ECLI:NL:RBAMS:2020:3128

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
13/669072-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige kinderen door een vader

Op 25 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1969, gedurende een periode van ongeveer 12 jaar ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn kinderen, waaronder seksueel binnendringen. De zaak kwam aan het licht na een melding van de moeder van de kinderen, die op 19 april 2016 haar dochter naakt in bed aantrof met de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van de kinderen als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door forensisch bewijs van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De verdachte werd vrijgesproken van enkele beschuldigingen wegens onvoldoende bewijs, maar werd veroordeeld voor ontucht met zijn dochters en zonen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door psychische stoornissen en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, naast een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die als kwetsbare kinderen in een afhankelijkheidsrelatie tot de verdachte stonden. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, met schadevergoedingen voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/669072-16 (Zaak A) en 13/674032-18 (zaak B) (t.t.z. gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 25 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.M. Hof naar voren hebben gebracht. Daarnaast waren op zitting de benadeelde partijen aanwezig met hun advocaat mr. M.M. de Boer.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt na wijziging van de tenlastelegging kort gezegd beschuldig van:
Zaak A:
Feit 1:
het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige kinderen [persoon 1] en [persoon 2] in de periode vanaf het jaar 2004 tot en met 19 april 2016;
Feit 2:
het seksueel binnendringen bij [persoon 2] , terwijl zij de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt, in de periode vanaf 2004 tot en met 28 maart 2015;
Feit 3:
het seksueel binnendringen bij [persoon 2] , terwijl zij de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, in de periode van 29 maart 2015 tot en met 19 april 2016 te Amsterdam;
Feit 4:
het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige kinderen [persoon 3] en [persoon 4] in de periode vanaf het jaar 2005 tot en met 19 april 2016;
Zaak B:
verkrachting van zijn vrouw [persoon 5] in de periode van 10 april 2003 tot en met 19 april 2016.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II vooraf het volgende vast.
Verdachte was van 1997 tot januari 2017 getrouwd met [persoon 5] . Zij kregen samen vier kinderen; [persoon 1] op [geboortedag 2] 1998, [persoon 2] op [geboortedag 3] 2003, [persoon 3] op [geboortedag 4] 2005 en [persoon 4] op [geboortedag 5] 2009. Tot 2007 woonde verdachte met het gezin op het adres [adres 2] . Vanaf 2007 woont verdachte met het gezin op het adres [adres 1] .
3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie en de verdediging
Hier worden alleen de conclusies van het Openbaar Ministerie en de verdediging weergegeven. Voor zover de inhoudelijk ingenomen standpunten nader besproken moeten worden, komen ze hierna bij de beoordeling van de rechtbank aan bod.
De officier van justitie vindt dat alle feiten kunnen worden bewezen.
De verdediging vindt dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
3.2.1.
Vrijspraak voor verkrachting binnen het huwelijk van [persoon 5] (zaak B)
De rechtbank vindt dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte [persoon 5] heeft verkracht. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van verkrachting moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dat is het geval als verdachte door geweld of een feitelijk dwingen (of bedreiging hiermee) opzettelijk heeft veroorzaakt dat [persoon 5] seksuele handelingen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, tegen haar wil heeft geduld.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte door (bedreiging met) geweld [persoon 5] heeft gedwongen tot het dulden van die handelingen. Van ‘door een feitelijkheid dwingen’ tot het dulden van handelingen als in artikel 242 Sr bedoeld is sprake als de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Uit het dossier volgt weliswaar dat verdachte fysiek, emotioneel en geestelijk overwicht had op [persoon 5] , maar daaruit kan niet worden afgeleid dat verdachte dit overwicht opzettelijk heeft ingezet om [persoon 5] het seksueel binnendringen tegen haar wil te laten ondergaan. Ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De rechtbank vindt dus niet bewezen dat verdachte opzettelijk door feitelijkheden [persoon 5] tot het ondergaan van de seksuele handelingen heeft gedwongen.
3.2.2.
Vrijspraak voor verkrachting van [persoon 2] voor haar twaalfde (zaak A, feit 2)
De rechtbank vindt dat er onvoldoende bewijs is voor ontucht met [persoon 2] waaronder seksueel binnendringen voor 19 april 2016. [persoon 2] heeft hier niet verklaard dat verdachte haar heeft gevingerd of met zijn penis in haar vagina is geweest en ook andere bewijsmiddelen ontbreken. Dit betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van feit 2.
3.2.3.
