ECLI:NL:RBAMS:2020:3194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
13/994047-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen veroorzaken brand en ontploffingen door schuld door een overheidsorgaan

Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een overheidsorgaan, dat werd beschuldigd van het medeplegen van het veroorzaken van brand en ontploffingen door schuld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 juni 2016, waarbij een gasleiding werd geraakt tijdens graafwerkzaamheden, wat leidde tot een gaslek, ontploffingen en een brand in meerdere woningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als eigenaar en toezichthouder van de riolering, een bijzondere zorgplicht had en niet adequaat had gehandeld door de risico's van de werkzaamheden niet te onderkennen. Ondanks de schuld van de verdachte, werd er geen straf of maatregel opgelegd, omdat de rechtbank van mening was dat de strafvervolging op zichzelf al voldoende was. De vorderingen van benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor materiële en immateriële schade vaststelde. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van overheidsorganen in het kader van veiligheid en naleving van wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994047-17 (Promis)
Datum uitspraak: 30 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
post- en vestigingsplaats: [post- en vesstigingsplaats] .

1.Het onderzoek tijdens de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
13, 14 en 15 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kubicz, en van wat de door verdachte gemachtigde raadsman, mr. D.J.P. van Barneveld, naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de schriftelijke standpunten die voorafgaand aan de zittingsdagen door de officier van justitie en de verdediging (digitaal) zijn overgelegd.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van wat door de verschillende benadeelde partijen naar voren is gebracht.
De strafzaak tegen de [verdachte] is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen [medeverdachte 1] (13/994070-17) (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (13/994048-17) (hierna: [medeverdachte 2] ). De rechtbank doet in alle zaken gelijktijdig uitspraak.

2.Wat is de verdenking?

Dit vonnis heeft betrekking op het strafrechtelijk onderzoek naar de gasexplosie en brand in de woningen op de adressen [adres] tot en met [nummer] in [plaats] . Het onderzoek richt zich op de vraag of de betrokken partijen de [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een strafrechtelijk verwijt te maken is, in die zin dat aan hun schuld te wijten is dat de ontploffingen en brand zijn ontstaan. Ter beantwoording van deze vraag kijkt de rechtbank niet alleen naar wat plaatsvond op 3 juni 2016, maar ook naar de gebeurtenissen die daaraan voorafgaand hebben plaatsgevonden.
Verdachte wordt – kort gezegd en na wijziging op zitting – ten laste gelegd dat het aan haar schuld en die van haar mededader, [medeverdachte 1] , is te wijten dat op 3 juni 2016 ontploffingen hebben plaatsgevonden en brand is uitgebroken in de woningen [adres] tot en met [nummer] , en dat hierdoor gevaar voor de woningen dan wel levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners en/of omstanders is ontstaan.
Subsidiair wordt verdachte – kort gezegd en na wijziging op zitting – verweten dat het aan haar schuld en die van haar mededader is te wijten dat als gevolg van de ontploffing en brand woningen aan de [adres] zijn vernield en/of beschadigd, en dat hierdoor gevaar voor de woningen dan wel levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners en/of omstanders is ontstaan.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I. Er is een nummering aan de gedachtestreepjes toegevoegd omdat in deze uitspraak daarnaar verwezen wordt.

3.Waar gaat deze zaak over?In de namiddag van 3 juni 2016 vonden er in de straat [adres] in [plaats] ontploffingen plaats, gevolgd door een uitslaande brand. Als gevolg hiervan zijn de woningen [adres] tot en met [nummer] verwoest of onherstelbaar beschadigd.

Op 3 juni 2016 verrichtten werknemers onder gezag van het aannemingsbedrijf [medeverdachte 1] rioolwerkzaamheden in de grond. Dit in opdracht van de [verdachte] . Bij deze werkzaamheden heeft een kraanmachinist een gasleiding geraakt met de graafbak van de graafmachine. Hierdoor ontstond een gaslek. Nadat de gasleiding werd geraakt stroomde het gas via kieren een rioolbuis in. Deze rioolbuis stond in verbinding met de woningen [adres] tot en met [nummer] en was afgesloten van de rest van het rioolstelsel. Het gas heeft zich op deze manier via het riool naar de woningen [adres] tot en met [nummer] verspreid.
Van het beschadigen van de gasleiding is door de werknemers vrijwel direct melding gemaakt bij de netbeheerder: [medeverdachte 2] . Even daarna is ook door een bewoner van de [adres] contact opgenomen met [medeverdachte 2] omdat zij een gaslucht in haar woning rook. Diverse bewoners hebben de werknemers aangesproken over het ruiken van de gaslucht.
Ongeveer één uur en tien minuten nadat de werknemers het gaslek hadden gemeld bij [medeverdachte 2] arriveerde een monteur van [medeverdachte 2] . Uit een door hem verrichtte gasmeting bleek dat 85 volume% gas in het riool zat, waarop de monteur de brandweer heeft gebeld. Vrijwel direct hierna volgde een aantal ontploffingen in de woningen aan de [adres] , en brak er brand uit. De brandweer heeft de zes woningen niet meer kunnen redden. Er zijn gelukkig geen mensen ernstig gewond geraakt. Inmiddels zijn de woningen op dezelfde plaats herbouwd

4.Samenvatting van de beslissingen van de rechtbank in alle zaken

De rechtbank vindt bewezen dat het aan de schuld van de [verdachte] en haar medepleger, [medeverdachte 1] , is te wijten dat de ontploffingen en brand zijn ontstaan. Hierdoor is gevaar voor deze woningen en bijbehorende inboedel ontstaan. Ook is er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners en omstanders ontstaan.
De rechtbank spreekt [medeverdachte 2] vrij, omdat de ontploffingen en brand niet aan zijn schuld zijn te wijten. Gelet op wat van hem kon en mocht worden verwacht, heeft [medeverdachte 2] niet onvoorzichtig of nalatig gehandeld.
De rechtbank verklaart de [verdachte] schuldig aan het feit, maar legt haar geen straf of maatregel op. Hetzelfde geldt voor [medeverdachte 1]
De vorderingen van de benadeelde partijen worden bijna allemaal toegewezen.
In de rest van dit vonnis zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot de beslissingen is gekomen in de zaak van de [verdachte] .

5.Wat kan de rechtbank in deze zaak bewijzen?

