ECLI:NL:RBAMS:2020:3193

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
13/994048-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verband met gasexplosie en brand door schuld

Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte] met parketnummer 13/994048-17. De zaak betreft een gasexplosie en brand die op 3 juni 2016 plaatsvonden in woningen aan de [adres] in [plaats]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet onzorgvuldig of nalatig heeft gehandeld, en dat de ontploffingen en brand niet het directe gevolg zijn geweest van zijn nalaten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat aan hem geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de rol van de verdachte als netbeheerder en de informatie die hij had op het moment van de incidenten. De rechtbank concludeert dat de verdachte heeft gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht, en dat de schuld voor de ontploffingen en brand bij de medeverdachten ligt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994048-17 (Promis)
Datum uitspraak: 30 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
post- en vestigingsplaats: [vestigingsplaats] .

1.Het onderzoek tijdens de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
13, 14 en 15 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kubicz, en van wat de door verdachte gemachtigde raadsvrouw, mr. J.F. Rense, naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de schriftelijke standpunten die voorafgaand aan zittingsdagen door de officier van justitie en de verdediging (digitaal) zijn overgelegd.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van wat door de verschillende benadeelde partijen naar voren is gebracht.
De strafzaak tegen [verdachte] (hierna: [verdachte] ) is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen de [medeverdachte 1] (13/994047-17) en [medeverdachte 2] (13/994070-17) (hierna: [medeverdachte 2] ). De rechtbank doet in alle zaken gelijktijdig uitspraak.

2.Wat is de verdenking?

Dit vonnis heeft betrekking op het strafrechtelijk onderzoek naar de gasexplosie en brand in de woningen op de adressen [adres] tot en met [huisnummer] in [plaats] . Het onderzoek richt zich op de vraag of de betrokken partijen [verdachte] , de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een strafrechtelijk verwijt te maken is, in die zin dat aan hun schuld te wijten is dat de ontploffingen en brand zijn ontstaan. Ter beantwoording van deze vraag kijkt de rechtbank niet alleen naar wat plaatsvond op 3 juni 2016, maar ook naar de gebeurtenissen die daaraan voorafgaand hebben plaatsgevonden.
Verdachte wordt – kort gezegd en na wijziging op zitting – ten laste gelegd dat het ontstaan van de ontploffingen en de brand op 3 juni 2016 aan zijn schuld is te wijten, en dat hierdoor gevaar voor de woningen dan wel levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners en/of omstanders is ontstaan.
Subsidiair wordt verdachte – kort gezegd en na wijziging op zitting – verweten dat het aan haar schuld is te wijten dat als gevolg van de ontploffing en brand woningen aan de [adres] zijn vernield en/of beschadigd, en dat hierdoor gevaar voor de woningen dan wel levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners en/of omstanders is ontstaan.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I. Er is een nummering aan de gedachtestreepjes toegevoegd omdat in deze uitspraak daar naar verwezen wordt.

3.Waar gaat deze zaak over?

