gevolg van de ontploffing en brand de woningen aan de [adressen] zijn vernield en/of beschadigd, en dat hierdoor gevaar voor de woningen dan wel levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners en/of omstanders is ontstaan.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I. Er is een nummering aan de gedachtestreepjes toegevoegd omdat in deze uitspraak daarnaar verwezen wordt.

3.Waar gaat deze zaak over?In de namiddag van 3 juni 2016 vonden er in de straat [adressen] in Urk ontploffingen plaats, gevolgd door een uitslaande brand. Als gevolg hiervan zijn de woningen [adressen] verwoest of onherstelbaar beschadigd.

Op 3 juni 2016 verrichtten werknemers onder gezag van het aannemingsbedrijf [verdachte] rioolwerkzaamheden in de grond. Dit in opdracht van de gemeente Urk. Bij deze werkzaamheden heeft een kraanmachinist een gasleiding geraakt met de graafbak van de graafmachine. Hierdoor ontstond een gaslek. Nadat de gasleiding werd geraakt stroomde het gas via kieren een rioolbuis in. Deze rioolbuis stond in verbinding met de woningen [adressen] en was afgesloten van de rest van het rioolstelsel. Het gas heeft zich op deze manier via het riool naar de woningen [adressen] verspreid.
Van het beschadigen van de gasleiding is door de werknemers vrijwel direct melding gemaakt bij de netbeheerder: Liander. Even daarna is ook door een bewoner van de [adressen] contact opgenomen met Liander omdat zij een gaslucht in haar woning rook. Diverse bewoners hebben de werknemers aangesproken over het ruiken van de gaslucht.
Ongeveer één uur en tien minuten nadat de werknemers het gaslek hadden gemeld bij Liander arriveerde een monteur van Liander. Uit een door hem verrichte gasmeting bleek dat 85 volume% gas in het riool zat, waarop de monteur de brandweer heeft gebeld. Vrijwel direct hierna volgde een aantal ontploffingen in de woningen aan de [adressen] en brak er brand uit. De brandweer heeft de zes woningen niet meer kunnen redden. Er zijn gelukkig geen mensen ernstig gewond geraakt. Inmiddels zijn de woningen op dezelfde plaats herbouwd.

4.Samenvatting van de beslissingen van de rechtbank in alle zaken

De rechtbank vindt bewezen dat het aan de schuld van [verdachte] en zijn medepleger, de gemeente Urk, is te wijten dat de ontploffingen en brand zijn ontstaan. Hierdoor is gevaar voor deze woningen en bijbehorende inboedel ontstaan. Ook is er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners en omstanders ontstaan.
De rechtbank spreekt Liander vrij, omdat de ontploffingen en brand niet aan zijn schuld zijn te wijten. Gelet op wat van hem kon en mocht worden verwacht, heeft Liander niet onvoorzichtig of nalatig gehandeld.
De rechtbank verklaart [verdachte] schuldig aan het feit, maar legt hem geen straf of maatregel op. Hetzelfde geldt voor de gemeente Urk.
De vorderingen van de benadeelde partijen worden bijna allemaal toegewezen.
In de rest van dit vonnis zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot de beslissingen is gekomen in de zaak van [verdachte]

5.Wat kan de rechtbank in deze zaak bewijzen?

