ECLI:NL:RBAMS:2020:3112

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3827
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuistheid uitschrijfdatum in BRON en bevoegdheid tot rectificatie door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft eiseres, een leerling van een school in Amsterdam, verzocht om correctie van haar uitschrijfdatum in de Basisregistratie Onderwijs (BRON) op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank Amsterdam heeft op 16 april 2020 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. Eiseres stelde dat de uitschrijfdatum onjuist was en dat de school onrechtmatig had gehandeld bij haar uitschrijving. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat de uitschrijfdatum niet correct was. De school had eiseres op 19 februari 2018 met terugwerkende kracht per 3 september 2017 uitgeschreven, en de rechtbank volgde de uitleg van de school en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat er geen bevoegdheid was om de gegevens in BRON aan te passen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, omdat de school de verantwoordelijkheid had voor de uitschrijving en de registratie van verzuim. De rechtbank concludeerde dat er geen onjuiste persoonsgegevens waren geregistreerd in de BRON, en dat de minister niet zelfstandig kon ingrijpen in de gegevens van de school. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van scholen en de rol van de minister in het onderwijs.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3827

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: K.J. Slump),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. B.C. Rots).
Als derde-partij neemt aan deze zaak deel
[bedrijf], te [plaats] , zijnde het bevoegd gezag van [de school] , te Amsterdam
hierna te noemen: [de school] ,
(gemachtigde: mr. G.J. Heussen).

Procesverloop

Met het besluit van 13 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om correctie van haar gegevens op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar.
Met het besluit van 5 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog een beslissing genomen en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen bestreden besluit.
Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd en gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit.
Het beroep is behandeld op de zitting van de enkelvoudige kamer op 20 december 2019. De rechtbank heeft toen het onderzoek gesloten. Bij beslissing van 6 januari 2020 heeft de enkelvoudige kamer het onderzoek heropend en de zaak naar de meervoudige kamer verwezen. Het onderzoek op de zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens [de school] is [de persoon 2] (rector van [de school] ) verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig [de persoon 1] , de moeder van eiseres. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres volgde voortgezet onderwijs op [de school] te Amsterdam. Op 16 oktober 2017 heeft [de school] verzuim van eiseres geregistreerd in de Basisregistratie Onderwijs (BRON). [de school] heeft eiseres vervolgens op 19 februari 2018 met terugwerkende kracht per 3 september 2017 uitgeschreven.
2. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: de Inspectie) heeft in september 2018 een onderzoek uitgevoerd met als centrale vraag of [de school] eiseres rechtmatig heeft uitgeschreven. De bevindingen van de Inspectie zijn neergelegd in een (openbaar) rapport van 15 november 2018. In de samenvatting van dat rapport staat onder meer:
“We constateren dat [de school] onrechtmatig heeft gehandeld bij het uitschrijven van de leerling in kwestie. De leerling had niet uitgeschreven mogen worden zonder daaraan voorafgaand de wettelijk voorgeschreven procedure om te verwijderen te volgen. Tegelijk constateren we dat [de school] wel degelijk inspanningen heeft verricht om de leerling te begeleiden en een andere, geschikte school voor de leerling te vinden. Daarin is de school aan het einde van het schooljaar 2016-2017 geslaagd.
De school heeft de aan- en afwezigheid van de leerling in het begin van het schooljaar niet geregistreerd. Hierdoor is de wettelijke verplichting melding van verzuim aan leerplicht aanvankelijk achterwege gebleven.”

Het verzoek

3. Met een brief van 5 februari 2019 heeft eiseres aan de Dienst Uitvoering Onderwijs verzocht om de datum van uitschrijving bij [de school] , zoals die in de BRON is geregistreerd, en de verzuimregistratie te corrigeren. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar verzoek om correctie van de uitschrijfdatum verwezen naar het oordeel van de Inspectie dat de uitschrijving onrechtmatig is geweest. Over de verzuimregistratie heeft eiseres gesteld dat de melding van ongeoorloofd verzuim vanaf 4 september 2017 onjuist is, omdat de school ten onrechte heeft vermeld dat eiseres na de vakantie niet op school zou zijn verschenen. Eiseres stelt dat zij juist graag naar school wilde, maar dat de school haar de toegang tot het onderwijs had ontzegd.