In de namiddag van 3 juni 2016 vonden er in de straat [adres] ontploffingen plaats, gevolgd door een uitslaande brand. Als gevolg hiervan zijn de woningen [adres] tot en met [huisnummer] verwoest of onherstelbaar beschadigd.
Op 3 juni 2016 verrichtten werknemers onder gezag van het aannemingsbedrijf [medeverdachte 2] rioolwerkzaamheden in de grond. Dit in opdracht van de [medeverdachte 1] . Bij deze werkzaamheden heeft een kraanmachinist een gasleiding geraakt met de graafbak van de graafmachine. Hierdoor ontstond een gaslek. Nadat de gasleiding werd geraakt stroomde het gas via kieren een rioolbuis in. Deze rioolbuis stond in verbinding met de woningen [adres] tot en met [huisnummer] en was afgesloten van de rest van het rioolstelsel. Het gas heeft zich op deze manier via het riool naar de woningen [adres] tot en met [huisnummer] verspreid.
Van het beschadigen van de gasleiding is door de werknemers vrijwel direct melding gemaakt bij de netbeheerder: [verdachte] . Even daarna is ook door een bewoner van de [adres] contact opgenomen met [verdachte] omdat zij een gaslucht in haar woning rook. Diverse bewoners hebben de werknemers aangesproken over het ruiken van de gaslucht.
Ongeveer één uur en tien minuten nadat de werknemers het gaslek hadden gemeld bij [verdachte] arriveerde een monteur van [verdachte] . Uit een door hem verrichtte gasmeting bleek dat 85 volume% gas in het riool zat, waarop de monteur de brandweer heeft gebeld. Vrijwel direct hierna volgde een aantal ontploffingen in de woningen aan de [adres] en brak er brand uit. De brandweer heeft de zes woningen niet meer kunnen redden. Er zijn gelukkig geen mensen ernstig gewond geraakt. Inmiddels zijn de woningen op dezelfde plaats herbouwd.

4.Samenvatting van de beslissingen van de rechtbank in alle zaken

De rechtbank spreekt [verdachte] vrij, omdat de ontploffingen en brand niet aan zijn schuld zijn te wijten. Gelet op wat van hem kon en mocht worden verwacht, heeft [verdachte] niet onvoorzichtig of nalatig gehandeld. Hierdoor valt [verdachte] geen strafrechtelijk verwijt te maken.
De rechtbank vindt bewezen dat het aan de schuld van de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is te wijten dat de ontploffingen en brand zijn ontstaan. Hierdoor is gevaar voor deze woningen en bijbehorende inboedel ontstaan. Ook is er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners en omstanders ontstaan. De rechtbank verklaart de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig aan het feit, maar legt hen geen straf of maatregel op.
Omdat [verdachte] wordt vrijgesproken van het strafbare feit worden de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard.
In de rest van dit vonnis zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot de beslissing is gekomen om [verdachte] vrij te spreken.

5.Wat kan de rechtbank in deze zaak bewijzen?