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van het veroorzaken van ontploffing en brand, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voor alle gedragingen van verdachte en zijn medepleger die staan opgesomd in de gedachtestreepjes van de tenlastelegging bevat het dossier bewijs. Er is een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en zijn medepleger en de uiteindelijke gasexplosie en brand. Door de ontploffingen en brand in de woningen is gemeen gevaar voor de woningen en de daarin aanwezige huisraad ontstaan, en is levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in en nabij de woningen aanwezige personen ontstaan.
De officier van justitie vindt dat alle bewezen gedragingen aan [verdachte] als rechtspersoon kunnen worden toegerekend. De gedragingen werden namelijk verricht door personen in dienstbetrekking bij of ingehuurd door [verdachte] Het is aan [verdachte] om ervoor te zorgen dat zijn personeel goed is opgeleid voor de graaf- en rioleringswerkzaamheden die zij moeten verrichten. Desondanks ontbrak het aan de vereiste kennis bij de medewerkers.
Tot slot vindt de officier van justitie dat het ontstaan van de ontploffingen en brand te wijten is aan de schuld van verdachte en zijn medepleger, de gemeente Urk. Vanwege zijn bijzondere hoedanigheid als grondwerker mogen aan de kennis en bekwaamheid van verdachte op het gebied van grondwerkzaamheden hogere eisen gesteld worden dan aan een gemiddelde andere (rechts)persoon. Het kan als feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat rechtspersonen die zich professioneel bezig houden met grondroeren en het renoveren van het riool op de hoogte zijn van de risico’s op explosies en brandgevaar bij graafschade aan gasleidingen. Nu verdachte dit brand- en explosiegevaar onvoldoende heeft onderkend, is hij onzorgvuldig te werk gegaan en heeft hij gehandeld met een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft niet aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig gehandeld, het causale verband tussen de gedragingen van verdachte en de ontploffingen en brand ontbreekt en er is geen sprake van medeplegen.
Verdachte is op geen enkele wijze betrokken geweest bij de werkzaamheden en activiteiten tijdens de voorbereidingsfase. Verder kan niet worden bewezen dat verdachte tijdens de uitvoeringsfase en de fase na het incident aanmerkelijk onzorgvuldig of nalatig heeft gehandeld.
Daarnaast betwist de verdediging dat eventuele verwijtbare gedragingen van verdachte geschikt waren om de explosie te veroorzaken dan wel dat deze gedragingen in relevante mate het risico op de explosie hebben vergroot. Er hebben zich voor en na het beschadigen van de gasleiding factoren voorgedaan die in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van de explosie. Deze factoren zijn dermate zwaarwegend dat het niet langer redelijk is om de explosie aan de (eventuele) gedragingen van verdachte toe te rekenen.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat geen sprake is van medeplegen, omdat de vereiste samenhang tussen de gedragingen van verdachte en de gemeente ontbreekt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Wanneer is sprake van ontploffing en brand of vernieling door schuld?
Om de vraag te beantwoorden wanneer sprake is van ontploffing en brand door schuld of vernieling door schuld moet gekeken worden naar de wet en jurisprudentie. Aan verdachte is overtreding van artikel 158 of 171 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten laste gelegd: het culpoos (door schuld) veroorzaken van brand, ontploffing of overstroming en het culpoos vernielen van gebouwen. Het gaat daarbij niet om de intentie (want het is een culpoos delict) maar juist om het gedrag zelf. Artikel 158 Sr stelt het gevaarzettend gedrag strafbaar. Er moet ook sprake zijn van (een van) de volgende gevolgen: gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Dit gevolg hoeft zich niet daadwerkelijk te hebben verwezenlijkt, maar moet wel te vrezen zijn geweest.
Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in deze artikelen moet het telkens gaan om een
verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). De beoordeling hiervan wordt bepaald door de manier waarop de schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daartoe behoort ook de eventuele bijzondere hoedanigheid van degene aan wie het schuldverwijt wordt gemaakt. Uitgangspunt is dat het gedrag wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaf ‘de normale mens’, maar er zijn gevallen waarin voor personen (of rechtspersonen, zoals in dit geval) wegens hun bijzondere hoedanigheid hogere eisen aan hun kennis en bekwaamheid gesteld kunnen worden dan normaal het geval is (de zogenoemde
garantenstellung, waarover hierna meer). Verder moeten de aard en de ernst van de gevolgen bij de beoordeling van de schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe dramatisch en omvangrijk dat gevolg ook is.
Tot slot moet vast staan dat er een oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat tussen de gemaakte fout(en) en het gevaar, waarbij de redelijke toerekening een rol speelt.
5.3.2
Wat kon van verdachte als aannemer worden verwacht?
Op personen met een bepaalde kwaliteit kan een grotere verantwoordelijkheid rusten in bepaalde situaties. Dit wordt de
garantenstellunggenoemd. Die bijzondere kwaliteit duidt op specifieke kennis of vaardigheden die een (rechts)persoon heeft, of moet hebben. Deze grotere verantwoordelijkheid werkt onder andere door bij het vaststellen van schuld. De
garantenstellunghoudt in dat de drempel voor de aansprakelijkheid als het ware wordt verlaagd.
De rechtbank merkt de gemeente Urk aan als opdrachtgever van het project rioolrenovatie [adressen] . Zij heeft de grondwerkzaamheden niet zelf uitgevoerd, maar het project aanbesteed. Aan verdachte is het project gegund. Hij is daarmee de aannemer van het project rioolrenovatie [adressen] .
De rechtbank is van oordeel dat op verdachte als aannemer een bijzondere zorgplicht, de
garantenstellung, rust met name daar waar het gaat over het verrichten van werkzaamheden in de grond. Zij vindt dat om de volgende redenen.
Verdachte is als aannemer al geruime tijd werkzaam in onder meer de natte waterbouw. Hieronder valt het aannemen en uitvoeren van rioleringswerkzaamheden en graafwerkzaamheden. Dit is gebleken uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [verdachte] , en verdachte heeft dat op zitting ook bevestigd. Verdachte is een bedrijf dat gespecialiseerd is in het uitvoeren van riolerings- en graafwerkzaamheden.
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (hierna: WION) stelt voorwaarden aan opdrachtgevers van grondwerkzaamheden en grondroerders die mechanische (graaf)werkzaamheden in de ondergrond verrichten. Het doel van de WION is het voorkomen van graafschade aan ondergrondse kabels en leidingen. Omdat de graafwerkzaamheden binnen het project [adressen] door verdachte werden uitgevoerd, moet hij worden aangemerkt als de grondroerder. Artikel 2, tweede lid, van de WION verplicht de grondroerder dat hij graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze verricht.