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van het veroorzaken van ontploffing en brand wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voor alle gedragingen van verdachte en haar medepleger die staan opgesomd in de gedachtestreepjes van de tenlastelegging bevat het dossier bewijs. Er is een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en haar medepleger en de uiteindelijke gasexplosie en brand. Door de ontploffingen en brand in de woningen is gemeen gevaar voor de woningen en de daarin aanwezige huisraad ontstaan, en is levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in en nabij de woningen aanwezige personen ontstaan.
De officier van justitie vindt dat alle bewezen gedragingen aan de [verdachte] als rechtspersoon kunnen worden toegerekend. De gedragingen werden namelijk deels verricht door een persoon werkzaam bij de [verdachte] , en deels door personen werkzaam in opdracht van de [verdachte] . Het is aan de [verdachte] om ervoor te zorgen dat haar personeel en degenen die zij inhuurt goed zijn opgeleid voor de graaf- en rioleringswerkzaamheden waartoe zij opdracht geeft en die zij laat verrichten. Desondanks ontbrak het aan de vereiste kennis.
Tot slot vindt de officier van justitie dat het ontstaan van de ontploffingen en brand te wijten is aan de schuld van verdachte en haar medepleger, [medeverdachte 1] Vanwege haar bijzondere hoedanigheid mogen aan de kennis en bekwaamheid van verdachte hogere eisen gesteld worden dan aan een gemiddelde andere (rechts)persoon. Verdachte was toezichthouder en verantwoordelijk voor naleving van de wet- en regelgeving. Het kan als feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat rechtspersonen die professioneel betrokken zijn bij grondroeren en die zich bezig houden met het beheer en het renoveren van het riool op de hoogte zijn van de risico’s op explosies en brandgevaar bij graafschade aan gasleidingen. Omdat verdachte onvoldoende controle heeft uitgeoefend op de regelgeving en haar rol als toezichthouder niet goed heeft uitgevoerd is zij onzorgvuldig te werk gegaan en heeft zij gehandeld met een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft niet aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig gehandeld, het causale verband tussen de gedragingen van verdachte en de ontploffingen en brand ontbreekt en er is geen sprake van medeplegen.
Het onjuist identificeren van de leiding maakt niet dat sprake is van aanmerkelijke schuld. Niet kan worden gezegd dat verdachte met het instemmen met het inkorten en vervolgens plaatsen van de ingekorte rioolput en het laten liggen van de leiding lichtvaardig of aanmerkelijk voorzichtig heeft gehandeld. Alle gebeurtenissen die zich daarna hebben voorgedaan waren voor verdachte niet te voorzien. Verdachte wist niet dat de waterleiding eigenlijk een gasleiding was.
Het niet onderkennen dat sprake was van een gasleiding, het achteraf instemmen met het inkorten van de rioolput, het instemmen met het plaatsen van de ingekorte rioolput en het laten liggen van de leiding zijn geen factoren die in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van de explosie. Daarom kan de explosie niet in redelijkheid aan de gedragingen van verdachte worden toegerekend.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat geen sprake is van medeplegen, omdat de vereiste samenhang tussen de gedragingen van verdachte en [medeverdachte 1] ontbreekt. Verdachte heeft steeds op eigen wijze en binnen de grenzen van haar eigen kennis en verantwoordelijkheid gehandeld. De feitelijke handelingen genoemd in de tenlastelegging onder de gedachtestreepjes 5, 6 en 10 tot en met 19 zijn verricht door [medeverdachte 1] Verdachte was hier op geen enkele wijze bij betrokken of heeft deze handelingen niet waargenomen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Wanneer is sprake van ontploffing en brand of vernieling door schuld?
Om de vraag te beantwoorden wanneer sprake is van ontploffing en brand door schuld of vernieling door schuld moet gekeken worden naar de wet en jurisprudentie. Aan verdachte is overtreding van artikel 158 of 171 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten laste gelegd: het culpoos (door schuld) veroorzaken van brand, ontploffing of overstroming en het culpoos vernielen van gebouwen. Het gaat daarbij niet om de intentie (want het is een culpoos delict) maar juist om het gedrag zelf. Artikel 158 Sr stelt het gevaarzettend gedrag strafbaar. Er moet ook sprake zijn van (een van) de volgende gevolgen: gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Dit gevolg hoeft zich niet daadwerkelijk te hebben verwezenlijkt, maar moet wel te vrezen zijn geweest.
Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in deze artikelen moet het telkens gaan om een
verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). De beoordeling hiervan wordt bepaald door de manier waarop de schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daartoe behoort ook de eventuele bijzondere hoedanigheid van degene aan wie het schuldverwijt wordt gemaakt. Uitgangspunt is dat het gedrag wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaf ‘de normale mens’, maar er zijn gevallen waarin voor personen (of rechtspersonen, zoals in dit geval) wegens hun bijzondere hoedanigheid hogere eisen aan hun kennis en bekwaamheid gesteld kunnen worden dan normaal het geval is (de zogenoemde
garantenstellung, waarover hierna meer). Verder moeten de aard en de ernst van de gevolgen bij de beoordeling van de schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe dramatisch en omvangrijk dat gevolg ook is.
Tot slot moet vast staan dat er een oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat tussen de gemaakte fout(en) en het gevaar, waarbij de redelijke toerekening een rol speelt.
5.3.2
Wat kon van verdachte als [publieke rechtspersoon] worden verwacht?
Op personen met een bepaalde kwaliteit kan een grotere verantwoordelijkheid rusten in bepaalde situaties. Dit wordt de
garantenstellunggenoemd. Die bijzondere kwaliteit duidt op specifieke kennis of vaardigheden die een (rechts)persoon heeft, of moet hebben. Deze grotere verantwoordelijkheid werkt onder andere door bij het vaststellen van schuld. De
garantenstellunghoudt in dat de drempel voor de aansprakelijkheid als het ware wordt verlaagd.
De rechtbank merkt verdachte aan als opdrachtgever van het project rioolrenovatie [adres] . Zij heeft de grondwerkzaamheden niet zelf uitgevoerd, maar het project aanbesteed. Aan [medeverdachte 1] is het project gegund. [medeverdachte 1] is daarmee de aannemer van het project rioolrenovatie [adres] . Verdachte heeft zelf toezicht gehouden op de uitvoering van het project.
De rechtbank is van oordeel dat op verdachte als opdrachtgever en toezichthouder een bijzondere zorgplicht, de
garantenstellung, rust met name daar waar het gaat om het waarborgen dat bij werkzaamheden in de grond de geldende wet- en regelging wordt nageleefd. Zij vindt dat om de volgende redenen.
Verdachte is als overheidsorgaan eigenaar van het netwerk aan rioleringen in de Nederlandse grond. Vanuit deze positie is zij verantwoordelijk voor het beheren, aanleggen en onderhouden van het riool. Zij kan als enige opdracht gegeven tot het uitvoeren van werkzaamheden aan het riool, in deze zaak het rioolrenovatie project. Door haar positie en verantwoordelijkheid zal verdachte met regelmaat activiteiten aan het riool (laten) verrichten en daarmee ook werkzaamheden in de grond (laten) verrichten. Verdachte kan daarom als professionele partij worden gezien met specifieke kennis en kunde op het gebied van rioleringswerkzaamheden, het verrichten van werkzaamheden in de grond en de geldende wet- en regelgeving op dit gebied.