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het veroorzaken van ontploffing en brand wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voor alle gedragingen van verdachte die staan opgesomd in de gedachtestreepjes van de tenlastelegging bevat het dossier bewijs. Er is een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en de uiteindelijke gasexplosie en brand. Door de ontploffingen en brand in de woningen is gemeen gevaar voor de woningen en de daarin aanwezige huisraad ontstaan, en is levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in en nabij de woningen aanwezige personen ontstaan.
De officier van justitie vindt dat alle bewezen gedragingen aan [verdachte] als rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Verdachte had ervoor moeten zorgen dat zijn intakemedewerkers beschikten over voldoende duidelijke en meer dwingende uitvraagscripts. Hij had er ook voor moeten zorgen dat in geval van een gasmelding daadwerkelijk conform het gebruikte script werd uitgevraagd. Gebleken is dat dit niet het geval was. Ook had verdachte ervoor moeten zorgen dat het belang van het aanwezig zijn bij een nutsoverleg bij zijn personeel voldoende bekend was.
Tot slot vindt de officier van justitie dat het ontstaan van de ontploffingen en brand te wijten is aan de schuld van verdachte. Vanwege zijn bijzondere hoedanigheid mag aan de kennis en bekwaamheid van verdachte hogere eisen gesteld worden dan normaal het geval is. Het kan als feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat rechtspersonen die zich professioneel bezig houden met het beheer van een gasnet op de hoogte zijn van de risico’s op explosies en brandgevaar bij graafschade aan gasleidingen. Nu verdachte dit brand- en explosie gevaar onvoldoende heeft onderkend, is hij onzorgvuldig te werk gegaan en heeft hij, naar de mening van het openbaar ministerie, gehandeld met een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat verdachte niet aanmerkelijk onzorgvuldig heeft gehandeld en het causale verband tussen de gedragingen van verdachte en de ontploffingen en brand ontbreekt.
De ontploffingen en brand kunnen niet in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend. Alle noodzakelijke causale factoren die tot de ontploffingen en brand hebben geleid zijn gedragingen verricht door [medeverdachte 2] heeft onzorgvuldig gehandeld. Verdachte heeft steeds gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht. Hij is alleen faciliterend en ondersteunend betrokken geweest bij het rioolrenovatie project. Verdachte heeft steeds zorgvuldig gehandeld en had geen of nauwelijks meer verschil kunnen maken. Hij had de gevolgen niet kunnen voorkomen. Bovendien was verdachte sterk afhankelijk van informatie die anderen aan hem verstrekten en is hem informatie onthouden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Wanneer is sprake van ontploffing en brand of vernieling door schuld?
Om de vraag te beantwoorden wanneer sprake is van ontploffing en brand door schuld of vernieling door schuld moet gekeken worden naar de wet en jurisprudentie. Aan verdachte is overtreding van artikel 158 of 171 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten laste gelegd: het culpoos (door schuld) veroorzaken van brand, ontploffing of overstroming en het culpoos vernielen van gebouwen. Het gaat daarbij niet om de intentie (want het is een culpoos delict) maar juist om het gedrag zelf. Artikel 158 Sr stelt het gevaarzettend gedrag strafbaar. Er moet ook sprake zijn van (een van) de volgende gevolgen: gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Dit gevolg hoeft zich niet daadwerkelijk te hebben verwezenlijkt, maar moet wel te vrezen zijn geweest.
Tot slot moet vast staan dat er een oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat tussen de gemaakte fout(en) en het gevaar, waarbij de redelijke toerekening een rol speelt.
5.3.2
Zijn de ontploffingen en brand de schuld van verdachte?
De vraag die moet worden beantwoord, is of het ontstaan van de ontploffingen en brand aan de schuld van verdachte is te wijten. Hierbij gaat het om schuld in strafrechtelijke zin. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid die verwijtbaar is. Dit is het geval als verdachte anders had moeten handelen (verwijtbaar) en anders kon handelen (vermijdbaar), tenzij er bijzondere omstandigheden zijn waardoor dit niet aangenomen zou moeten worden. Om dit vast te stellen moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit alles moet worden beoordeeld op basis van de situatie zoals die op 3 juni 2016 van toepassing was, en niet met de kennis van achteraf.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van aanmerkelijke schuld aan de zijde van verdachte. De voornaamste reden hiervoor is dat verdachte op basis van de informatie en scripts die bij hem bekend waren in combinatie met wat van hem mocht worden verwacht, niet anders kon en hoefde te handelen dan hij heeft gedaan. De rechtbank vindt dit om de volgende redenen.