Naast de WION was de CROW250-richtlijn van toepassing op de graafwerkzaamheden van het project [adressen] . Eén van de doelen van de CROW250 is het voorkomen dat beschadigde netten (kabels en leidingen) gevaar voor personen of goederen opleveren en het voorkomen dat de schade onnodig groter wordt. Verdachte en de gemeente Urk hebben in het V&G-plan Ontwerpfase de CROW250 (inmiddels vervangen door de CROW500) van toepassing verklaard op het renovatieproject. [directeur] (de eigenaar van [verdachte] ), heeft bovendien verklaard dat hij bekend is met de CROW250 en dat de richtlijn jaarlijks wordt behandeld tijdens verplichte ‘toolbox’ bijeenkomsten voor medewerkers van zijn bedrijf. Op basis van de WION en de CROW250 rust op verdachte als uitvoerend bedrijf de verantwoordelijkheid om zorgvuldig graafwerkzaamheden te verrichten ter voorkoming van graafschade aan kabels en leidingen. Aan de status van verdachte kunnen en mogen dan ook hogere zorgvuldigheidseisen worden gesteld met betrekking tot het uitvoeren van rioleringswerkzaamheden en graafwerkzaamheden in de grond.
5.3.3
Welke feitelijke handelingen kunnen worden bewezen?
Of sprake is van een aanmerkelijke schuld wordt mede bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd. Daarom stelt de rechtbank in de eerste plaats vast of de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen op zichzelf bewezen kunnen worden verklaard. Daarbij neemt zij in acht de op verdachte rustende zorgplicht en verantwoordelijkheid, zoals in de voorgaande paragraaf uiteen is gezet.
Vrijspraak van de gedachtestreepjes 5 en 16 tot en met 19Vrijgraven van de leiding in de lengte (gedachtestreepje 5)
Op basis van het dossier is onvoldoende vast komen te staan dat de leiding in de lengte is vrijgegraven. Bovendien ziet de rechtbank geen causaal verband tussen het al dan niet in de lengte vrijgaven van de leiding en de ontstane gevolgen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder het 5de gedachtestreepje ten laste gelegde.
Niet op tijd bellen van de brandweer (gedachtestreepje 16)
Omdat de NFI-deskundige, F.W.N. van Rijswijk, concludeert dat het niet zeker is of door het eerder inschakelen van de brandweer de ontploffingen en brand voorkomen hadden kunnen worden, zal verdachte worden vrijgesproken van het onder het 16de gedachtestreepje ten laste gelegde.
Niet adequaat reageren op signalen over gaslucht van bewoners (gedachtestreepjes 17 t/m 19)
Tot slot zal verdachte worden vrijgesproken van het onder de gedachtestreepjes 17 tot en met 19 ten laste gelegde. Op basis van wat bewoners over het ruiken van een gaslucht aan het personeel van verdachte vertelden, had verdachte niet anders moeten of kunnen handelen of bewoners uit hun woningen moeten halen. Er was tenslotte sprake van een gaslek en dat lek bevond zich buiten. Het was logisch dat bewoners een gaslucht roken en het zou onlogisch zijn hen uit hun woning te halen. Verdachte heeft wel maatregelen genomen, te weten het bellen van netbeheerder Liander en heeft conform de instructies van Liander bewoners en omstanders op afstand van het gaslek gehouden. Liander heeft verdachte niet geïnstrueerd omstanders op vijftig meter afstand te houden, zodat het nalaten hiervan niet aan verdachte kan worden verweten. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat de gedragingen die zijn ten laste gelegd onder de gedachtestreepjes 17 tot en met 19 niet kunnen worden bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Gedeeltelijke vrijspraak van gedachtestreepje 6
Geen beschermende maatregelen nemen bij een onbekende leiding
Het nemen van beschermde maatregelen in geval van een onbekende leiding wordt niet voorgeschreven door de CROW250. Deze richtlijn noemt enkel dat moet worden gestopt met de graafwerkzaamheden en contact moet worden opgenomen met de netbeheerder voor nadere informatie en aanwijzingen. Verdachte zal daarom van dit onderdeel in het 6de gedachtestreepje worden vrijgesproken.
Welke feitelijke gedragingen worden wel bewezen?
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte en/of de gemeente Urk de volgende gedragingen hebben verricht dan wel hebben nagelaten te verrichten. Verdachte en de gemeente Urk hebben onvoldoende onderzoek gedaan naar de aard van de tijdens de werkzaamheden aangetroffen leidingen (gedachtestreepje 1). Verdachte heeft geen themakaarten geraadpleegd (gedachtestreepje 2) om zo de aangetroffen onbekende leiding te identificeren. De gemeente Urk heeft geen contact opgenomen met de juiste netbeheerder van die leiding (gedachtestreepje 3). Verdachte en de gemeente Urk hebben de gasleiding als waterleiding aangemerkt (gedachtestreepje 4) en verdachte is, in strijd met de CROW250, niet met de graafwerkzaamheden gestopt (gedachtestreepje 6). Toen bleek dat de leiding zeer dicht op de te plaatsten rioolput kwam te liggen, heeft de gemeente Urk de leiding niet laten omleggen (gedachtestreepje 7). Wel is besloten om de rioolput in te korten door er een deel af te zagen waarbij de rubberen afdekring is verwijderd (gedachtestreepje 8). Vervolgens heeft verdachte de ingekorte rioolput dicht op de leiding geplaatst (gedachtestreepje 9) en de ingekorte rioolput afgedekt met een betonnen putdeksel en zijn openingen ontstaan bij de aansluiting van de afgezaagde rioolput (gedachtestreepje 10). Nadat het verdachte bekend was geworden dat de leiding een gasleiding betrof heeft verdachte geen contact opgenomen met de gasnetbeheerder (gedachtestreepje 11). Ook is geen toestemming gevraagd voor het machinaal graven binnen één meter van een leiding (gedachtestreepje 12). Verdachte heeft zeer nabij die gasleiding machinaal gegraven en gewerkt (gedachtestreepje 13) en heeft met de graafmachine de gasleiding beschadigd waardoor gasuitstroom plaatsvond (gedachtestreepje 14). Hierop heeft verdachte de beschadigde gasleiding afgedekt met zand en een graafbak (gedachtestreepje 15).
Waarom kunnen deze gedragingen bewezen worden?
De rechtbank legt aan de hand van een beschrijving van wat er is gebeurd uit waarom zij deze gedragingen bewezen vindt.
Uit het dossier kan het volgende worden afgeleid. Begin april 2016 is gestart met de werkzaamheden ter uitvoering van het project rioolrenovatie [adressen] in [plaats] . Met dit project is onder meer het bestaande riool vergroot en zijn putten op het riool aangesloten. Om dit te realiseren is een groot deel van de straat [adressen] opengelegd waarna graafwerkzaamheden in de grond zijn verricht.