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (hierna: WION) stelt voorwaarden aan opdrachtgevers van grondwerkzaamheden en grondroerders die mechanische (graaf)werkzaamheden in de ondergrond verrichten. Het doel van de WION is het voorkomen van graafschade aan ondergrondse kabels en leidingen. Verdachte was opdrachtgever van het project [adres] . Artikel 2, eerste lid, van de WION verplicht de opdrachtgever dat hij ervoor zorgt draagt dat de graafwerkzaamheden waartoe hij opdracht geeft op zorgvuldige wijze kunnen worden verricht.
Naast de WION was de CROW250-richtlijn van toepassing op de graafwerkzaamheden van het project [adres] . Eén van de doelen van de CROW250 is het voorkomen dat beschadigde netten (kabels en leidingen) gevaar voor personen of goederen opleveren en het voorkomen dat de schade onnodig groter wordt. Op basis van de WION en CROW250 rustte op verdachte als opdrachtgever de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze konden worden verricht ter voorkoming van graafschade aan kabels en leidingen.
Hoewel de werkzaamheden door [medeverdachte 1] zijn uitgevoerd, was dit op aanwijzing en onder toezicht van verdachte. Uit het V&G-plan Uitvoeringsfase is gebleken dat verdachte naast opdrachtgever ook toezichthouder van het project was. Het toezicht werd uitgevoerd door [naam 1] , rioolbeheerder bij de [verdachte] . [naam 1] heeft verklaard dat hij meerdere malen per dag op de graaflocatie aanwezig was. Hij controleerde dan of de werkzaamheden volgens contract en volgens de juiste voorschriften werden uitgevoerd. [naam 1] had de bevoegdheid werknemers er op aan te spreken als zij dit niet deden. Ook was hij bevoegd om de werkzaamheden stil te leggen. Verdachte was dus als toezichthouder verantwoordelijk voor de naleving van de toepasselijke wet- en regelgeving en behoorde in te grijpen wanneer de (graaf)werkzaamheden op onjuiste wijze werden uitgevoerd.
Aan de status van verdachte als opdrachtgever en toezichthouder kunnen en mogen dan ook hogere zorgvuldigheidseisen worden gesteld met betrekking tot het deugdelijke (laten) uitvoeren van rioleringswerkzaamheden en graafwerkzaamheden in de grond en het waarborgen dat bij deze (graaf)werkzaamheden de geldende wet- en regelging werd nageleefd.
5.3.3
Is sprake van medeplegen met [medeverdachte 1] ?
Voor medeplegen van culpoze delicten is alleen opzet op de gedragingen vereist, niet op het gevolg. Het gaat immers om culpoze delicten. Wel moet sprake zijn van een bewuste samenwerking met de mededader. En het gevolg van de aanmerkelijke onvoorzichtigheid moet aan de schuld van beide mededaders te wijten zijn.
In deze zaak gaat het om twee afzonderlijke rechtspersonen die ieder nalatig zijn geweest in de dagen voorafgaand aan en op 3 juni 2016. In de volgende paragraaf wordt geoordeeld welke in de tenlastelegging genoemde keten van gedragingen bewezen wordt geacht. De samenhang tussen deze gedragingen maakt dat in dit geval kan worden gesproken van medeplegen. Maar vooral kan van medeplegen worden gesproken omdat verdachte opdrachtgever en toezichthouder was van het rioolrenovatie project.
Zoals in de vorige paragraaf uiteengezet, was verdachte als opdrachtgever en toezichthouder nauw betrokken bij de uitvoering van het rioolrenovatie project. Zij had zeggenschap over wat er op de graaflocatie gebeurde, kon ingrijpen als werkzaamheden niet op een juiste wijze werden uitgevoerd en fungeerde als aanspreekpunt bij problemen. Met name [naam 1] (werkzaam bij de [verdachte] ) heeft intensief samengewerkt met [naam 2] en andere medewerkers van [medeverdachte 1] Verdachte heeft op diverse momenten voorafgaand aan en op 3 juni 2016 niet ingegrepen terwijl zij dit wel had moeten doen. Hiermee heeft zij niet haar toezichthoudende verantwoordelijkheden genomen. Door een samenhang tussen gebrek aan instructies, gebrek aan kundig toezicht en het gebrek aan ingrijpen, heeft verdachte (mede) de gevaarlijke situatie ter plaatse doen ontstaan waardoor de gasleiding zou kunnen worden beschadigd door de graafmachine. Beide partijen hebben gebrekkig samengewerkt en beide partijen hebben hun verantwoordelijkheid veronachtzaamd. De rechtbank is van oordeel dat door zodanig onvoorzichtig en nalatig te handelen, de kans dat een gaslek zou ontstaan zodanig is verhoogd, dat de ontploffingen en brand in de woningen aan de [adres] waardoor gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen is ontstaan, zowel aan [medeverdachte 1] als aan de [verdachte] kan worden toegerekend. Daarom is medeplegen bewezen.
Omdat sprake is van medeplegen worden de feitelijke handelingen die door [medeverdachte 1] zijn verricht (gedachtestreepjes 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15, zie volgende paragraaf) ook aan verdachte toegerekend.
5.3.4
Welke feitelijke handelingen kunnen worden bewezen?
Of sprake is van een aanmerkelijke schuld wordt mede bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd. Daarom stelt de rechtbank in de eerste plaats vast of de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen op zichzelf bewezen kunnen worden verklaard. Daarbij neemt zij in acht de op verdachte rustende zorgplicht en verantwoordelijkheid, zoals in de voorgaande paragraaf uiteen is gezet.
Vrijspraak van de gedachtestreepjes 5 en 16 tot en met 19Vrijgraven van de leiding in de lengte (gedachtestreepje 5)
Op basis van het dossier is onvoldoende vast komen te staan dat de leiding in de lengte is vrijgegraven. Bovendien ziet de rechtbank geen causaal verband tussen het al dan niet in de lengte vrijgaven van de leiding en de ontstane gevolgen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder het 5de gedachtestreepje ten laste gelegde.
Niet op tijd bellen van de brandweer (gedachtestreepje 16)
Omdat de NFI-deskundige, F.W.N. van Rijswijk, concludeert dat het niet zeker is of door het eerder inschakelen van de brandweer de ontploffingen en brand voorkomen hadden kunnen worden, zal verdachte worden vrijgesproken van het onder het 16de gedachtestreepje ten laste gelegde.
Niet adequaat reageren op signalen over gaslucht van bewoners (gedachtestreepjes 17 t/m 19)
Tot slot zal verdachte worden vrijgesproken van het onder de gedachtestreepjes 17 tot en met 19 ten laste gelegde. Op basis van wat bewoners over het ruiken van een gaslucht aan de medewerkers van [medeverdachte 1] vertelden, hadden de medewerkers van [medeverdachte 1] niet anders moeten of kunnen handelen of bewoners uit hun woningen moeten halen. Er was tenslotte sprake van een gaslek en dat lek bevond zich buiten. Het was logisch dat bewoners een gaslucht roken en het zou onlogisch zijn hen uit hun woning te halen. [medeverdachte 1] heeft wel maatregelen genomen, te weten het bellen van netbeheerder [medeverdachte 2] en heeft conform de instructies van [medeverdachte 2] bewoners en omstanders op afstand van het gaslek gehouden. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] niet geïnstrueerd omstanders op vijftig meter afstand te houden, zodat het nalaten hiervan niet aan [medeverdachte 1] kan worden verweten. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat de gedragingen die zijn ten laste gelegd onder de gedachtestreepjes 17 tot en met 19 niet kunnen worden bewezen en zal [medeverdachte 1] en verdachte hiervan vrijspreken.
Gedeeltelijke vrijspraak van gedachtestreepje 6