Veroordeling voor ontucht waaronder seksueel binnendringen met [persoon 2] tussen haar 12e en 16e levensjaar (zaak A, feit 3)
[persoon 5] heeft verklaard dat zij op dinsdagochtend 19 april 2016 thuis kwam. Zij kwam binnen in de hal. Zij zag dat verdachte naakt met het dekbed om zich heen geslagen naar haar toe kwam rennen. Kort daarna zag [persoon 5] in de ouderslaapkamer een paar vrouwenvoeten onder het dekbed vandaan steken. Zij trok het dekbed weg en zag haar dochter [persoon 2] naakt ineengedoken op haar zij op het bed liggen. [persoon 5] rende hierop naar de politie.
Na de melding van [persoon 5] zijn verbalisanten naar de woning gegaan. Verdachte deed de voordeur open. Verbalisanten zagen dat hij geen onderbroek droeg. Ook [persoon 2] was in de woning. Zij vertelde dat naakt in het bed van haar ouders had gelegen. Verdachte was bij haar.
Omstreeks 12:30 uur is door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) een forensisch onderzoek naar sporen verricht. Bij dit onderzoek is onder andere de penishuid van verdachte bemonsterd. Uit het onderzoek naar deze bemonsteringen is gebleken dat ze celmateriaal bevatten van minimaal één man en van [persoon 2] . Uit de resultaten van de RNA-celtypering van de bemonsteringen blijkt dat het aangetroffen celmateriaal op de penishuid van verdachte vaginale cellen, spermacellen en huidcellen bevat. Het NFI heeft deze resultaten geëvalueerd onder hypothesen op activiteitniveau. De conclusie daarvan is dat het
waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker isdat verdachte [persoon 2] met zijn penis in haar vagina heeft gepenetreerd, dan dat verdachte [persoon 2] niet met zijn penis in haar vagina heeft gepenetreerd.
De verdediging heeft aangevoerd dat alternatieve scenario’s denkbaar zijn voor de aanwezigheid van vaginale cellen van [persoon 2] op de penishuid van verdachte. Voor deze scenario’s biedt het dossier geen aanknopingspunten. Voor de stelling dat de vaginale cellen op de penis van verdachte zijn gekomen omdat verdachte dichtbij de vagina van [persoon 2] is geweest met zijn vingers en daarna aan zijn penis heeft gezeten, vindt de rechtbank een contra-indicatie in het niet aantreffen van vaginale cellen in bemonsteringen van de vingers van verdachte. De rechtbank vindt dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 april 2016 ontucht met zijn dochter [persoon 2] heeft gepleegd dat bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [persoon 2] . [persoon 2] was toen 13 jaar oud.
3.2.4.
Veroordeling voor ontucht met [persoon 1] en [persoon 2] (zaak A, feit 1)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte ontucht heeft gepleegd met [persoon 1] en [persoon 2] door onder andere hun vagina’s te betasten.
Zoals vaker in zedenzaken bestaat het bewijs voor deze en de volgende feiten voornamelijk uit verklaringen van de personen die stellen slachtoffer te zijn geworden van het misbruik. Verdachte ontkent de beschuldigingen. Getuigen van de gestelde seksuele handelingen zijn er niet. Dat betekent dat de rechtbank extra voorzichtig moet kijken naar de verklaringen, de betrouwbaarheid ervan en of die verklaringen gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Vervolgens moet beoordeeld worden of er voor die verklaringen voldoende steunbewijs is.
Betrouwbaarheid verklaringen [persoon 1] en [persoon 2]De verdediging vindt dat de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] onbetrouwbaar zijn, omdat ze op meerdere punten inconsistent zijn en er mogelijk sprake is van onderlinge beïnvloeding. De rechtbank volgt dit standpunt niet.
De verklaringen van [persoon 1] zijn consistent over de diverse gebeurtenissen die zich in de ten laste gelegde periode hebben afgespeeld. Er zijn geen aanwijzingen dat [persoon 1] haar verklaring heeft verzonnen of zich zou hebben laten beïnvloeden. Dat de gezinsleden onderling met elkaar hebben gesproken over de gebeurtenissen, wil niet zeggen dat afstemming heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat [persoon 1] na de gebeurtenis op 19 april 2016 uit zichzelf over het misbruik van verdachte heeft verteld, sterkt de rechtbank in haar oordeel dat het niet aannemelijk is dat anderen haar verklaringen hebben beïnvloed. Daar komt bij dat [persoon 1] tegen [persoon 5] heeft gezegd dat zij alleen maar alles vertelt als [persoon 5] geen aangifte doet. Zij was er dus kennelijk niet op uit om verdachte bij de politie te belasten.