In de week voorafgaand aan het incident, op 27 mei 2016, zijn proefsleuven gegraven ter voorbereiding van het plaatsen van een rioolput. [verdachte] en de gemeente Urk waren ermee bekend dat er zich een waterleiding en een gasleiding in de grond bevonden, maar waar die precies lagen was onduidelijk. Met de proefsleuven moest de exacte ligging van de leidingen worden vastgesteld. Bij het opengraven van de grond constateerden [naam 1] en [naam 2] (beiden werkzaam bij [verdachte] ), dat één van de leidingen dichter op de te plaatsen rioolput zou komen te liggen dan vooraf op de tekening was aangegeven. Door [naam 1] is aan de leiding gevoeld om vast te stellen of dit de water- of gasleiding betrof. De leiding voelde licht en niet koud aan, dit is normaal gesproken wel het geval bij een waterleiding. Daarnaast was de leiding niet geel van kleur, terwijl gasleidingen altijd geel of wit van kleur zijn. Hierdoor was het voor [naam 1] onduidelijk of hij met de water- of gasleiding te maken had. [naam 2] heeft verklaard dat hij verder geen actie heeft ondernomen om de leidingen te identificeren. Dat maakte hem ook niet zoveel uit, geen van beide type leidingen mocht worden beschadigd.
De verwarring over de aard van de leiding is besproken met de toezichthouder, [toezichthouder] (werkzaam bij de gemeente Urk). [toezichthouder] heeft verklaard dat de leiding er wit bleek uitzag en dat een gasleiding normaal gesproken geel van kleur is. Door hem zijn geen handelingen verricht om het type leiding vast te stellen zoals het voelen aan de leiding. Uiteindelijk zijn [naam 1] , [naam 2] en [toezichthouder] na het bekijken van de klictekening (de verzamelkaart) tot de conclusie gekomen dat de leiding de waterleiding moest zijn. Op de tekening stond namelijk op deze locatie een waterleiding ingetekend. De projectleider vanuit de gemeente Urk, [projectleider] , heeft zich bij deze conclusie aangesloten. [projectleider] heeft verklaard dat hij op basis van de klictekening, de kleur en het materiaal van de leiding ervan overtuigd was dat het de waterleiding betrof. De rechtbank stelt vast dat beide partijen hebben nagelaten om contact op te nemen met de netbeheerders van de water- en gasleiding om de aard van de leiding te identificeren.
Bij de uitvoering van het project zijn door [verdachte] alleen verzamelkaarten gebruikt en geen thema- of detailkaarten. Deze kaarten waren wel meegeleverd bij de graafmelding. [directeur] heeft verklaard dat hij bewust geen themakaarten aan zijn grondwerkers heeft meegegeven ter voorkoming van verwarring. Door alle lijntjes zou oriëntatie op basis van de themakaart lastig zijn.
Naast de verwarring over de aard van de leiding heeft [naam 2] ook de ligging van de vermeende waterleiding in de nabijheid van de te plaatsen rioolput besproken met [toezichthouder] . In de veronderstelling te maken te hebben met een waterleiding heeft [toezichthouder] contact opgenomen met de netbeheerder van de waterleiding: Vitens. Na reactie van Vitens heeft [toezichthouder] besloten de leiding te laten liggen en deze niet te laten verleggen. [verdachte] is doorgegaan met de werkzaamheden. Omdat de gasleiding werd aangezien voor een waterleiding is Liander, netbeheerder van de gasleiding, niet gebeld.
Tijdens de werkzaamheden bleek dat de betonnen dekplaat die op de rioolput zou worden geplaatst, te hoog kwam te liggen ten opzichte van de vermeende waterleiding. [naam 2] heeft dit probleem met [toezichthouder] besproken. Uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] volgt dat [toezichthouder] opdracht heeft gegeven een stuk van de rioolput af te zagen om de constructie passend te maken. Hierop heeft [naam 2] met een reciprozaag banden van de put gezaagd waarbij ook de rubberen afdichtring aan de bovenzijde van de put is verwijderd. [naam 2] en [naam 1] hebben verklaard dat de zaagsnede niet kaarsrecht kan zijn geweest. De rubberen afdichtring kon niet worden teruggeplaatst omdat die vast zat aan het afgezaagde deel van de put.
[toezichthouder] zelf heeft verklaard dat verdachte op eigen initiatief de rioolput heeft ingekort en dat deze beslissing niet met hem is besproken. Wel is hij achteraf met dit besluit akkoord gegaan. [toezichthouder] heeft gezegd dat hij ook toestemming zou hebben gegeven voor het inkorten van de rioolput als hem dat op dat moment was gevraagd. Nu wisselend wordt verklaard over op wiens initiatief de rioolput is ingekort, kan de rechtbank niet vaststellen welke partij daar daadwerkelijk opdracht toe heeft gegeven. Wel staat vast dat [toezichthouder] heeft ingestemd met het inkorten van de rioolput door een ring van de put af te zagen.
Op 30 mei 2016 kwam [naam 1] tot de conclusie dat de vermeende waterleiding toch een gasleiding moest zijn. Dit kon niet anders gelet op het gewicht en de temperatuur van de leiding. [naam 2] kwam op 3 juni 2016 tot de conclusie dat het toch de gasleiding betrof. Op de klicmelding stonden de diameters van de leidingen vermeld. [naam 2] zag dat de diameter van de gasleiding overeen kwam met de leiding waarvan hij eerst dacht dat het de waterleiding was. Dit kon je met het blote oog zien. [naam 1] en [naam 2] hebben hun bevindingen met elkaar besproken en waren het met elkaar eens dat de leiding naast de rioolput een gasleiding was. [naam 2] heeft deze informatie niet met [toezichthouder] gedeeld. Het werk was nagenoeg klaar. [naam 1] weet niet of er contact is opgenomen met de beheerder van de gasleiding over de ligging van de leiding zo dicht op de rioolput. Hij heeft dit in ieder geval niet gedaan. [toezichthouder] heeft verklaard dat hij er op 3 juni 2016 nog steeds vanuit ging dat de leiding een waterleiding was.
Op 3 juni 2016 is de ingekorte rioolput op het riool aangesloten en is de betonnen dekplaat op de put geplaatst. De afstand tussen de dekplaat en de gasleiding betrof ongeveer drie à vier centimeter. Vervolgens is de ballon in het riool naar de woningen [adressen] verwijderd. Omdat de overige ballonnen ter afdichting van aansluitingen op het riool niet werden verwijderd, stond alleen het riool naar [adressen] in verbinding met de rioolput.
Om de graaflocatie veilig achter te laten voor het weekend hebben [naam 1] en [naam 3] (ingehuurd door [verdachte] ), de gaten rondom de rioolput met zand aangevuld tot straatniveau. [naam 1] stond in het gat. [naam 3] bestuurde de graafmachine en strooide met de graafbak steeds een laagje zand in het gat waarna [naam 1] het zand handmatig verspreide. [toezichthouder] heeft in de ochtend de graaflocatie bezocht. Hij heeft gezien dat er machinaal werd gegraven nabij de leidingen, maar zag dit niet als een probleem. [toezichthouder] heeft die middag vrij genomen.
Uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 3] is gebleken dat [naam 3] met de bak van de graafmachine zand tussen de gasleiding en de dekplaat heeft gestrooid. Hierbij is zand op de dekplaat terecht gekomen. [naam 3] heeft geprobeerd om met de graafbak het zand van de dekplaat te schrapen. Hij heeft de bak van de graafmachine op de dekplaat gezet en naar zich toe gehaald. Hierbij heeft [naam 3] met de zijkant van de graafbak de gasleiding geraakt, ter hoogte van een mof. [naam 3] heeft verklaard dat hij de buis hoorde knappen en direct een blazend en sissend geluid hoorde. [naam 1] heeft verklaard dat hij het krakende geluid van kunststof hoorde. Doordat de twee delen van de gasleiding ten opzichte van elkaar in hoogte verschilden, zag [naam 1] een gat in de vorm van een halve maan. Hij heeft verklaard dat het zand werd weggeblazen. Tevens hoorde hij het geluid van stromend gas en rook hij direct een gaslucht. Op aanwijzing van [naam 1] heeft [naam 3] zand op het gaslek gegooid en de bak van de graafmachine bovenop het zand gezet.