Wat kon en mocht van verdachte als netbeheerder worden verwacht?
In tegenstelling tot de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verdachte een andere rol gespeeld bij het project rioolrenovatie [adres] in [plaats] en de gebeurtenissen van 10 december 2015 tot en met 3 juni 2016. Verdachte is als netbeheerder van de gasleiding betrokken geweest bij het project. Zijn verantwoordelijkheden als netbeheerder lagen met name in de voorbereidende fase van het project en vanaf het moment dat [medeverdachte 2] meldde dat de gasleiding was beschadigd. In deze rol en specifiek bij dit rioolrenovatie project mocht het volgende van verdachte worden verwacht.
Het verschaffen van duidelijkheid over de exacte ligging van ondergrondse gasleidingen die onder zijn beheer vallen. Dit door middel van het verstrekken van kaarten en tekeningen van de gasleidingen aan de Dienst Kabels en Leidingen Informatiecentrum (klic) van het Kadaster.
En het aannemen en afhandelen van een gasmelding, in deze zaak het gaslek. Hieronder vallen het beoordelen van de melding, het maken van een juiste risico-inschatting door toepassing van het uitvraagscript en het eventueel sturen van een monteur naar de locatie van de gasmelding.
Heeft [verdachte] onvoorzichtig of nalatig gehandeld?
In de tenlastelegging staat in de gedachtestreepjes opgesomd welke handelingen verdachte heeft verricht of juist heeft nagelaten te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen en nalaten niet aanmerkelijk onvoorzichtig of nalatig is geweest. Verdachte had in de gegeven situatie en gelet op waar hij verantwoordelijk voor was, niet anders hoeven handelen.
Voorbereidende fase
Niet aanwezig zijn bij het nuts-overleg (gedachtestreepje 1)
Ter voorbereiding op het project [adres] heeft op 10 december 2015 een nuts-overleg plaatsgevonden op initiatief van de [medeverdachte 1] . Alle betrokken nuts-beheerders waren voor dit overleg uitgenodigd. Zo ook de netbeheerder van de gasleidingen in Urk. Tijdens dit overleg is onder andere gezamenlijk de klictekening bekeken om vast te stellen waar zich mogelijk knelpunten zouden kunnen voordoen.
Verdachte wordt verweten dat hij niet aanwezig was bij het nuts-overleg. Dit verwijt is onterecht. Verdachte was in december 2015 niet de netbeheerder van de gasleidingen. Hij is pas per 1 januari 2016 de netbeheerder geworden. Ten tijde van het nuts-overleg was Enexis de verantwoordelijke netbeheerder. Het klopt dat verdachte niet aanwezig was bij het nuts-overleg, maar hij hoefde dat ook niet te zijn omdat hij op dat moment niet de netbeheerder van de gasleidingen in Urk was.
Locatie rondom de rioolput niet als knelpunt aangemerkt (gedachtestreepje 2)
Omdat verdachte niet bij het nuts-overleg aanwezig was, heeft op 28 januari 2016 een overleg tussen de [medeverdachte 1] en verdachte plaatsgevonden. Zowel tijdens dit overleg als het nuts-overleg is de locatie van de te plaatsen rioolput niet als knelpunt aangemerkt. Verdachte wordt verweten dat hij deze locatie wel als knelpunt had moeten aanmerken. Ook dit verwijt is onterecht.
Op basis van de overdracht van het project [adres] door Enexis en de op dat moment beschikbare informatie had deze locatie niet als knelpunt onderkend hoeven worden. Volgens de klic-tekening kwam de te plaatsen rioolput op ongeveer 1.50 meter afstand van de gasleiding te liggen. Hiermee werd voldaan aan de minimaal in acht te nemen afstand van één meter vanaf een gasleiding en was dus geen sprake van een knelpunt.
Pas op een later moment werd duidelijk dat deze locatie een knelpunt betrof. In de week voorafgaand aan het incident, op 27 mei 2016, zijn proefsleuven gegraven ter voorbereiding van het plaatsen van de rioolput. In deze dagen werd duidelijk dat de te plaatsen rioolput en de gasleiding veel dichter op elkaar kwamen te liggen dan op de tekening stond aangegeven. Zowel de [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hebben verdachte hiervan echter niet op de hoogte gesteld. Omdat verdachte niet dagelijks op de bouwplaats aanwezig was en hoefde te zijn en niet is ingelicht over de dichte ligging van de rioolput op de gasleiding, heeft verdachte deze locatie ook op een later moment niet als knelpunt kunnen en hoeven aanmerken.