Ook de verklaringen van [persoon 2] beoordeelt de rechtbank als voldoende betrouwbaar. Haar verklaringen zijn minder consistent dan die van haar zus, maar de rechtbank vindt dat niet verwonderlijk gezien het beladen en heel persoonlijk onderwerp, dat verdachte over haar vader is, en gezien de leeftijd van [persoon 2] . [persoon 2] verklaart niet alleen beschuldigend en negatief over verdachte. Zij heeft ook positief verklaard over hem en zijn rol in haar leven. Ook [persoon 2] heeft kennelijk niet de intentie gehad om verdachte in een kwaad daglicht te zetten. De verklaringen van [persoon 2] zijn vergelijkbaar met die van [persoon 1] , maar komen daarmee niet één op één overeen. Zo geeft [persoon 2] anders dan [persoon 1] aan dat verdachte niet met zijn vingers in haar vagina is geweest. Dit sterkt de rechtbank in haar oordeel dat tussen hen geen afstemming heeft plaatsgevonden.
Daar komt bij dat de verklaringen van [persoon 2] steun vinden in objectief bewijsmateriaal, te weten de resultaten van het onderzoek door het NFI en het feit dat [persoon 5] [persoon 2] en haar vader op 19 april 2016 heeft betrapt.
De rechtbank vindt gelet op al het voorgaande de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] voldoende betrouwbaar en ook bruikbaar voor het bewijs.
SteunbewijsOp grond van de wet en de rechtspraak een feit niet kan worden bewezen op basis van de verklaring(en) van één getuige. Er moet meer bewijs zijn. Dat geldt voor de hele tenlastelegging. Het is niet nodig dat voor elk onderdeel van de tenlastelegging minimaal twee bewijsmiddelen zijn.
Voor zedenzaken geldt dat het niet nodig is dat het misbruik zelf bevestigd wordt in ander bewijs. Het is voldoende als de verklaring van de getuige op onderdelen ondersteund wordt door ander bewijs, uit een andere bron. Steunbewijs kan ook gevonden worden in een waarneming van de emoties van slachtoffers.
De rechtbank vindt dat de verklaringen van [persoon 1] en de verklaringen van [persoon 2] voldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal. De verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] ondersteunen elkaar over en weer wat betreft de aard van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, de plaats waar en de situatie waarin deze handelingen hebben plaatsgevonden. [persoon 1] en [persoon 2] hebben beiden verklaard dat de verdachte hen onder de broek aanraakte en over hun kont en vagina wreef. Beiden hebben verklaard dat dit in een bed in de gezinswoning gebeurde. Beiden hebben verklaard dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden tijdens een film of bij het voorlezen. Daarnaast vinden de verklaringen van [persoon 2] steun in de omstandigheid dat [persoon 5] haar en verdachte op 19 april 2016 naakt in bed heeft aangetroffen. De rechtbank betrekt hierbij ook de resultaten van het DNA- en RNA-onderzoek van het NFI. Verder vinden de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] op onderdelen steun in de verklaring van getuige [getuige] over wat zij op 20 april 2016 heeft gehoord van [persoon 5] . [persoon 5] heeft aan getuige [getuige] verteld dat [persoon 1] , nadat zij in tranen uitbarstte, [persoon 5] heeft verteld dat verdachte ontuchtige handelingen bij haar zou hebben gepleegd.
3.2.5.
Veroordeling voor ontucht met minderjarige kinderen [persoon 3] en [persoon 4] (zaak A, feit 4)
Verdachte wordt veroordeeld voor het hebben van ontucht met zijn minderjarige zoons door zijn billen en penis vlakbij en tegen hun hoofden te brengen.
Op 3 mei 2016 is [persoon 3] gehoord in een kindvriendelijke studio. Hij heeft verteld dat verdachte, als [persoon 4] en [persoon 3] moesten opstaan, op het bed ging staan. [persoon 3] zei dat verdachte vervolgens zijn broek tot aan zijn voeten liet zakken en met zijn blote kont op het hoofd van [persoon 4] of het hoofd van hem wilde gaan zitten. [persoon 3] pakte daarbij tijdens het verhoor twee poppen, waarbij hij de ene pop met de achterkant naar het gezicht van de andere pop duwde. [persoon 3] zei dat verdachte het soms met zijn piemel deed en soms met zijn kont. Op de vraag van de verhoorder antwoordde [persoon 3] dat verdachte met zijn piemel en kont in totaal viermaal zijn wangen en voorhoofd heeft geraakt. Ook vertelde [persoon 3] dat verdachte meermalen zijn gezicht op het nippertje niet raakte. Anders dan de verdediging vindt de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [persoon 3] . [persoon 3] verklaart tijdens het studioverhoor consistent en specifiek over de handelingen die verdachte heeft verricht. Zijn verklaring komt bovendien overeen met wat [persoon 2] tegen de politie en [persoon 4] in therapie heeft verteld. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij bij het wakker maken van [persoon 3] en [persoon 4] op bed sprong en zijn ontblote onderlijf in de nabijheid van hun gezichten heeft gebracht.