[naam 1] heeft direct met Liander, de netbeheerder van de gasleiding, gebeld. Dit was om 16:36 uur. Om 17:47 uur is [naam 4] (monteur van Liander), op de graaflocatie gearriveerd. [naam 4] heeft een meting verricht om de concentratie gas in het riool vast te stellen. In het riool werd 85 vol% gas gemeten. Hierop heeft [naam 4] contact opgenomen met de brandweer en opdracht gegeven de bewoners uit hun woningen te halen. Tegelijkertijd hebben er ontploffingen plaatsgevonden in de woningen [adressen] en is daar brand uitgebroken. Als gevolg van de ontploffingen en brand zijn een aantal woningen geheel verwoest en een aantal woningen onherstelbaar beschadigd.
NFI-deskundige Van Rijswijk heeft aan de hand van onderzoek aan de gasleiding, foto’s en verklaringen van betrokkenen onderzocht hoe het gas zich van het gaslek op straat naar de woningen heeft kunnen verspreiden en hoe het daar tot ontploffing is gekomen. Van Rijkwijk beschrijft dat uitstromend gas zich altijd een weg naar buiten zoekt. Deze weg kan ook door de grond lopen, omdat grond gas doorlatend is. Van Rijswijk concludeert dat het extreem veel waarschijnlijker is dat het gas zich via het riool naar de woningen heeft verspreid, dan dat het gas via een andere weg over die afstand en in die hoeveelheid in de woningen is terechtgekomen. Door de handmatig ingekorte rioolput, de nog niet gedichte kieren en het vers aangevulde zand rond het gaslek kon het uitstromende gas in de rioolput komen. Het riool dat in verbinding stond met de woningen [adressen] was de enige uitweg voor het gas vanaf de rioolput. Doordat er gas in het riool bleef stromen is de druk in het riool dusdanig opgelopen dat het gas het waterslot in de afvoer van de woningen heeft doorbroken. Het gas heeft zich net zo lang in de woningen kunnen ophopen tot er een explosief mengsel ontstond. In een woonhuis zijn verschillende apparaten aanwezig die als ontstekingsbron kunnen fungeren. Het was daarom een kwestie van tijd voordat zich een geschikte ontstekingsbron voordeed. Dit is ook gebeurd.
5.3.4
Zijn de ontploffingen en brand de schuld van verdachte?
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of het ontstaan van de ontploffingen en brand aan de schuld van verdachte is te wijten. Hierbij gaat het om schuld in strafrechtelijke zin. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid die verwijtbaar is. Dit is het geval als verdachte anders had moeten handelen (verwijtbaar) en anders kon handelen (vermijdbaar), tenzij er bijzondere omstandigheden zijn waardoor dit niet aangenomen zou moeten worden. Om dit vast te stellen moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, waarbij rekening wordt gehouden met wat van verdachte mocht worden verwacht (
garantenstellung). Dit alles moet worden beoordeeld op basis van de situatie zoals die op 3 juni 2016 van toepassing was, en niet met de kennis van achteraf.
De rechtbank heeft al overwogen dat en waarom aan verdachte hogere zorgvuldigheidseisen gesteld kunnen worden en dat hij als aannemer (mede)verantwoordelijk was voor het op zorgvuldige wijze uitvoeren van graafwerkzaamheden in de grond. Van verdachte mocht en kon worden verwacht dat hij vanuit de op hem rustende zorgplicht veilig te graven ter voorkoming van graafschade aan kabels en leidingen, ook oog zouden hebben voor de risico’s die werken dicht op een gasleiding met zich meebrengen en het gevaar dat dit voor personen of goederen kan vormen.
De rechtbank vindt dat sprake is van aanmerkelijke schuld aan de zijde van verdachte. De voornaamste reden hiervoor is dat verdachte op een aantal momenten onvoldoende oog heeft gehad voor de risico’s van het verrichten van grondwerkzaamheden vlak bij een gasleiding en dat een (ingehuurde) medewerker van [verdachte] de gasleiding heeft geraakt en het gaslek heeft veroorzaakt.
De volgende gang van zaken brengt de rechtbank tot dit oordeel.
Tijdens het werk
Verdachte trof tijdens de uitvoering van het project twee leidingen aan waarvan niet direct met zekerheid kon worden gezegd wat welke leiding was: water- of gasleiding. Vervolgens bleek dat de rioolput met dekplaat dichter op de leiding kwam te liggen dan vooraf op de bouwtekening was aangegeven. Bij deze stand van zaken mocht het van verdachte worden verwacht dat hij met behulp van de detailkaarten (de zogenoemde laagjeskaart) de identiteit van elke leidingen had vastgesteld om zeker te weten welke leiding daar lag. Verdachte had dit ook eenvoudig kunnen doen. Alle tekeningen en kaarten verkregen bij de graafmelding waren beschikbaar.
Op 3 juni 2016 werd duidelijk dat de leiding die vlak naast de rioolput liep een gasleiding was. Ook werd duidelijk dat de dekplaat en de gasleiding met elkaar in conflict kwamen. Op dat moment had het voor verdachte evident moeten zijn dat er een gevaarlijke situatie kon ontstaan en dat door de ligging van de dekplaat dicht naast de leiding de kans op het raken van de gasleiding een reëel risico was. Van verdachte mocht en kon worden verwacht dat hij contact had opgenomen met de netbeheerder van de gasleiding om de gasleiding al dan niet te laten omleggen. Of dat hij hierover in elk geval opnieuw in overleg trad met zijn opdrachtgever, de gemeente. Verdachte had niet mogen volstaan met het inkorten van de rioolput en het streven om bij de werkzaamheden geen leidingen te beschadigen. Nu verdachte ter zake deskundig is, had hij de risicovolle situatie moeten erkennen. Desondanks heeft verdachte met de graafmachine werkzaamheden verricht in de nabijheid van de gasleiding. Verdachte heeft dan ook niet voldaan aan de op hem rustende zorgplicht.
Weliswaar heeft verdachte de verwarring over de aard van de leiding en de ligging van de rioolput met dekplaat dicht op de gasleiding met [toezichthouder] besproken en heeft [toezichthouder] daarop geen actie ondernomen, maar dit ontslaat verdachte niet van zijn eigen verantwoordelijkheden op ditzelfde punt. Hij had door het uitblijven van ingrijpen niet zijn alertheid op de risicovolle situatie mogen verliezen. Dit vloeit voort uit de eigen en zelfstandige verantwoordelijkheid voor de onderneming die hij dreef. Wel is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte nog overleg heeft gehad met [toezichthouder] bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte moet worden meegewogen.
Na ontstaan gaslek