Geen beschermende maatregelen nemen bij een onbekende leiding
Het nemen van beschermde maatregelen in geval van een onbekende leiding wordt niet voorgeschreven door de CROW250. Deze richtlijn noemt enkel dat moet worden gestopt met de graafwerkzaamheden en contact moet worden opgenomen met de netbeheerder voor nadere informatie en aanwijzingen. Verdachte zal daarom van dit onderdeel in het 6de gedachtestreepje worden vrijgesproken.
Welke feitelijke gedragingen worden wel bewezen?
De rechtbank vindt de volgende gedragingen van verdachte en [medeverdachte 1] bewezen.
Verdachte en [medeverdachte 1] hebben onvoldoende onderzoek gedaan naar de aard van de tijdens de werkzaamheden aangetroffen leidingen (gedachtestreepje 1). [medeverdachte 1] heeft geen themakaarten geraadpleegd (gedachtestreepje 2) om zo de aangetroffen onbekende leiding te identificeren. Verdachte heeft geen contact opgenomen met de juiste netbeheerder van die leiding (gedachtestreepje 3). Verdachte en [medeverdachte 1] hebben de gasleiding als waterleiding aangemerkt (gedachtestreepje 4) en [medeverdachte 1] is, in strijd met het CROW250, niet met de graafwerkzaamheden gestopt (gedachtestreepje 6). Toen bleek dat de leiding zeer dicht op de te plaatsten rioolput kwam te liggen, heeft verdachte de leiding niet laten omleggen (gedachtestreepje 7). Wel is besloten om de rioolput in te korten door er een deel af te zagen waarbij de rubberen afdekring is verwijderd (gedachtestreepje 8). Vervolgens heeft [medeverdachte 1] de ingekorte rioolput dicht op de leiding geplaatst (9) en de ingekorte rioolput afgedekt met een betonnen putdeksel en zijn openingen ontstaan bij de aansluiting van de afgezaagde rioolput (gedachtestreepje 10). Nadat het [medeverdachte 1] bekend was geworden dat de leiding een gasleiding betrof heeft hij geen contact opgenomen met de gasnetbeheerder (gedachtestreepje 11). Ook is geen toestemming gevraagd voor het machinaal graven binnen één meter van een leiding (gedachtestreepje 12). [medeverdachte 1] heeft zeer nabij die gasleiding machinaal gegraven en gewerkt (gedachtestreepje 13) en heeft met de graafmachine de gasleiding beschadigd waardoor gasuitstroom plaatsvond (gedachtestreepje 14). Hierop heeft [medeverdachte 1] de beschadigde gasleiding afgedekt met zand en een graafbak (gedachtestreepje 15).
Waarom kunnen deze gedragingen bewezen worden?
De rechtbank legt aan de hand van een beschrijving van wat er is gebeurd uit waarom zij deze gedragingen bewezen vindt.
Uit het dossier kan het volgende worden afgeleid. Begin april 2016 is gestart met de werkzaamheden ter uitvoering van het project rioolrenovatie [adres] in [plaats] . Met dit project is onder meer het bestaande riool vergroot en zijn putten op het riool aangesloten. Om dit te realiseren is een groot deel van de straat [adres] opengelegd waarna graafwerkzaamheden in de grond zijn verricht.
In de week voorafgaand aan het incident, op 27 mei 2016, zijn proefsleuven gegraven ter voorbereiding van het plaatsen van een rioolput. De [verdachte] en [medeverdachte 1] waren ermee bekend dat er zich een waterleiding en een gasleiding in de grond bevonden, maar waar die precies lagen was onduidelijk. Met de proefsleuven moest de exacte ligging van de leidingen worden vastgesteld. Bij het opengraven van de grond constateerden [naam 2] en [naam 3] (beide werkzaam bij [medeverdachte 1] ), dat één van de leidingen dichter op de te plaatsen rioolput zou komen te liggen dan vooraf op de tekening was aangegeven. Door [naam 2] is aan de leiding gevoeld om vast te stellen of dit de water- of gasleiding betrof. De leiding voelde licht en niet koud aan, dit is normaal gesproken wel het geval bij een waterleiding. Daarnaast was de leiding niet geel van kleur, terwijl gasleidingen altijd geel of wit van kleur zijn. Hierdoor was het voor [naam 2] onduidelijk of hij met de water- of gasleiding te maken had. [naam 3] heeft verklaard dat hij verder geen actie heeft ondernomen om de leidingen te identificeren. Dat maakte hem ook niet zoveel uit, geen van beide type leidingen mocht worden beschadigd.
De verwarring over de aard van de leiding is besproken met de toezichthouder [naam 1] . [naam 1] heeft verklaard dat de leiding er wit bleek uitzag en dat een gasleiding normaal gesproken geel van kleur is. Door hem zijn geen handelingen verricht om het type leiding vast te stellen zoals het voelen aan de leiding. Uiteindelijk zijn [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] na het bekijken van de klictekening (de verzamelkaart) tot de conclusie gekomen dat de leiding de waterleiding moest zijn. Op de tekening stond namelijk op deze locatie een waterleiding ingetekend. De projectleider vanuit de [verdachte] , [naam 4] , heeft zich bij deze conclusie aangesloten. [naam 4] heeft verklaard dat hij op basis van de klictekening, de kleur en het materiaal van de leiding ervan overtuigd was dat het de waterleiding betrof. De rechtbank stelt vast dat beide partijen hebben nagelaten om contact op te nemen met de netbeheerders van de water- en gasleiding om de aard van de leiding te identificeren.
Bij de uitvoering van het project zijn door [medeverdachte 1] alleen verzamelkaarten gebruikt en geen thema- of detailkaarten. Deze kaarten waren wel meegeleverd bij de graafmelding. [naam eigenaar] (de eigenaar van [medeverdachte 1] ) heeft verklaard dat hij bewust geen themakaarten aan zijn grondwerkers heeft meegegeven ter voorkoming van verwarring. Door alle lijntjes zou oriëntatie op basis van de themakaart lastig zijn.
Naast de verwarring over de aard van de leiding heeft [naam 3] ook de ligging van de vermeende waterleiding in de nabijheid van de te plaatsen rioolput besproken met [naam 1] . In de veronderstelling te maken te hebben met een waterleiding heeft [naam 1] contact opgenomen met de netbeheerder van de waterleiding: Vitens. Na reactie van Vitens heeft [naam 1] besloten de leiding te laten liggen en deze niet te laten verleggen. [medeverdachte 1] is doorgegaan met de werkzaamheden. Omdat de gasleiding werd aan gezien voor een waterleiding is [medeverdachte 2] , netbeheerder van de gasleiding, niet gebeld.
Tijdens de werkzaamheden bleek dat de betonnen dekplaat die op de rioolput zou worden geplaatst, te hoog kwam te liggen ten opzichte van de vermeende waterleiding. [naam 3] heeft dit probleem met [naam 1] besproken. Uit de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] volgt dat [naam 1] opdracht heeft gegeven een stuk van de rioolput af te zagen om de constructie passend te maken. Hierop heeft [naam 3] met een reciprozaag banden van de put gezaagd waarbij ook de rubberen afdichtring aan de bovenzijde van de put is verwijderd. [naam 3] en [naam 2] hebben verklaard dat de zaagsnede niet kaarsrecht kan zijn geweest. De rubberen afdichtring kon niet worden teruggeplaatst omdat die vast zat aan het afgezaagde deel van de put.
[naam 1] zelf heeft verklaard dat [medeverdachte 1] op eigen initiatief de rioolput heeft ingekort en dat deze beslissing niet met hem is besproken. Wel is hij achteraf met dit besluit akkoord gegaan. [naam 1] heeft gezegd dat hij ook toestemming zou hebben gegeven voor het inkorten van de rioolput als hem dat op dat moment was gevraagd. Nu wisselend wordt verklaard over op wiens initiatief de rioolput is ingekort, kan de rechtbank niet vaststellen welke partij daar daadwerkelijk opdracht toe heeft gegeven. Wel staat vast dat [naam 1] heeft ingestemd met het inkorten van de rioolput door een ring van de put af te zagen.