De verdediging heeft aangevoerd dat de handelingen niet ontuchtig zijn. Er zou sprake zijn geweest van een (misplaatste) grap.
Een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 249 Sr is een handeling van seksuele aard die in strijd is met een sociaal-ethische norm. De rechtbank vindt de handelingen, anders dan de verdediging, ontuchtige handelingen. De rechtbank vindt het naar de gezichten van minderjarige kinderen brengen van blote penis en billen vanuit seksueel oogpunt geenszins neutraal en duidelijk in strijd met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank vindt dat voor het ontuchtig vastpakken van de penis van [persoon 3] onvoldoende bewijs is. [persoon 3] antwoordt op de vraag van verhoorders of verdachte zijn penis wel eens heeft vastgepakt met: “Bijvoorbeeld dat velletje is niet open en ik wil niet naar de dokter gaan.” De rechtbank begrijpt dat antwoord zo dat verdachte zijn penis vastpakte in verband een vastzittende voorhuid. De seksuele lading bij deze handeling ontbreekt en van ontucht kan dan ook niet worden gesproken. Van deze ontuchtige handeling wordt verdachte vrijgesproken.
Ook wordt verdachte vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de periode van jaar 2005 tot het jaar 2009. [persoon 3] is in zijn verklaring niet erg concreet over de periode waarin een en ander heeft plaatsgevonden. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat een kind herinneringen heeft aan gebeurtenissen van voor zijn vierde levensjaar en heeft ook geen andere aanwijzingen dat in die periode sprake was van ontucht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
Zaak A
Feit 1:
in de periode vanaf het jaar 2004 tot en met 19 april 2016 in Amsterdam ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kinderen, genaamd [persoon 1] , geboren op [geboortedag 2] 1998 en [persoon 2] , geboren op [geboortedag 3] 2003, bestaande die ontucht hierin dat hij
  • meermalen bij die [persoon 1] en [persoon 2] in bed is gaan liggen en
  • meermalen de billen van die [persoon 1] en [persoon 2] heeft betast en
  • meermalen de vagina van die [persoon 1] heeft betast en
  • meermalen de vagina van die [persoon 2] heeft betast en eenmaal zijn penis tegen de vagina van die [persoon 2] heeft geduwd;
Feit 3:
op 19 april 2016 te Amsterdam met [persoon 2] , geboren op [geboortedag 3] 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam, hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [persoon 2] gebracht;
Feit 4:
in de periode van het jaar 2009 tot en met 19 april 2016 te Amsterdam, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kinderen, [persoon 3] , geboren op [geboortedag 4] 2005 en [persoon 4] geboren op [geboortedag 5] 2009, bestaande die ontucht hierin dat hij meermalen zijn penis en zijn billen tegen en vlakbij het gezicht van die [persoon 3] en die [persoon 4] heeft gebracht en gehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Psychiater M. Boas en GZ-psycholoog J. Yntema hebben op 19 september 2019 over verdachte gerapporteerd. Zij concluderen dat bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een licht verstandelijke beperking, terwijl daarnaast trekken van een histrionische (theatrale) en narcistische persoonlijkheidsstoornis worden gediagnosticeerd. Deze stoornissen waren ook ten tijde van het bewezen verklaarde bij verdachte aanwezig. De psycholoog ziet verder aanwijzingen voor hyperseksualiteit in haar onderzoek, waarin verdachte zich ongepast en grensoverschrijdend heeft opgesteld. Deze stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed.