Dat het gas door het zand is gedrongen en via de openingen van de afgezaagde rioolput in het riool kon komen, waarna het zich door het weghalen van de ballon naar de woningen kon verspreiden en daar ophopen, heeft verdachte zich onvoldoende gerealiseerd. Dat had hij wel moeten doen. Hij was dagelijks professioneel met rioleringen, grond- en graafwerkzaamheden bezig en beschikte over de deskundigheid om de daaraan verbonden gevaren adequaat in te schatten. Hij had als ondernemer ook de verantwoordelijkheid en de verplichting die deskundigheid aan te wenden, niet slechts voor de voortgang van zijn bedrijf, maar ook voor de bescherming van allen die daardoor bedreigd konden worden.
Dit alles tezamen en in onderling verband bezien brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de op hem rustende zorgplicht voor zorgvuldig en veilig grondroeren ter voorkoming van graafschade aan kabels en leidingen vermijdbaar en verwijtbaar heeft veronachtzaamd en daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld. De risico’s en de gevolgen die zich hebben voorgedaan toen het misging kunnen aan verdachte worden toegerekend en verdachte had op de dagen voorafgaand aan en op 3 juni 2016 anders moeten en kunnen handelen dan hij heeft gedaan.
Voor alle duidelijkheid, de rechtbank is van oordeel dat nadat de gasleiding was geraakt, verdachte geen verwijt meer kan worden gemaakt. Hij heeft toen adequaat opgetreden, er is met Liander gebeld die zei dat er geen brandweer hoefde te komen en tegen de bewoners is gezegd dat zij op afstand moesten blijven. Hier is in paragraaf 5.3.3 al uitvoeriger op ingegaan.
5.3.5
Is er een causaal verband tussen de gedragingen en de ontploffingen en brand?
De vraag die tot slot moet worden beantwoord, is of er een causaal verband bestaat tussen het aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam handelen van verdachte en de ontploffing en brand zelf.
Daarnaast moet door de ontploffing en brand gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zijn ontstaan.
Naar vaste rechtspraak dient het causale verband te worden vastgesteld aan de hand van het criterium van de redelijke toerekening. Als een gedraging naar haar aard geschikt is om het uiteindelijke gevolg teweeg te brengen of te voorkomen, dan doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitketen niet. Dit wordt niet anders doordat de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg. Het uit de gedraging voortvloeiende gevaar dient in het algemeen voorzienbaar te zijn op het moment dat de gedraging wordt verricht.
In de twee voorgaande paragrafen is uiteen gezet dat zich de situatie heeft voorgedaan waarin een gasleiding zeer dicht op een rioolput met dekplaat lag waarna er in de nabijheid van deze gasleiding is gewerkt. Door deze keten van gedragingen is het gaslek ontstaan. Had verdachte met behulp van een detailkaart direct na het aantreffen de echte aard van de leiding vastgesteld, die gasleiding al dan niet laten omleggen en niet zo dicht bij de rioolput met dekplaat laten liggen, niet machinaal nabij de gasleiding gewerkt en niet de gasleiding geraakt, dan was er geen gaslek ontstaan. In deze keten van gebeurtenissen is ook van belang dat het gaslek met zand en de bak van de graafmachine is afgedicht. Hierdoor heeft het gas zijn weg kunnen vinden naar de huizen aan de [adressen] . Als gevolg van deze keten van gedragingen hebben er ontploffingen plaatsgevonden en is brand uitgebroken.
De kans dat door het machinaal werken dicht op een gasleiding, die gasleiding wordt beschadigd waardoor er gasuitstroom plaatsvindt, en dit gas tot ontploffing en ontbranding kan komen, is voorzienbaar. Het is tenslotte algemeen bekend dat gas een gevaarlijke stof is, juist omdat zij brandbaar en explosief is. Verdachte moet dit ook hebben geweten.
Hiermee zijn de gedragingen van verdachte een noodzakelijke factor geweest voor het ontstaan van de ontploffingen en het uitbreken van brand.
Is sprake geweest van gevaar voor goederen en levensgevaar?
Het directe gevolg van het gaslek en de daarop volgende ontploffingen en brand is dat de woningen [adressen 1] geheel zijn verwoest en de woningen [adressen 2] onbewoonbaar zijn geworden. Niet alleen is gevaar voor goederen ontstaan (de woningen en inboedel), dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt.
Daarnaast is sprake geweest van levensgevaar, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De eerste explosie vond plaats rond 18:00 uur. Op dat moment waren de bewoners van huisnummers [van 5 woningen] thuis. Bij een aantal van hen waren mensen op visite. Zij bevonden zich in de woning of de achtertuin. Bewoners hebben verklaard dat door de explosie de ramen uit hun sponningen sprongen, de muren op hen afkwamen en stukken hout van de woning in het rond vlogen. Omdat het gas via de watersloten in de woningen kon uitstromen, en de ontploffingen en brand plaatsvonden op een tijdstip waarop, naar algemene bekendheid, de kans zeer groot was dat minstens een deel van de bewoners van de woningen thuis was, en de bewoners en visite van vijf van de woningen inderdaad thuis waren, kan worden geoordeeld dat naar algemene ervaringsregels levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig was.
5.3.6
Is sprake van medeplegen met de gemeente Urk?
Voor medeplegen van culpoze delicten is alleen opzet op de gedragingen vereist, niet op het gevolg. Het gaat immers om culpoze delicten. Wel moet sprake zijn van een bewuste samenwerking met de mededader. En het gevolg van de aanmerkelijke onvoorzichtigheid moet aan de schuld van beide mededaders te wijten zijn.
In deze zaak gaat het om twee afzonderlijke rechtspersonen die ieder nalatig zijn geweest in de dagen voorafgaand aan en op 3 juni 2016. Daarnaast heeft verdachte ook onzorgvuldig gehandeld op 3 juni 2016. Hierboven is al geoordeeld dat de in de tenlastelegging genoemde keten van gedragingen bewezen wordt geacht. De samenhang tussen deze gedragingen maakt dat in dit geval kan worden gesproken van medeplegen. Met name [toezichthouder] (werkzaam bij de gemeente Urk) heeft intensief samengewerkt met [naam 1] en andere medewerkers van [verdachte] Verdachte voerde het project rioolrenovatie [adressen] uit in opdracht van de gemeente Urk. Naast opdrachtgever was de gemeente ook toezichthouder. Vanuit deze functie was zij verantwoordelijk voor een juiste uitvoering van het project en naleving van de geldende wet- en regelgeving. Beide partijen hebben gebrekkig samengewerkt en beide partijen hebben hun verantwoordelijkheid veronachtzaamd. De rechtbank is van oordeel dat door zodanig onvoorzichtig en nalatig te handelen, de kans dat een gaslek zou ontstaan zodanig is verhoogd, dat de ontploffingen en brand in de woningen aan de [adressen] waardoor gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen is ontstaan, zowel aan verdachte als aan de gemeente Urk kan worden toegerekend. Daarom is medeplegen bewezen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op meer tijdstippen in de periode vanaf 30 mei 2016 tot en met 3 juni 2016 te Urk, tezamen en in vereniging met een ander, voorafgaand aan en tijdens graafwerkzaamheden op de [adressen] op of zeer nabij de plek waar een rioolput geplaatst moest worden aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld, aangezien hij en zijn mededader:

1. onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de aard van de tijdens de werkzaamheden aangetroffen leidingen en

2. geen zogenaamde themakaarten m.b.t. een aangetroffen onbekende leiding hebben geraadpleegd en

3. geen contact hebben opgenomen met de juiste netbeheerder van die leiding en

4. een gasleiding als waterleiding hebben aangemerkt en

6. in strijd met het CROW250 niet met de graafwerkzaamheden zijn gestopt en

7. die leiding niet hebben doen omleggen toen bleek dat die leiding lag zeer nabij de plek waar een rioolput geplaatst moest worden en

8. heeft besloten of heeft goed gevonden om de te plaatsen rioolput in te korten door het afzagen en verwijderen van een rubberen afdekring en

9. die ingekorte rioolput zeer nabij die leiding hebben geplaatst en

10. die ingekorte rioolput hebben afgedekt met een betonnen putdeksel, waarbij openingen bij de aansluiting van die afgezaagde rioolput en (put)deksel ontstonden en

11. nadat bekend was dat genoemde leiding een gasleiding betrof, geen contact hebben opgenomen met de gasnetbeheerder en

12. (in strijd met het bestek) niet vooraf toestemming hebben gevraagd aan de netbeheerder van de aangetroffen gasleiding om machinaal te graven binnen één meter van de gasleiding en

13. zeer nabij die gasleiding machinaal heeft gegraven en gewerkt en

14. met die graafmachine genoemde gasleiding heeft beschadigd waardoor gasuitstroom plaatsvond en

15. die beschadigde gasleiding heeft afgedekt met zand en een graafbak

waardoor het aan verdachtes en zijn mededaders schuld te wijten is dat vervolgens ontploffingen hebben plaatsgevonden en brand is ontstaan in woningen gelegen aan de [adressen] terwijl er gemeen gevaar voor de woningen en de in die woningen aanwezige huisraad en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de op dat moment in of nabij die woningen aanwezige bewoners en andere zich in of nabij die woningen bevindende personen is ontstaan.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Geen straf of maatregel