De besluitvorming van verweerder

4. Met het primaire besluit heeft verweerder zich met betrekking tot het verzoek om correctie van de uitschrijvings- en verzuimgegevens op het standpunt gesteld dat verweerder deze niet kan corrigeren. De reden hiervoor is dat verweerder niet bepaalt wanneer een leerling wordt uitgeschreven. Het uitschrijven van een leerling en het melden van verzuim is de verantwoordelijkheid van de school. De school wisselt de leerlinggegevens en ook de wijzigingen in deze gegevens met de BRON uit. Eiseres moet zich daarom wenden tot de school indien zij meent dat de gegevens niet kloppen.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft gesteld dat het beheer van de BRON weliswaar bij verweerder berust, maar dat dit niet betekent dat verweerder de bevoegdheid heeft gegevens in de BRON zelfstandig te wijzigen. Op grond van artikel 103c van de Wet op het onderwijstoezicht (Wot) vindt de aanlevering van gegevens plaats door het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling. Verweerder kan gegevens in de BRON alleen registreren wanneer verweerder deze van het bevoegd gezag ontvangt. Verweerder heeft geen afwijkende gegevens van [de school] ontvangen. Er is voor verweerder geen zelfstandige bevoegdheid om af te wijken van de gegevens in de BRON. Verweerder verwijst hiertoe naar de uitspraak van 5 juli 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] en naar een uitspraak van 1 juli 2019 van de rechtbank Den Haag. [2]

De standpunten van [de school] en van verweerder in beroep

6. [de school] heeft zich op de zitting van 3 maart 2020 op het standpunt gesteld dat de uitschrijving correct is geweest. Eiseres is na de zomervakantie in 2017 niet meer op school verschenen. In december 2017 kreeg [de school] bericht dat eiseres zich met ingang van 3 september 2017 op een andere school had ingeschreven. Nadat [de school] dat had nagevraagd, heeft [de school] in overleg met de accountant eiseres met ingang van 3 september 2017 uitgeschreven. [de school] is het niet eens met de conclusie in het rapport van de Inspectie van 15 november 2018 dat de uitschrijving onrechtmatig was. Volgens [de school] was het niet nodig om een verwijderingsprocedure op te starten. In overleg met de moeder van eiseres is gezegd dat eiseres een andere school moest zoeken. Dat is gebeurd. Eiseres heeft ook nooit geageerd tegen het uitblijven van een verwijderingsbesluit. Als wel een verwijderingsprocedure was gevolgd, had eiseres ook kunnen worden uitgeschreven. [de school] heeft er veel aan gedaan het onderwijs voor eiseres voort te zetten en te zoeken naar een andere school. Andere scholen waren bereid om eiseres in te schrijven. [de school] concludeert dat zij eiseres op de juiste datum en op de juiste manier heeft uitgeschreven. Subsidiair stelt [de school] zich op het standpunt dat als de uitschrijfdatum gewijzigd zou moeten worden, als datum van uitschrijving zou moeten worden aangemerkt de datum waarop [de school 2] – de school waar eiseres vervolgens onderwijs heeft gevolgd – erkend is als school.
7. Op de zitting van 3 maart 2020 heeft verweerder toegelicht dat als aannemelijk is dat de uitschrijfdatum niet juist is, verweerder deze datum aanpast in de BRON. Dat is het geval als [de school] bevestigt dat de uitschrijfdatum niet juist is geregistreerd in de BRON. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake gelet op het feit dat [de school] van mening is dat de uitschrijfdatum correct is. [de school] heeft een onderbouwing gegeven waarom hij de uitschrijfdatum juist vindt en verweerder kan die onderbouwing van [de school] volgen. Verweerder blijft daarom bij zijn standpunt dat de uitschrijfdatum niet wordt aangepast.