Op 30 mei 2016 kwam [naam 2] tot de conclusie dat de vermeende waterleiding toch een gasleiding moest zijn. Dit kon niet anders gelet op het gewicht en de temperatuur van de leiding. [naam 3] kwam op 3 juni 2016 tot de conclusie dat het toch de gasleiding betrof. Op de klicmelding stonden de diameters van de leidingen vermeld. [naam 3] zag dat de diameter van de gasleiding overeen kwam met de leiding waarvan hij eerst dacht dat het de waterleiding was. Dit kon je met het blote oog zien. [naam 2] en [naam 3] hebben hun bevindingen met elkaar besproken en waren het met elkaar eens dat de leiding naast de rioolput een gasleiding was. [naam 3] heeft deze informatie niet met [naam 1] gedeeld. Het werk was nagenoeg klaar. [naam 2] weet niet of er contact is opgenomen met de beheerder van de gasleiding over de ligging van de leiding zo dicht op de rioolput. Hij heeft dit in ieder geval niet gedaan. [naam 1] heeft verklaard dat hij er op 3 juni nog steeds vanuit ging dat de leiding een waterleiding was.
Op 3 juni 2016 is de ingekorte rioolput op het riool aangesloten en is de betonnen dekplaat op de put geplaatst. De afstand tussen de dekplaat en de gasleiding betrof ongeveer drie à vier centimeter. Vervolgens is de ballon in het riool naar de woningen [adres] tot en met [nummer] verwijderd. Omdat de overige ballonnen ter afdichting van aansluitingen op het riool niet werden verwijderd, stond alleen het riool naar [adres] tot en met [nummer] in verbinding met de rioolput.
Om de graaflocatie veilig achter te laten voor het weekend hebben [naam 2] en [naam 5] (ingehuurd door [medeverdachte 1] ), de gaten rondom de rioolput met zand aangevuld tot straatniveau. [naam 2] stond in het gat. [naam 5] bestuurde de graafmachine en strooide met de graafbak steeds een laagje zand in het gat waarna [naam 2] het zand handmatig verspreide. [naam 1] heeft in de ochtend de graaflocatie bezocht. Hij heeft gezien dat er machinaal werd gegraven nabij de leidingen, maar zag dit niet als een probleem. [naam 1] heeft die middag vrij genomen.
Uit de verklaringen van [naam 2] en [naam 5] is gebleken dat [naam 5] met de bak van de graafmachine zand tussen de gasleiding en de dekplaat heeft gestrooid. Hierbij is zand op de dekplaat terecht gekomen. [naam 5] heeft geprobeerd om met de graafbak het zand van de dekplaat te schrapen. Hij heeft de bak van de graafmachine op de dekplaat gezet en naar zich toe gehaald. Hierbij heeft [naam 5] met de zijkant van de graafbak de gasleiding geraakt, ter hoogte van een mof. [naam 5] heeft verklaard dat hij de buis hoorde knappen en direct een blazend en sissend geluid hoorde. [naam 2] heeft verklaard dat hij het krakende geluid van kunststof hoorde. Doordat de twee delen van de gasleiding ten opzichte van elkaar in hoogte verschilden, zag [naam 2] een gat in de vorm van een halve maan. Hij heeft verklaard dat het zand werd weggeblazen. Tevens hoorde hij het geluid van stromend gas en rook hij direct een gaslucht. Op aanwijzing van [naam 2] heeft [naam 5] zand op het gaslek gegooid en de bak van de graafmachine bovenop het zand gezet.
[naam 2] heeft direct met [medeverdachte 2] , de netbeheerder van de gasleiding, gebeld. Dit was om 16:36 uur. Om 17:47 uur is [naam 6] (monteur van [medeverdachte 2] ), op de graaflocatie gearriveerd. [naam 6] heeft een meting verricht om de concentratie gas in het riool vast te stellen. In het riool werd 85 vol% gas gemeten. Hierop heeft [naam 6] contact opgenomen met de brandweer en opdracht gegeven de bewoners uit hun woningen te halen. Tegelijkertijd hebben er ontploffingen plaatsgevonden in de woningen [adres] tot en met [nummer] en is daar brand uitgebroken. Als gevolg van de ontploffingen en brand zijn een aantal woningen geheel verwoest en een aantal woningen onherstelbaar beschadigd.
NFI-deskundige Van Rijswijk heeft aan de hand van onderzoek aan de gasleiding, foto’s en verklaringen van betrokkenen onderzocht hoe het gas zich van het gaslek op straat naar de woningen heeft kunnen verspreiden en hoe het daar tot ontploffing is gekomen. Van Rijkwijk beschrijft dat uitstromend gas zich altijd een weg naar buiten zoekt. Deze weg kan ook door de grond lopen, omdat grond gas doorlatend is. Van Rijswijk concludeert dat het extreem veel waarschijnlijker is dat het gas zich via het riool naar de woningen heeft verspreid, dan dat het gas via een andere weg over die afstand en in die hoeveelheid in de woningen is terechtgekomen. Door de handmatig ingekorte rioolput, de nog niet gedichte kieren en het vers aangevulde zand rond het gaslek kon het uitstromende gas in de rioolput komen. Het riool dat in verbinding stond met de woningen [adres] tot en met [nummer] was de enige uitweg voor het gas vanaf de rioolput. Doordat er gas in het riool bleef stromen is de druk in het riool dusdanig opgelopen dat het gas het waterslot in de afvoer van de woningen heeft doorbroken. Het gas heeft zich net zo lang in de woningen kunnen ophopen tot er een explosief mengsel ontstond. In een woonhuis zijn verschillende apparaten aanwezig die als ontstekingsbron kunnen fungeren. Het was daarom een kwestie van tijd voordat zich een geschikte ontstekingsbron voordeed. Dit is ook gebeurd.
5.3.5
Zijn de ontploffingen en brand de schuld van verdachte?
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of het ontstaan van de ontploffingen en brand aan de schuld van verdachte is te wijten. Hierbij gaat het om schuld in strafrechtelijke zin. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid die verwijtbaar is. Dit is het geval als verdachte anders had moeten handelen (verwijtbaar) en anders kon handelen (vermijdbaar), tenzij er bijzondere omstandigheden zijn waardoor dit niet aangenomen zou moeten worden. Om dit vast te stellen moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, waarbij rekening wordt gehouden met wat van verdachte mocht worden verwacht (
garantenstellung). Dit alles moet worden beoordeeld op basis van de situatie zoals die op 3 juni 2016 van toepassing was, en niet met de kennis van achteraf.
De rechtbank heeft al overwogen dat en waarom aan verdachte hogere zorgvuldigheidseisen gesteld kunnen worden en dat zij als opdrachtgever en toezichthouder ervoor verantwoordelijk was dat de graafwerkzaamheden in de grond op zorgvuldige wijze uitgevoerd kon worden en dat de toepasselijke wet- en regelgeving werd nageleefd. Van verdachte mocht en kon worden verwacht dat zij vanuit de op haar rustende zorgplicht ook oog zouden hebben voor de risico’s die werken dicht op een gasleiding met zich meebrengen en het gevaar dat dit voor personen of goederen kan vormen. In dit kader mocht en kon van verdachte worden verwacht dat zij zou ingrijpen wanneer zich een risicovolle situatie voordeed of wanneer de (graaf)werkzaamheden op onjuiste wijze werden uitgevoerd.
De rechtbank vindt dat sprake is van aanmerkelijke schuld aan de zijde van verdachte. De voornaamste reden hiervoor is dat verdachte op een aantal momenten onvoldoende oog heeft gehad voor de risico’s van het verrichten van grondwerkzaamheden vlak bij een gasleiding, dat zij op deze momenten niet heeft ingegrepen, dat zij ervoor heeft gekozen de leiding niet te laten omleggen. Zij heeft een risicovolle situatie laten bestaan waardoor de kans dat de gasleiding werd geraakt onnodig groot was.
De volgende gang van zaken brengt de rechtbank tot dit oordeel.
Voorbereidende fase