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 75.000,-.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte geheel vrij te spreken van het ten laste gelegde. Daarnaast heeft de verdediging benoemd dat het incident op Urk ook een grote impact heeft gehad op verdachte die tot op de dag van vandaag voortduurt. Zo heeft hij hoge proceskosten moeten maken, heeft hij imagoschade geleden en heeft verdachte als gevolg daarvan omzet misgelopen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De aanmerkelijke onvoorzichtigheid van verdachte (en zijn mededader) heeft enorme gevolgen gehad. De bewoners van de woningen aan de [adressen] zijn in één klap dakloos geworden en hebben hun bezittingen verloren.
Het incident heeft (begrijpelijkerwijs) een grote impact gehad op de bewoners. Uit hun verklaringen blijkt dat zij nog steeds last hebben van de gevolgen van het incident. De zoon van de familie [slachtoffer 3] vertelde de rechtbank dat het voor zijn ouders emotioneel te zwaar was om de zittingsdagen bij te wonen. Zij, maar ook hun oudste kleinzoon die tijdens het incident in de woning aanwezig was, hebben psychische begeleiding gehad om alles te kunnen verwerken. Naast hun woning en erfstukken is ook een deel van het archief van de zondagsschool (dat tijdelijk in de woning werd bewaard) verwoest. Daardoor is 150 jaar geschiedenis verloren gegaan. Ook slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben laten weten dat zij nog dagelijks last hebben van de gevolgen van het incident. Voor beiden was het moeilijk om na het incident een geschikte en/of betaalbare (tijdelijke) woning te vinden. Als gevolg daarvan zagen zij zich genoodzaakt lange tijd in te wonen bij familie c.q. in een stacaravan.
Geen straf of maatregelHet strafrecht kent drie strafmodaliteiten: een geldboete, taakstraf en gevangenisstraf. Deze straffen kunnen aan een fysiek persoon, een mens van vlees en bloed, worden opgelegd. De verdachte in deze zaak is geen mens, maar een bedrijf, een rechtspersoon. De enige straf die de rechtbank aan verdachte als rechtspersoon kan opleggen is een geldboete.
Binnen het strafrecht zijn bij een rechtspersoon de voornaamste doelen van straffen vergelding en preventie. Vergelding houdt in dat degene die een strafbaar feit heeft begaan daar niet mee ‘weg mag komen’. Hij of zij verdient straf. Het slachtoffer en de samenleving verdienen genoegdoening. Met preventie wordt geprobeerd te voorkomen dat de dader nog een keer een strafbaar feit pleegt.
De rechtbank onderkent (met de procespartijen) dat de gasexplosie in Urk nooit had mogen gebeuren en dat aan alle betrokken partijen onherstelbaar leed is toegebracht. Desondanks ziet de rechtbank niet in welk strafdoel er nu nog, 4 jaar na deze gebeurtenis, gediend wordt met bestraffing van verdachte door het opleggen van een geldboete.
Het incident heeft ook een grote impact gehad op de heer [directeur] zelf en zijn medewerkers. Uit de verklaring van [directeur] op zitting blijkt dat een aantal betrokken medewerkers niet meer werkzaam is als grondroerder. Na het incident durfden zij geen schep meer in de grond te steken uit angst een leiding te raken. Hierdoor is verdachte twee werknemers kwijtgeraakt. Verder heeft verdachte door het incident imagoschade geleden waardoor aan hem minder projecten zijn gegund en hij fors inkomsten heeft misgelopen. Met dit verlies en deze geleden (financiële)schade is verdachte naar het oordeel van de rechtbank genoeg gestraft. Verdere vergelding is niet nodig.
Ook uit preventief oogpunt heeft een straf geen meerwaarde. Uit de proceshouding van verdachte in de persoon van de heer [directeur] , en zijn aanwezigheid op alle zittingsdagen, blijkt dat hij zich (mede)verantwoordelijk voelt voor wat er is gebeurd en dat hij deze verantwoordelijkheid ook neemt. Ook is gebleken dat verdachte van het incident heeft geleerd. In geval van onduidelijkheid of twijfel zal verdachte nu sneller maatregelen nemen en elk risico vermijden. “De handrem gaat er sneller op”, zoals [directeur] het uitdrukte. De rechtbank gaat er vanuit dat de gasexplosie in Urk een eenmalige situatie was en is van oordeel dat de kans op herhaling te verwaarlozen is. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat er vier jaren zijn verstreken sinds het incident en dat verdachte sindsdien niet bij een ander incident betrokken is geweest.
Tot slot heeft de rechtbank oog voor de rol van verdachte binnen het project, namelijk die van aannemer. Hij stond daarbij in de frontlinie en is degene die de gevaarlijke klus moest klaren als zich tijdens het werk problemen voordeden. Hij voerde het project uit in opdracht van de gemeente Urk. De gemeente was toezichthouder en aanspreekpunt bij vragen en problemen en heeft hier verantwoordelijkheden laten liggen. De rechtbank neemt ook dit mee in haar keuze voor het niet opleggen van een straf of maatregel aan verdachte.
Om al deze redenen zal de rechtbank volstaan met vaststelling van de schuld, en zal de rechtbank aan verdachte geen straf of maatregel opleggen.

10.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 2.00 STK Pijpleiding
-
2delen gasleid. : mof/gasl+stuk mof dep411601073
VerbeurdverklaringHet inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het onder 1 bewezenverklaarde is begaan.

11.Ten aanzien van de benadeelde partijen

11.1
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 9.909,50 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter terechtzitting van 13 mei 2016 heeft de benadeelde partij haar vordering aangevuld met een bedrag van € 29.000,- aan materiële schadevergoeding.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een bedrag van € 56.720,84 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
11.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gevorderde materiële kosten rechtstreeks uit het strafbare feit voortvloeien en dat de vorderingen voldoende met stukken zijn onderbouwd.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft haar immateriële vordering voldoende met stukken onderbouwd. Zij heeft concrete gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat zij psychische schade heeft opgelopen als gevolg van de gasexplosie. Daarnaast is de hoogte van de vordering redelijk.
De officier van justitie heeft verzocht alle drie de vorderingen hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het aanvullende verzoek tot schadevergoeding van € 29.000,- van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen.
11.3
Het standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen omdat verdachte moet worden vrijgesproken.
11.4
Het oordeel van de rechtbank
11.4.1
[slachtoffer 2]Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde kosten, te weten kosten voor de aanschaf van nieuwe spullen, kosten voor tijdelijk verblijf elders en reiskosten heeft moeten maken. Een deel van deze kosten is door de verzekering vergoed. Het andere deel, te weten € 9.909,50, is niet door de verzekeraar uitgekeerd. De rechtbank is van oordeel dat dit restdeel voor vergoeding in aanmerking komt en zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen met wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft op zitting van 13 mei 2020 een aanvullend bedrag van € 29.000,- gevorderd aan materiële schade. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar aanvullende vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11.4.2
[slachtoffer 3]Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen met wettelijk rente.
11.4.3
[slachtoffer 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien ten gevolge van het strafbare feit de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is aangetast.
Gelet op de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de vordering billijk is. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen met wettelijke rente.
11.4.4
Conclusie
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de ontploffing en brand rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze in totaal op een bedrag van € 9.909,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]Vast staat dat aan de benadeelde partij door de ontploffing en brand rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze in totaal op een bedrag van € 56.720,84 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]Vast staat dat aan de benadeelde partij door de ontploffing en brand rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze in totaal op een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 51 en 158 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het aan zijn schuld te wijten zijn van brand en ontploffing, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Beslag
Verklaart
verbeurd:
1 2.00 STK Pijpleiding
-
2delen gasleid. : mof/gasl+stuk mof dep411601073
Vorderingen benadeelde partijenWijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 9.909,50 (zegge: negenduizend negenhonderdennegen euro en vijftig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 56.720,84 (zegge:
zesenvijftigduizend zevenhonderdtwintig euro en vierentachtig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.500,- (zegge: vijfentwintighonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A.A. Fase en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2020.