Na ontstaan gaslek
Niet juist afhandelen van de melding van het gaslek (gedachtestreepjes 3, 4, 5, 7 en 8)De rechtbank merkt op dat verdachte pas feitelijk bij het project [adres] werd betrokken vanaf het moment dat de gasleiding was beschadigd. Tot dit moment was verdachte niet op de hoogte van de situatie ter plaatse. Verdachte was namelijk alleen op de bouwplaats aanwezig als gewerkt werd bij een knelpunt. In de vorige alinea is al uiteengezet dat en waarom de locatie van de te plaatsen rioolput niet als knelpunt is aangemerkt. Verder merkt de rechtbank op dat verdachte afhankelijk was van de informatie die de grondroerders, te weten de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , aan hem doorgaven.
Direct na het beschadigen van de gasleiding heeft [medeverdachte 2] met verdachte gebeld en melding gemaakt van het gaslek. Bij het aannemen en beoordelen van de gasmelding heeft verdachte gebruik gemaakt van het door hem zelf opgestelde intakescript ‘Gaslucht – Uitvraagscript’. Verdachte wordt verweten dat hij niet het gehele uitvraagscript heeft doorlopen en niet alle vragen heeft gesteld die hij volgens het script zou moeten stellen (gedachtestreepje 3). Daardoor zou hij de gasmelding niet juist hebben beoordeeld (gedachtestreepje 5) en geen juiste risico-inschatting hebben gemaakt (gedachtestreepje 7) met als gevolg dat er geen hulpdiensten naar de [adres] zijn gestuurd (gedachtestreepje 8). De rechtbank vindt dat verdachte geen verwijt gemaakt kan worden.
Door de intakemedewerker van verdachte is gevraagd naar de locatie van het gaslek en of het gas uit de leiding spoot. De medewerker van [medeverdachte 2] heeft geantwoord dat hij op de [adres] in [plaats] de mof van een transport- of hoofdleiding had geraakt en dat hij het lek met zand had gedicht. De intakemedewerker heeft tegen de medewerker van [medeverdachte 2] gezegd dat hij hem zo begreep dat het gaslek provisorisch was gedicht waardoor er bijna geen gasuitstroom meer was en dat ventilatie mogelijk was. [medeverdachte 2] heeft de intakemedewerker van verdachte niet gecorrigeerd. Op basis van deze informatie heeft de intakemedewerker de gasmelding beoordeeld als ‘zeer urgente storing’. De intakemedewerker heeft [medeverdachte 2] opdracht gegeven te stoppen met de werkzaamheden, mensen op afstand te houden en geen open vuur te gebruiken. Er is direct een monteur naar de [adres] gestuurd. De brandweer is niet geschakeld, omdat dit volgens het uitvraagscript niet hoefde.
De rechtbank is van oordeel dat het doorvragen door de intakemedewerker naar de sterkte van de gasuitstroom en de eventuele risicovolle locatie van het gaslek er niet toe had geleid dat de gasmelding anders was beoordeeld. Ook had het beoordelen van de gasmelding op basis van de oorspronkelijke situatie, dus voor het provisorische herstel met het zand, niet tot een andere risico-inschatting geleid.
Volgens het ‘Gaslucht – Uitvraagscript’ is voor het verschil tussen een ‘zeer urgente storing’ en een ‘zeer urgente storing met brandweer’ onder meer bepalend of het gaslek zich in een niet te ventileren ruimte bevindt dan wel in/bij een kwetsbare locatie zoals een winkel-/ drukke straat, hoogbouw of school. Alleen als dit het geval is, wordt een gasmelding aangemerkt als ‘zeer urgente storing met brandweer’. Als de gasmelding was beoordeeld naar de oorspronkelijk situatie, dan was wel sprake geweest van een sterke gasuitstroom, maar kon de locatie goed geventileerd worden. Het gaslek bevond zich tenslotte buiten op straat en niet in/bij een kwetsbare locatie. Op basis van het ‘Gaslucht – Uitvraagscript’ had de gasmelding dus niet anders beoordeeld kunnen worden dan als ‘zeer urgente storing’.
Het ‘Intakescript storingsmelding GAS’, opgesteld door Netwerkbeheer Nederland, stelt de minimumeis waaraan intakescripts van netbeheerders moeten voldoen. In dit intakescript wordt onderscheid gemaakt tussen een gaslek dat zich binnen en een gaslek dat zich buiten bevindt. Als een gaslek zich buiten bevindt is voor het inschakelen van de brandweer bepalend of de gaslucht/gasuitstroom risicovol is. Dit is volgens het script bijvoorbeeld het geval bij een drukke straat, nabij hoogbouw of als sprake is van grote gasuitstroom. Bij toepassing van dit script hoeft de gasmelding niet op basis van de oorspronkelijke situatie beoordeeld te worden. In deze zaak bevond het gaslek zich buiten en niet in de buurt van een drukke straat of nabij hoogbouw. Doordat het gaslek was gedicht met zand (en de bak van de graafmachine) was er geen grote gasuitstroom en daarom ook geen sprake van een risicovolle gasuitstroom.
