ECLI:NL:RBAMS:2020:3109

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
13/067446-20 en 13/305923-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een EU-onderdaan wegens recidive en diefstal

Op 24 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de verdachte beschuldigd van diefstal van verzorgingsproducten en andere goederen, gepleegd op 26 december 2019 en 13 maart 2020. De zaak werd behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte niet aanwezig was. De officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, vorderde een ISD-maatregel, terwijl de raadsman, mr. B. Hartman, pleitte voor een gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door verbalisanten niet betrouwbaar waren en sprak de verdachte vrij van de diefstal in zaak A. In zaak B werd de diefstal van verzorgingsproducten bij Douglas bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel passend en geboden was, gezien het recidiverisico en de ernst van de feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en de rechtbank concludeerde dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/067446-20 (A) en 13/305923-19 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 24 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. B. Hartman, naar voren heeft gebracht. Verdachte was niet aanwezig bij de behandeling ter terechtzitting.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak A:
hij op of omstreeks 13 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een grote hoeveelheid, althans één of meer) trainingspak(ken)/kleding, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf Aktie Sport, heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak B:
1. hij op of omstreeks 26 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer verzorgingsproducten (te weten (body)crème en/of cleanser van het merk La Prairie), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf Douglas, vestiging [vestiging], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op of omstreeks 26 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer goederen, te weten een parfum (Paco Rabanne Invictus) en/of een of meer koptelefoons (Powerbeats Pro) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
Zaak A
Het in zaak A ten laste gelegde feit kan worden bewezen op basis van de aangifte, de herkenningen van verdachte door de verbalisanten en de verklaring van verdachte dat hij op die dag in de Aktiesport was. Medeplegen kan niet worden bewezen, omdat de aangifte op dit punt niet wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen in het dossier.
Zaak B
Feit 1, de diefstal in vereniging bij de Douglas, kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 kan heling in vereniging van de koptelefoons worden bewezen. Er is aangifte van diefstal gedaan. De koptelefoons zijn onder de bijrijdersstoel aangetroffen, waarop verdachte zich kort voor de aanhouding bevond. Verdachte moet hebben geweten van de aanwezigheid van de koptelefoons en kon redelijkerwijs vermoeden dat die van diefstal afkomstig waren. De heling van het ‘Paco Rabanne Invictus’ parfum kan niet worden bewezen. Dat het parfum van diefstal afkomstig is kan niet worden vastgesteld, nu er geen aangifte in het dossier zit. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
De raadsman
Zaak A
Verdachte dient te worden vrijgesproken. De herkenningen door de verbalisanten zijn op geen enkele manier beschreven of gemotiveerd. De herkenningen zijn derhalve niet verifieerbaar, terwijl uit de
stillsin het dossier niet blijkt dat de beelden zo helder en duidelijk zijn dat op basis hiervan een betrouwbare herkenning kan worden gedaan.
Zaak B
Feit 1 kan worden bewezen, nu verdachte bij de reclassering een bekennende verklaring heeft afgelegd. Verdachte dient van feit 2 te worden vrijgesproken. De heling van de koptelefoons kan niet worden bewezen. De enige connectie van verdachte met deze goederen bestaat uit de omstandigheid dat deze onder de bijrijdersstoel lagen waar verdachte zich – kort voor zijn aanhouding – bevond. De auto stond niet op naam van verdachte. Verdachte kan niet als heler worden aangemerkt, nu niet kan worden vastgesteld dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de goederen in de auto. De heling van het parfum kan evenmin worden bewezen nu niet kan worden vastgesteld dat deze van misdrijf afkomstig is.
4.2.
De beoordeling door de rechtbank
4.2.1.
Zaak A
Uit de aangifte volgt dat op 13 maart 2020 omstreeks 13:18 uur een winkeldiefstal heeft plaatsgevonden bij Aktiesport aan het [adres] in Amsterdam. Aangever heeft verklaard dat hij op de camerabeelden zag dat drie mannen diverse trainingspakken wegnamen. Na het bekijken van de beelden is aangever met een collega naar buiten gegaan om te kijken of zij de drie mannen daar zouden aantreffen. Omstreeks 16:36 uur troffen zij verdachte aan ter hoogte van de JD Sports op het [adres]. Vervolgens is verdachte door de politie aangehouden. Verbalisant [verbalisant 3] heeft de camerabeelden bekeken die door aangever ter beschikking zijn gesteld. In het dossier bevinden zich twee
stillsvan die beelden. De originele camerabeelden zijn niet aan het dossier toegevoegd. Verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard dat hij zag dat de persoon op de videobeelden dezelfde persoon is als de persoon die zij voor zich hadden (de rechtbank begrijpt: verdachte). Ook verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden bekeken en heeft hier een proces-verbaal van bevindingen over opgemaakt. Hij heeft op de beelden gezien dat verdachte de winkel binnenkwam, een aantal kledingstukken pakte en in zijn tas stopte en de winkel verliet. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij op de beelden zag dat verdachte een tas vol aan het laden was met trainingspakken en vervolgens de winkel verliet.