Het standpunt van eiseres in beroep

8. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat verweerder in het bestreden besluit voor rectificatie enkel heeft doorverwezen naar [de school] , terwijl [de school] niet bevoegd is tot rectificatie. De uitschrijving door de school is onrechtmatig. Dat heeft ook de Inspectie in haar rapport van 15 november 2018 geconstateerd. Het niet corrigeren heeft tot gevolg dat eiseres en haar moeder op 19 februari 2018 met terugwerkende kracht vanaf 3 september 2017 in overtreding waren van de Leerplichtwet. Verweerder is op grond van de AVG, die prevaleert, en de Wot naast beheerder ook verwerkingsverantwoordelijke voor de BRON. Verweerder is verantwoordelijk dat de gegevens die worden verzameld juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd. Artikel 16 van de AVG geeft eiseres het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van de haar betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. De door verweerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2017 is niet van toepassing, nu daarin de AVG niet aan de orde is. Eiseres bestrijdt verder de lezing van [de school] over de gang van zaken. Volgens eiseres heeft [de school] onvoldoende gedaan om haar passend onderwijs te bieden en om een andere school voor haar te zoeken. Op de zitting van 20 december 2019 heeft eiseres naar voren gebracht dat zij haar beroepsgrond dat het primaire besluit onbevoegd is genomen, niet handhaaft. Op de zitting van 3 maart 2020 heeft eiseres aangegeven dat zij geen beslissing van de rechtbank meer wenst over het niet tijdig nemen van het besluit, maar uitsluitend nog een oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit.

De beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet langer in geschil is dat verweerder de verwerkingsverantwoordelijke is als bedoeld in de AVG en de Wot met betrekking tot de verwerking van de gegevens in de BRON. Uitgangspunt is dat een betrokkene op grond van artikel 16 van de AVG het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen.
10. De rechtbank heeft gezien dat deze zaak een lange voorgeschiedenis heeft. De rechtbank stelt vast dat [de school] geen verwijderingsbesluit heeft genomen, terwijl dit wel had gemoeten gelet op het rapport van 15 november 2018 van de Inspectie. Aangezien [de school] geen verwijderingsbesluit heeft genomen, was er voor eiseres geen besluit om tegen te ageren. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank de gang van zaken voor eiseres bemoeilijkt. Dit leidt evenwel nog niet tot gegrondverklaring van het beroep. Beoordeeld moet worden of de in de BRON opgenomen uitschrijfdatum van 3 september 2017 onjuist is. In het kader van een verzoek om rectificatie op grond van artikel 16 van de AVG is namelijk van belang of sprake is van onjuiste persoonsgegevens.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitschrijfdatum niet juist is. Weliswaar volgt uit het rapport van de Inspectie dat [de school] ten onrechte geen verwijderingsbesluit heeft genomen, maar uit het rapport volgt niet dat de uitschrijfdatum op zichzelf onjuist is. Zo heeft de Inspectie geen aanleiding gezien om [de school] op te dragen de uitschrijfdatum aan te passen, mede omdat – zo begrijpt de rechtbank – [de school] voorafgaand aan de uitschrijving, namelijk in juni 2017, twee andere scholen bereid had gevonden om eiseres als leerling toe te laten. Met het rapport van de Inspectie is dus nog niet gezegd dat de uitschrijfdatum feitelijk onjuist is. Eiseres heeft ook niet op een andere manier dan door het overleggen van het rapport van de Inspectie aannemelijk gemaakt dat de datum van uitschrijving zoals opgenomen in de BRON, onjuist is. Nu niet gezegd kan worden dat de uitschrijfdatum onjuist is, kan evenmin gezegd worden dat de verzuimregistratie onjuist is.
12. Dit betekent dat er voor verweerder geen bevoegdheid is, ook niet op grond van de AVG, om de gegevens in de BRON te rectificeren. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank komt niet toe aan de overige gronden.
13. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, voorzitter, mr. J.T. Kruis en mr. A.K. Mireku, leden, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.