Verdachte is ernstig beperkt in zijn vermogen tot empathie en in de afstemming van zijn gedrag op de grenzen van anderen. Verdachte wordt daarom door de deskundigen verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Met de psycholoog en psychiater is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond en dat verdachte in verband daarmee verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank zal dit betrekken in de beoordeling van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar. Ook heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden gevorderd, met daarbij de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Voor deze voorwaarden heeft ze de rechtbank verzocht de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen. Daarnaast heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht passend is. De rechtbank zou rekening moeten houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de verminderde toerekenbaarheid van verdachte.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en van het overwicht dat hij als vader op de slachtoffers had, terwijl hij de slachtoffers, zijn kinderen, verzorgde en opvoedde. Hij heeft ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers, terwijl zij vanwege hun leeftijd en hun relatie tot verdachte in een kwetsbare en afhankelijke positie verkeerden. Het misbruik begon steeds op zeer jonge leeftijd, een leeftijd waarop een kind nog niet weet wat wel en niet normaal is op seksueel vlak. Door zich op seksueel vlak met de slachtoffers in te laten, heeft verdachte niet de beschermende houding laten zien die van hem als vader mocht worden verwacht. De impact van deze handelingen wordt versterkt door dat de ontuchtige handelingen plaatsvonden in het eigen huis van de woning, zelfs in de eigen slaapkamers van de slachtoffers. Plaatsen waar je bij uitstek – en zeker kinderen – veiligheid en geborgenheid mag verwachten. Verdachte heeft een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van de slachtoffers, waar ieder kind recht op heeft, in gevaar gebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Ook in dit geval hebben de feiten diepe impact gehad op het leven van de slachtoffers. Dat hebben zij ook duidelijk naar voren gebracht in hun op de zitting voorgedragen slachtofferverklaringen. De bewezen verklaarde feiten zijn niet als een incident te beschouwen. Verdachte heeft gedurende een zeer lange periode van ongeveer 12 jaar ontucht gepleegd met zijn kinderen.
Terbeschikkingstelling met voorwaarden
Verdachte is in juli 2016 met een behandeltraject bij De Waag begonnen gericht op seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hij toonde weinig zelfinzicht en in december 2017 werd geconstateerd dat het recidiverisico niet verminderd was. De psycholoog en de psychiater zien meerdere risicofactoren bij verdachte zoals negatieve emotionaliteit, aanwijzingen voor seksuele preoccupatie en het onvermogen tot empathie van verdachte. Omdat verdachte het tenlastegelegde heeft ontkend hebben zij geen delict scenario’s met hem kunnen bespreken. De deskundigen overwegen dat niet uitgesloten kan worden dat vergelijkbare feiten zich kunnen voordoen in een nieuwe relatie. Ook kan herstel van het contact met zijn kinderen recidiverisico opleveren gezien verdachtes persisterende gebrekkige vermogen om grenzen aan te voelen. Langdurig toezicht wordt noodzakelijk geacht. In het maatregelenrapport van 4 december 2019 opgesteld door reclasseringsmedewerkster C.S. Pruis wordt een terbeschikkingstelling met voorwaarden voor verdachte haalbaar geacht. De reclassering concludeert dat verdachte in staat is om zijn medewerking te verlenen aan een dergelijke maatregel en de consequenties te overzien.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de kans op recidive vanuit de ernstige stoornissen van verdachte groot zodat het, ook gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, onverantwoord wordt geacht dat verdachte onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundigen dat langdurig toezicht noodzakelijk is. Net als de officier van justitie vindt de rechtbank dat niet kan worden volstaan met een ander kader dan de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden om dit te realiseren.
Als het toezicht in het kader van bijzondere voorwaarden wordt gegoten, is de gevangenisstraf in tijdsduur beperkt tot vier jaar. Het ondergaan van een gevangenisstraf bij onttrekking aan de bijzondere voorwaarden is onwenselijk, omdat een effectieve behandeling dan zal ontbreken, wat een ernstig gevaar voor de veiligheid van de maatschappij oplevert. Bovendien vindt de rechtbank dat toezicht in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling na een gevangenisstraf onvoldoende controlemogelijkheden biedt voor een te korte periode.
De rechtbank constateert dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is voldaan, omdat de bewezen verklaarde feiten misdrijven zijn waarop een maximale gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De rechtbank legt de in het dictum te noemen voorwaarden op. Bij het formuleren van de voorwaarden heeft de rechtbank zich aangesloten bij de door de reclassering voorgestelde voorwaarden. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard de door de reclassering geadviseerde voorwaarden na te leven.
Omdat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het plegen van ontuchtige handelingen, kan de totale duur van de maatregel meer dan vier jaar zijn.
De rechtbank zal de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren om een toezichtloze periode te voorkomen.