Hoewel de intakemedewerker niet het ‘Gaslucht – Uitvraagscript’ en het ‘Intakescript storingsmelding GAS’ volledig heeft doorlopen en alle vragen heeft gesteld en de gasmelding niet heeft beoordeeld op basis van de oorspronkelijke situatie, kan aan verdachte op dit punt geen verwijt worden gemaakt. Ook al had de intakemedewerker dit alles wel gedaan, dan nog was volgens beide scripts de gasmelding hetzelfde beoordeeld, was tot dezelfde risico-inschatting gekomen en had de brandweer (volgens de scripts) niet ingeschakeld hoeven worden. Verdachte had volgens beide scripts alleen de plicht om direct een monteur naar de locatie te sturen en aan [medeverdachte 2] opdracht te geven om mensen op afstand te houden. Verdachte heeft aan beide plichten voldaan, waardoor aan hem ook op dit punt geen verwijt kan worden gemaakt.
Geen zand over gaslek (gedachtestreepje 6)
Verdachte wordt verder verweten dat hij niet heeft medegedeeld dat het gaslek niet met zand mocht worden gedicht. Het klopt dat de intakemedewerker dat niet heeft gezegd, maar dat zou op dat moment ook weinig zin hebben gehad. Op het moment dat de medewerker van [medeverdachte 2] contact opnam met de intakemedewerker was het gaslek al provisorisch hersteld en was het gaslek al gedicht met zand. De intakemedewerker heeft daarom niet nalatig gehandeld.
Onvoldoende nemen van maatregelen na gasmelding (gedachtestreepje 9)Hiervoor is al benoemd dat verdachte afhankelijk was van de informatie die hij kreeg van de grondroerders. Op basis van de informatie die bij verdachte bekend was na de gasmelding, had hij onvoldoende zicht op de daadwerkelijke situatie op de [adres] . De rechtbank is daarom van oordeel dat niet van verdachte kon worden verwacht dat hij het risico op een gasexplosie en brand had ingeschat en maatregelen had genomen ter voorkoming van een gasexplosie en brand.
Tot slot merkt de rechtbank op dat als de intakemedewerker wel tekort zou zijn geschoten in zijn handelen, dit tekortschieten van een individuele medewerker niet automatisch leidt tot strafrechtelijke verwijtbaarheid van verdachte als rechtspersoon. Dit zou bijvoorbeeld pas het geval kunnen zijn als verdachte zijn medewerkers niet goed zou hebben geïnstrueerd of dat de algemene werkwijze niet juist zou zijn. Ook hiervan is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank concludeert dat verdachte zowel tijdens de voorbereidende fase (gedachtestreepjes 1 en 2) als na het ontstaan van het gaslek (gedachtestreepjes 3 t/m 9) geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Niet gezegd kan worden dat zij aanmerkelijk onzorgvuldig of nalatig heeft gehandeld.
5.3.3
Ontbreken causaal verband tussen het niet eerder inschakelen van de brandweer en de ontploffingen en brand
Voor de volledigheid merkt de rechtbank nog op dat er naar het oordeel van de rechtbank geen causaal verband bestaat tussen het niet (eerder) inschakelen van de brandweer (en andere hulpdiensten) (gedachtestreepje 8) en de ontstane ontploffingen en brand. De
NFI-deskundige, F.W.N. van Rijswijk, heeft geconcludeerd dat het niet zeker is of het inschakelen van de brandweer de ontploffingen en brand had kunnen voorkomen. Hij schrijft: “
Met betrekking tot het stoppen van de gasuitstroom zijn de mogelijkheden van de brandweer beperkt. Bij een beschadiging van een gasleiding in de grond is geen hoofdkraan voorhanden, ook niet voor de netbeheerders. Er rest niets anders dan wachten totdat de netbeheerder aan weerszijden en op veilige afstand de gasleiding heeft vrijgegraven en er een ballon in heeft geplaatst om de gastoevoer af te sluiten. Wat het stoppen van de gasuitstroom betreft, zou het eerder inschakelen van de brandweer dus niets hebben uitgemaakt.” Het niet direct na de melding inschakelen van de brandweer is dus geen noodzakelijke factor geweest voor het intreden van het gevolg, namelijk de ontploffingen en de brand.
5.3.4
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet onzorgvuldig of nalatig heeft gehandeld. Hij heeft op basis van de informatie die bij hem bekend was gehandeld zoals van hem mocht en kon worden verwacht. Ook zijn de ontploffingen en brand niet het direct gevolg geweest van het nalaten te handelen door verdachte. Aan verdachte kan geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt.
De rechtbank vindt daarom de gehele tenlastelegging niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