De rechtbank staat voor de vraag of de herkenningen van de verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voldoende betrouwbaar zijn om te kunnen gebruiken voor het bewijs. De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt temeer als deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van een verdachte kan worden afgeleid, zoals hier het geval is.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de herkenningen niet voldoende betrouwbaar zijn om te kunnen gebruiken voor het bewijs. De rechtbank heeft door het bekijken van de
stillsin het dossier vastgesteld dat de beelden niet van voldoende kwaliteit zijn. Op de beelden zijn geen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar om een herkenning op te kunnen baseren. De verbalisanten hebben bovendien niet gemotiveerd op grond van welke uiterlijke kenmerken zij verdachte hebben herkend. De herkenningen zijn dan ook niet verifieerbaar. Daarbij komt dat verdachte de diefstal steeds heeft ontkend. Wel heeft hij op 23 april 2020 bij de raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam verklaard dat hij in de Aktiesport was om sportschoenen te kopen.
Op de
stillop pagina 9 van het dossier is alleen te zien dat een man de winkel binnen komt. Voor zover verdachte al de persoon op de foto is, kan zijn verklaring dat hij in de winkel was om schoenen te kopen, op basis van het dossier niet worden uitgesloten. Het alternatieve scenario van verdachte wordt dan ook niet weersproken door bewijsmiddelen in het dossier. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, kan het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.2.2.
Zaak B
Feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het in zaak B onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht de heling van het ‘Paco Rabanne Invictus’ parfum niet bewezen. Nu geen aangifte van diefstal is gedaan, kan niet worden vastgesteld dat het parfum van diefstal afkomstig is. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank de heling van de koptelefoons evenmin bewezen. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de koptelefoons onder de bijrijdersstoel van de auto lagen waarin verdachte zich kort voor de aanhouding bevond, onvoldoende is om verdachte als heler aan te merken. Er kan immers niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de koptelefoons in de auto. De rechtbank zal verdachte van feit 2 vrijspreken.

5.Het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
feit 1 in zaak B:
op 26 december 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander verzorgingsproducten (te weten (body)crème en cleanser van het merk La Prairie), die aan winkelbedrijf Douglas, vestiging [vestiging] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD)

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar. Verdachte voldoet aan de harde en zachte criteria. Verdachte kan alleen binnen het kader van de ISD-maatregel voor zijn verslavingsproblematiek worden behandeld. De ISD-maatregel is tevens noodzakelijk om repatriëring naar [geboorteland] in werking te stellen.
De raadsman
De raadsman heeft bepleit dat geen ISD-maatregel wordt opgelegd. De deskundige heeft op de zitting duidelijk aangegeven dat hij mogelijkheden ziet voor reclasseringstoezicht. Verdachte is bereid hieraan mee te werken. Een ISD-maatregel is niet passend en geboden. Er is bovendien geen sprake van onderliggende problematiek, waardoor oplegging van de ISD-maatregel zou neerkomen op kale detentie. De raadsman heeft primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen, zo nodig met een voorwaardelijk strafdeel en bijzondere voorwaarden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van 1 jaar met aftrek van voorarrest. Nu geen zicht is op een extramurale fase, zal de resocialisatie enkel gericht zijn op een terugkeer naar [geboorteland]. Dit zou in de zeven maanden die resteren moeten kunnen worden gerealiseerd.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
Inleiding
Het toetsingskader voor oplegging van de ISD-maatregel volgt uit artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en uit de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie. Deze criteria worden samen de ‘harde criteria’ genoemd. Om de ISD-maatregel te kunnen opleggen, dient daarnaast te zijn voldaan aan de zogenaamde ‘zachte criteria.’ Dit houdt in dat uit een advies van de reclassering of een andere instantie moet blijken dat er geen alternatief voor oplegging van de ISD-maatregel bestaat.