De rechtbank ziet– in tegenstelling tot de officier van justitie – geen aanleiding de gevangenneming te gelasten, omdat de verhoogde kans op recidive met name in de toekomst, na het krijgen van een nieuwe relatie, aan de orde zal zijn.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar het leed dat verdachte heeft toegebracht aan de slachtoffers (te weten: zijn eigen kinderen), de lange periode waarin de feiten zijn gepleegd en op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hoewel de bewezenverklaring zich leent voor een langere gevangenisstraf kan op basis van de wet naast een terbeschikkingstelling met voorwaarden maximaal een gevangenisstraf van vijf jaar worden opgelegd. Daarom legt de rechtbank naast de hiervoor besproken terbeschikkingstelling een gevangenisstraf van vijf jaar op.
Redelijke termijn
In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn in de zaak van verdachte is gestart op 19 april 2016, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 19 april 2018, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 25 juni 2020 uitspraak. De redelijke termijn is dus met twee jaar en twee maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is, maar vooral aan organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie.
Gezien het hiervoor genoemde strafmaximum ziet de rechtbank geen ruimte voor matiging van de straf van verdachte in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.

8.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter verkrijging van schadevergoeding voor het in zaak A laste gelegde hebben de volgende personen zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafgeding: [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] . Ter verkrijging van schadevergoeding voor het in zaak B ten laste gelegde heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafgeding: [persoon 5] .
De benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2] hebben ieder € 10.000, - aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partijen [persoon 3] en [persoon 4] hebben ieder € 5.000, - aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [persoon 5] heeft € 40.000, - aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen zoals gevorderd.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat, als verdachte veroordeeld wordt, de vorderingen gematigd moeten worden.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
8.4.1.
Benadeelde partij [persoon 5]
Omdat verdachte van het ten laste legde in zaak B wordt vrijgesproken, wordt de benadeelde partij [persoon 5] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
8.4.2.
De overige benadeelde partijen
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] door het handelen van verdachte immateriële schade – zich telkens uitende in een post traumatische stressstoornis – hebben geleden. De bedragen gevorderd voor vergoeding van de immateriële schade komen de rechtbank, gelet op het door verdachte toegebrachte leed, billijk voor. De rechtbank zal de gevorderde schadebedragen daarom in zijn geheel toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente. Omdat de bewezenverklaarde en schadeveroorzakende feiten gedurende een langere periode zijn gepleegd, is niet eenvoudig vast te stellen vanaf welk moment welke schade is geleden. Om redenen van efficiëntie bepaalt de rechtbank dat de wettelijke rente voor alle benadeelden vanaf 19 april 2016 moet worden vergoed. Om te bevorderen dat de toegekende bedragen door verdachte worden betaald, zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 38, 38a, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht

10.Beslissing

De rechtbank komt op het grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen wat verdachte in zaak A onder 2 en in zaak B ten laste is gelegd.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 4 ten laste gelegde:
ontucht plegen met zijn minderjarige kind, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden:
Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in;
- Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een andere door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen.
- Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
- Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
- Veroordeelde begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Veroordeelde overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist.
3. Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties;
4. Veroordeelde werkt mee aan het vinden dan wel behouden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding, waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht en last, indien hij geen dagbesteding meer heeft;
5. Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject;
6. Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangevers in onderhavige strafzaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
7. Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandel- dan wel begeleidingstraject indien de reclassering dat nodig acht. Daarbij valt te denken aan een begeleidingstraject door een instelling die gespecialiseerd is in zedenproblematiek bij mensen met een verstandelijke beperking (zoals bijvoorbeeld Amsta of een soortgelijke instelling). Ook als dat behandel- dan wel begeleidingstraject inhoudt het meewerken aan en volgen van systeemtherapie.
Draagt Reclassering Nederland op veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 10.000, - (tienduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] € 10.000, - (tienduizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan verdachte worden gegijzeld voor maximaal 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 10.000, - (tienduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] € 10.000, - (tienduizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan verdachte worden gegijzeld voor maximaal 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] toe tot een bedrag van € 5.000, - (vijfduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] € 5.000, - (vijfduizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan verdachte worden gegijzeld voor maximaal 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat als indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 4] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] toe tot een bedrag van € 5.000, - (vijfduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] € 5.000, - (vijfduizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan verdachte worden gegijzeld voor maximaal 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 5] :
Verklaart [persoon 5] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. J. Knol en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juni 2020.
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
10.1.
[...]
[...]
10.2.
[...]
[...]
[...]
[...]