6.Ten aanzien van de benadeelde partijen

6.1
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 9.909,50 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter terechtzitting van 13 mei 2016 heeft de benadeelde partij haar vordering aangevuld met een bedrag van € 29.000,- aan materiële schadevergoeding.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 56.720,84 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gevorderde materiële kosten rechtstreeks uit het strafbare feit voortvloeien en dat de vorderingen voldoende met stukken zijn onderbouwd.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partijen, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in hun vorderingen. Bovendien betreffende de vorderingen niet-verzekerde restantposten die haar hun aard lastig(er) te beoordelen zijn. Een dergelijke beoordeling zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Wel heeft de verdediging in haar schriftelijke standpuntbepaling en op zitting van 15 mei 2020 het volgende toegezegd. Naast onderhavige strafrechtelijke zaak loopt ook een civielrechtelijke zaak. Als verdachte in de civielrechtelijke zaak aansprakelijk wordt gehouden, dan is verdachte bereid de benadeelde partijen in deze strafzaak schadeloos te stellen.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als is bewezen dat verdachte een strafbaar feit heeft begaan dat met de schade verband houdt. Verdachte zal door de rechtbank worden vrijgesproken. Daarom worden [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Dat betekent dat de door hen gelede schade niet in deze strafzaak wordt vergoed. Overigens worden in de strafzaken tegen de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de vorderingen wel (grotendeels) toegewezen. [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , en [benadeelde partij 1] gedeeltelijk, zullen hun vorderingen dus vanuit die zaken vergoed krijgen. Daarnaast geldt nog het volgende.
Vergoeding van restschade in de civiele zaak
Normaal gesproken zouden de benadeelde partijen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen om zo toch hun restschade vergoed te krijgen. Daarvoor moeten zij zelf een aparte civielrechtelijke procedure opstarten. Maar tussen verdachte, de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] loopt ook nog een civiele zaak. Verdachte heeft beloofd dat als hij in de civiele zaak aansprakelijk wordt gehouden, hij ook de restschade van de benadeelde partijen zal vergoeden. De [medeverdachte 1] heeft dit ook beloofd. Dus als de gemeente in de civiele zaak aansprakelijk is, dan zal de [medeverdachte 1] de restschade van de benadeelde partijen vergoeden.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte,
[verdachte], daarvan vrij.
Vorderingen benadeelde partijenVerklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A.A. Fase en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2020.