Verdachte is in de voorbereidende fase tekortgeschoten door geen onderzoek te (laten) doen naar de aard van de leidingen die in de grond lagen. Hierdoor is niet tijdig onderkend dat er een gasleiding lag dicht bij de plaats waar in de grond gewerkt zou worden. Dit is van belang omdat nabij gas werken gevaarlijker is dan werken nabij een waterleiding. Risico’s hadden op een eerder moment ingeschat kunnen worden en daarop hadden passende maatregelen getroffen kunnen worden zoals het omleggen van de gasleiding.
Tijdens het werk
Tijdens de uitvoering van het project zijn twee leidingen aangetroffen waarvan niet direct met zekerheid kon worden gezegd wat welke leiding was: water- of gasleiding. Vervolgens bleek dat de rioolput met dekplaat dichter op de leiding kwam te liggen dan vooraf op de bouwtekening was aangegeven. Bij deze stand van zaken mocht het van verdachte worden verwacht dat zij erop toezag dat eerst de identiteit van elke leidingen werd vastgesteld om zeker te weten welke leiding waar lag, voordat [medeverdachte 1] verder zou gaan met de werkzaamheden op deze plek. [medeverdachte 1] , maar ook verdachte zelf, had dit eenvoudig kunnen doen met behulp van de detailkaarten (de zogenoemde laagjeskaart). Alle tekeningen en kaarten verkregen bij de graafmelding waren beschikbaar. Daarnaast had het op de weg van verdachte gelegen om naast contact met Vitens ook contact op te nemen met [medeverdachte 2] , de netbeheerder van de gasleiding. De netbeheerders hadden uitsluitsel kunnen geven welke leiding van hen was.
Op 3 juni 2016 werd voor [medeverdachte 1] duidelijk dat de leiding die vlak naast de rioolput liep een gasleiding was. Zij heeft deze informatie niet met verdachte gedeeld. Wel werd op 3 juni 2016 voor verdachte duidelijk dat de dekplaat en de leiding met elkaar in conflict kwamen. Op dat moment had het voor verdachte evident moeten zijn dat er een gevaarlijke situatie kon ontstaan die bovendien niet voldeed aan de regelgeving, en dat door de ligging van de dekplaat dicht naast de leiding de kans op het raken van de leiding een reëel risico was. Van verdachte mocht en kon worden verwacht dat zij de werkzaamheden had stilgelegd en contact had opgenomen met de netbeheerder van de leiding om de leiding al dan niet te laten omleggen. Verdachte had niet mogen volstaan met het instemmen met het inkorten van de rioolput. Nu verdachte ter zake deskundig is, had zij deze risicovolle situatie moeten onderkennen, moeten opmerken dat er in strijd met de wet- en regelgeving werd gewerkt en moeten ingrijpen. Dit alles heeft verdachte niet gedaan. Verdachte heeft zelfs toegestaan dat met de graafmachine werkzaamheden werden verricht in de nabijheid van de leiding. Verdachte heeft dan ook niet voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. De risico’s en gevolgen die zich hebben voorgedaan kunnen aan verdachte worden toegerekend mede door de schending van die zorgplicht.
Dat [medeverdachte 1] de aannemer was en daarom de meeste werkzaamheden door hem zijn uitgevoerd en niet door verdachte, ontslaat verdachte niet van haar eigen verantwoordlijkheden op ditzelfde punt. Verdachte heeft keer op keer haar toezichthoudende taken verwaarloosd door niet in te grijpen toen zich een risicovolle situatie of situatie in strijd met de wet- en regelgevingen voordeed. Door het uitblijven van ingrijpen heeft verdachte het mede mogelijk gemaakt dat een (ingehuurde) medewerker van [medeverdachte 1] de leiding kon beschadigen en het gaslek kon ontstaan. Dit maakt dat er sprake is van aannemelijke schuld bij verdachte.
5.3.6
Is er een causaal verband tussen de gedragingen en ontploffingen en brand?
De vraag die tot slot moet worden beantwoord, is of er een causaal verband bestaat tussen het aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam handelen van verdachte en de ontploffing en brand zelf. Daarnaast moet door de ontploffing en brand gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zijn ontstaan
Naar vaste rechtspraak dient het causale verband te worden vastgesteld aan de hand van het criterium van de redelijke toerekening. Als een gedraging naar haar aard geschikt is om het uiteindelijke gevolg teweeg te brengen of te voorkomen, dan doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitketen niet. Dit wordt niet anders doordat de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg. Het uit de gedraging voortvloeiende gevaar dient in het algemeen voorzienbaar te zijn op het moment dat de gedraging wordt verricht.
Omdat sprake is van medeplegen kunnen de gedragingen verricht door [medeverdachte 1] ook aan verdachte worden toegerekend. In de twee voorgaande paragrafen is uiteen gezet dat zich de situatie heeft voorgedaan waarin een gasleiding zeer dicht op een rioolput met dekplaat is lag waarna er in de nabijheid van deze gasleiding is gewerkt. Door deze keten van gedragingen is het gaslek ontstaan. Had verdachte direct na het aantreffen de echte aard van de leiding vastgesteld, die gasleiding al dan niet laten omleggen en niet zo dicht bij de rioolput met dekplaat laten liggen, niet toegestaan dat machinaal nabij de gasleiding werd gewerkt en had [medeverdachte 1] niet de gasleiding geraakt, dan was er geen gaslek ontstaan. In deze keten van gebeurtenissen is ook van belang dat het gaslek met zand en de bak van de graafmachine is afgedicht. Hierdoor heeft het gas zijn weg kunnen vinden naar de huizen aan de [adres] . Als gevolg van deze keten van gedragingen hebben er ontploffingen plaatsgevonden en is brand uitgebroken.
De kans dat door het machinaal werken dicht op een gasleiding, die gasleiding wordt beschadigd waardoor er gasuitstroom kan plaatsvinden, en dit gas tot ontploffing en ontbranding kan komen, is voorzienbaar. Het is tenslotte algemeen bekend dat gas een gevaarlijke stof is, juist omdat zij brandbaar en explosief is. Verdachte moet dit ook hebben geweten.
Hiermee zijn de gedragingen van verdachte een noodzakelijke factor geweest voor het doen ontstaan van de ontploffingen en het uitbreken van brand.
Is sprake geweest van gevaar voor goederen en levensgevaar?
Het directe gevolg van het gaslek en de daarop volgende ontploffingen en brand is dat de woningen [adres] tot en met [nummer] geheel zijn verwoest en de woningen [adres] [nummer] tot en met [nummer] onbewoonbaar zijn geworden. Niet alleen is gevaar voor goederen ontstaan (de woningen en inboedel), dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt.
Daarnaast is sprake geweest van levensgevaar, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De eerste explosie vond plaats rond 18:00 uur. Op dat moment waren de bewoners van huisnummers [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] thuis. Bij een aantal van hen waren mensen op visite. Zij bevonden zich in de woning of de achtertuin. Bewoners hebben verklaard dat door de explosie de ramen uit hun sponningen sprongen, de muren op hen afkwamen en stukken hout van de woning in het rond vlogen. Omdat het gas via de watersloten in de woningen kon uitstromen, en de ontploffingen en brand plaatsvonden op een tijdstip waarop, naar algemene bekendheid, de kans zeer groot was dat minstens een deel van de bewoners van de woningen thuis was, en de bewoners en visite van vijf van de woningen inderdaad thuis waren, kan worden geoordeeld dat naar algemene ervaringsregels levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig was.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op meer tijdstippen omstreeks 3 juni 2016 te Urk, tezamen en in vereniging met een ander, voorafgaand aan en tijdens graafwerkzaamheden op de [adres] op of zeer nabij de plek waar een rioolput geplaatst moest worden aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld, aangezien zij en haar mededader:

1. onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de aard van de tijdens de werkzaamheden aangetroffen leidingen en

2. geen zogenaamde themakaarten m.b.t. een aangetroffen onbekende leiding hebben geraadpleegd en

3. geen contact hebben opgenomen met de juiste netbeheerder van die leiding en

4. een gasleiding als waterleiding hebben aangemerkt en

6. in strijd met het CROW250 niet met de graafwerkzaamheden zijn gestopt en

7. die leiding niet hebben doen omleggen toen bleek dat die leiding lag zeer nabij de plek waar een rioolput geplaatst moest worden en

8. heeft besloten of heeft goed gevonden om de te plaatsen rioolput in te korten door het afzagen en verwijderen van een rubberen afdekring en

9. die ingekorte rioolput zeer nabij die leiding hebben geplaatst en

10. die ingekorte rioolput hebben afgedekt met een betonnen putdeksel, waarbij openingen bij de aansluiting van die afgezaagde rioolput en (put)deksel ontstonden en

11. nadat bekend was dat genoemde leiding een gasleiding betrof, geen contact hebben opgenomen met de gasnetbeheerder en

12. (in strijd met het bestek) niet vooraf toestemming heeft gevraagd aan de netbeheerder van de aangetroffen gasleiding om machinaal te graven binnen één meter van de gasleiding en

13. zeer nabij die gasleiding machinaal heeft gegraven en gewerkt en

14. met die graafmachine genoemde gasleiding heeft beschadigd waardoor gasuitstroom plaatsvond en

15. die beschadigde gasleiding heeft afgedekt met zand en een graafbak

waardoor het aan verdachtes en haar mededaders schuld te wijten is dat vervolgens ontploffingen hebben plaatsgevonden en brand is ontstaan in woningen gelegen aan de [adres] nummers [nummer] tot en met [nummer] terwijl er gemeen gevaar voor de woningen en de in die woningen aanwezige huisraad en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de op dat moment in of nabij die woningen aanwezige bewoners en andere zich in of nabij die woningen bevindende personen is ontstaan.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Geen straf of maatregel