De rechtbank stelt voorop dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen enerzijds de vraag of voldaan is aan de harde en zachte criteria en anderzijds de vraag of oplegging van de ISD-maatregel ook passend en geboden is. Dat voldaan is aan de harde en zachte criteria en de ISD-maatregel dus kan worden opgelegd, betekent niet per definitie dat dit ook aangewezen is.
Harde criteria
De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. De rechtbank heeft hiervoor immers bewezen verklaard dat verdachte in december 2019 een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 12 mei 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan voornoemde periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de reclasseringsrapportages van 6 maart 2020 en 8 juni 2020, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal van door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft vervolgens gekeken of voldaan is aan de aanvullende voorwaarde die volgt uit de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie. Deze
voorwaarde houdt in dat over een periode van vijf jaren voor meer dan tien misdrijffeiten processen-verbaal tegen verdachte moeten zijn opgemaakt, waarvan ten minste één proces-verbaal moet zijn opgemaakt in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. De rechtbank concludeert dat dit het geval is. Dit betekent dat aan de harde criteria is voldaan.
Zachte criteria
Vervolgens rijst de vraag of ook voldaan is aan de zachte criteria. De rechtbank heeft gekeken naar het reclasseringsadvies van 6 maart 2020, waarvan de conclusie luidt:
De reclassering adviseert om bij veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De kerntaak van de reclassering is om een plan van aanpak op te stellen met
(zorg-)interventies in het strafrechtelijk kader dat de meest reële kans biedt op het terugdringen van recidive. Deze kerntaak wordt bemoeilijkt als het gaat om een onderdaan van de Europese Unie die geen duurzaam verblijf heeft in Nederland en niet in zijn eigen onderhoud kan voorzien. De leefomstandigheden van de heer [verdachte] zijn uitzichtloos en schrijnend. Echter, onder de huidige wet- en regelgeving zijn er geen realistische (reclasserings-)doelstellingen om dit te doorbreken. Bijzondere voorwaarden bij vonnis zijn niet mogelijk.
De rechtbank heeft verder gekeken naar het reclasseringsadvies van 8 juni 2020, dat op de terechtzitting nader is toegelicht door de opsteller en deskundige de heer E. Kuijer. Hij heeft – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard:
Of aan de zachte criteria is voldaan, kan niet worden vastgesteld. Er is nooit eerder hulp aangeboden binnen een forensisch kader of ambulante behandeling, omdat hij gelet op zijn positie geen gebruik kan maken van voorzieningen in Nederland. Dit betekent dat niet kan worden gezegd dat verdachte eerder aangeboden hulp niet heeft aangegrepen. Het is mogelijk reclasseringstoezicht op te leggen. Dit zou kunnen worden uitgevoerd. De reclassering kan met verdachte naar een uitzendbureau gaan. Ik begrijp de terughoudendheid van de reclassering Amsterdam. Ik begrijp dat zij obstakels zien bij onder andere het zoeken naar legaal werk. Toch wil ik deze uitdaging wel aangaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de zachte criteria voldaan. De rechtbank volgt de deskundige niet in zijn opvatting dat pas aan de zachte criteria is voldaan wanneer daadwerkelijk begeleiding en behandeling is aangeboden en dit door de houding van de betrokkene niet is geslaagd. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat dat verdachte gelet op zijn maatschappelijke positie geen recht heeft op voorzieningen, waardoor de weg van een drangkader door middel van bijzondere voorwaarden niet zinvol is.
ISD-maatregel passend en geboden
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat aan de harde en zachte criteria voldaan is, rijst de vraag of oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft tezamen en in vereniging met zijn mededader met behulp van een geprepareerde tas dure producten weggenomen bij het winkelbedrijf Douglas. Het heeft er alle schijn van dat verdachte in een georganiseerd verband misdrijven pleegt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat het recidiverisico door middel van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden niet tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden is.
Duur van twee jaar, geen aftrek voorarrest
De rechtbank zal de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is een kortere periode dan twee jaar niet voldoende om repatriëring naar [geboorteland] te bewerkstelligen. Er ligt immers nog geen concreet plan van aanpak gericht op terugkeer naar het land van herkomst.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A ten laste gelegde en het in zaak B onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Verklaart hetgeen bewezen is verklaard strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2020.
[...]