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,-.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte geheel vrij te spreken van het ten laste gelegde.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De aanmerkelijke onvoorzichtigheid van verdachte (en haar mededader) heeft enorme gevolgen gehad. De bewoners van de woningen aan de [adres] tot en met [nummer] zijn in één klap dakloos geworden en hebben hun bezittingen verloren. Het valt verdachte als opdrachtgever en toezichthouder van het project aan te rekenen dat zij zonder de op haar rustende zorgvuldigheidsplicht in aanmerking te nemen grondwerkzaamheden heeft laten uitvoeren. Ook valt het haar aan te rekenen dat zij meerdere keren niet haar verantwoordelijkheid als toezichthouder heeft genomen.
Het incident heeft (begrijpelijkerwijs) een grote impact gehad op de bewoners. Uit hun verklaringen blijkt dat zij nog steeds last hebben van de gevolgen van het incident. De zoon van de familie [familienaam] vertelde de rechtbank dat het voor zijn ouders emotioneel te zwaar was om de zittingsdagen bij te wonen. Zij, maar ook hun oudste kleinzoon die tijdens het incident in de woning aanwezig was, hebben psychische begeleiding gehad om alles te kunnen verwerken. Naast hun woning en erfstukken is ook een deel van het archief van de zondagsschool (dat tijdelijk in de woning werd bewaard) verwoest. Daardoor is 150 jaar geschiedenis verloren gegaan. Ook slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben laten weten dat zij nog dagelijks last hebben van de gevolgen van het incident. Voor beiden was het moeilijk om na het incident een geschikte en/of betaalbare (tijdelijke) woning te vinden. Als gevolg daarvan zagen zij zich genoodzaakt lange tijd in te wonen bij familie c.q. in een stacaravan.
Geen straf of maatregelHet strafrecht kent drie strafmodaliteiten: een geldboete, taakstraf en gevangenisstraf. Deze straffen kunnen aan een fysiek persoon, een mens van vlees en bloed, worden opgelegd. De verdachte in deze zaak is geen mens, maar een [publieke rechtspersoon] , een publieke rechtspersoon. De enige straf die de rechtbank aan verdachte als rechtspersoon kan opleggen is een geldboete.
Binnen het strafrecht zijn bij een rechtspersoon de voornaamste doelen van straffen vergelding en preventie. Vergelding houdt in dat degene die een strafbaar feit heeft begaan daar niet mee ‘weg mag komen’. Hij of zij verdient straf. Het slachtoffer en de samenleving verdienen genoegdoening. Met preventie wordt geprobeerd te voorkomen dat de dader nog een keer een strafbaar feit pleegt.
De rechtbank onderkent (met alle procespartijen) dat de gasexplosie in [plaats] nooit had mogen gebeuren en dat aan alle betrokken partijen onherstelbaar leed is toegebracht. Desondanks ziet de rechtbank niet in welk strafdoel er nu nog, 4 jaar na deze gebeurtenis, gediend wordt met bestraffing van verdachte door het opleggen van een geldboete.
Het komt niet vaak voor dat een publieke rechtspersoon, in deze zaak de [publieke rechtspersoon] , strafrechtelijk wordt vervolgd. Het komt ook niet vaak voor dat een publiek rechtspersoon vervolgens daadwerkelijk wordt veroordeeld omdat haar een strafbaar verwijt valt te maken. Dat is in deze zaak wel het geval. Binnen de [publieke rechtspersoon] zal de strafvervolging op zichzelf ongetwijfeld zijn uitwerking hebben gehad en mogelijk zijn ook individuele ambtenaren geconfronteerd met de gevolgen van hun handelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte met deze strafrechtelijke veroordeling genoeg is gestraft.
Verdachte heeft aangegeven dat zij van het incident heeft geleerd en dat zij herhaling in de toekomst wil voorkomen. De rechtbank hoopt dat verdachte lessen heeft getrokken uit wat er is gebeurd en gaat ervan uit dat de gasexplosie in [plaats] een eenmalige situatie was.
Tot slot heeft de rechtbank in haar keuze voor het niet opleggen van een straf of maatregel meegewogen dat verdachte na het incident haar verantwoordelijkheid heeft genomen door alternatieve huisvesting voor de bewoners te regelen. Verder is zij direct begonnen aan de bouw van nieuwe woningen op de plaats van het incident. Ongeveer een jaar na de explosie is het huizenblok opgeleverd en hebben alle bewoners de sleutel van hun nieuwe huis gekregen.
Om al deze redenen zal de rechtbank volstaan met vaststelling van de schuld, en zal de rechtbank aan verdachte geen straf of maatregel opleggen.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen

10.1
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [benadeelde partij] en [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 9.909,50 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter terechtzitting van 13 mei 2016 heeft de benadeelde partij haar vordering aangevuld met een bedrag van € 29.000,- aan materiële schadevergoeding.
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een bedrag van € 56.720,84 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 2] en [benadeelde partij] gevorderde materiële kosten rechtstreeks uit het strafbare feit voortvloeien en dat de vorderingen voldoende met stukken zijn onderbouwd.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft haar immateriële vordering voldoende met stukken onderbouwd. Zij heeft concrete gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat zij psychische schade heeft opgelopen als gevolg van de gasexplosie. Daarnaast is de hoogte van de vordering redelijk.
De officier van justitie heeft verzocht alle drie de vorderingen hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het aanvullende verzoek tot schadevergoeding van € 29.000,- van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen.
10.3
Het standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen omdat verdachte moet worden vrijgesproken.
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan betwist de verdediging de (hoogte van de) vorderingen ingediend door [slachtoffer 2] en [benadeelde partij] . Ook betwist de verdediging dat zij aansprakelijk of schadeplichtig is voor deze twee vorderingen. De door [slachtoffer 1] ingediende vordering kan wel worden toegewezen.
De verdediging heeft op zitting van 15 mei 2020 het volgende toegezegd. Naast onderhavige strafrechtelijke zaak loopt ook een civielrechtelijke zaak. Als verdachte in de civielrechtelijke zaak aansprakelijk wordt gesteld, dan is verdachte bereidt de benadeelde partijen in deze strafzaak schadeloos te stellen.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
10.4.1
[slachtoffer 2]Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde kosten, te weten kosten voor de aanschaf van nieuwe spullen, kosten voor tijdelijk verblijf elders en reiskosten heeft moeten maken. Een deel van deze kosten is door de verzekering vergoed. Het andere deel, te weten € 9.909,50, is niet door de verzekeraar uitgekeerd. De rechtbank is van oordeel dat dit restdeel voor vergoeding in aanmerking komt en zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen met wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft op zitting een aanvullend bedrag van € 29.000,- gevorderd aan materiële schade. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar aanvullende vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.4.2
[benadeelde partij]Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen met wettelijk rente.
10.4.3
[slachtoffer 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien ten gevolge van het strafbare feit de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is aangetast.
Gelet op de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de vordering billijk is. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen met wettelijke rente.
10.4.4
Conclusie
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de ontploffing en brand rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze in totaal op een bedrag van € 9.909,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]Vast staat dat aan de benadeelde partij door de ontploffing en brand rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze in totaal op een bedrag van € 56.720,84 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]Vast staat dat aan de benadeelde partij door de ontploffing en brand rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze in totaal op een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Vergoeding van restschade in de civiele zaak
De benadeelde partij [slachtoffer 2] is in een deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat dit deel van de schade niet in deze strafzaak wordt vergoed. Normaal gesproken zou de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen om zo toch haar restschade vergoed te krijgen. Daarvoor moet zij zelf een aparte civielrechtelijke procedure opstarten. Maar tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] loopt ook nog een civiele zaak. Verdachte heeft beloofd dat als zij in de civiele zaak aansprakelijk wordt gehouden, zij ook de restschade van de benadeelde partij zal vergoeden. [medeverdachte 2] heeft dit ook beloofd. Dus als [medeverdachte 2] in de civiele zaak aansprakelijk is, dan zal [medeverdachte 2] de restschade van de benadeelde partij vergoeden.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het aan zijn schuld te wijten zijn van brand en ontploffing, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, de
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vorderingen benadeelde partijenWijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 9.909,50 (zegge: negenduizend negenhonderdennegen euro en vijftig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 56.720,84 (zegge:
zesenvijftigduizend zevenhonderdtwintig euro en vierentachtig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.500,- (zegge: vijfentwintighonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A.A. Fase en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2020.