ECLI:NL:RBAMS:2020:3097

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
8310588
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning billijke vergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst wegens langdurige ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, hierna te noemen [verzoekster], die een billijke vergoeding eiste na de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst met de stichting Panta Rhei. De arbeidsovereenkomst was opgezegd met toestemming van het UWV na een langdurige ziekteperiode van twee jaar. De werknemer stelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld, wat zou leiden tot recht op een billijke vergoeding. De werkgever, Panta Rhei, voerde aan dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen en dat de opzegging rechtmatig was.

De procedure begon op 3 februari 2020 met de indiening van het verzoekschrift door [verzoekster]. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juni 2020 was [verzoekster] vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl Panta Rhei werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden en een vertegenwoordiger van de organisatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek van [verzoekster] tijdig was ingediend en dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van Panta Rhei. De rechter concludeerde dat de werknemer niet voldoende had aangetoond dat haar arbeidsongeschiktheid het gevolg was van het handelen van de werkgever.

De kantonrechter heeft uiteindelijk het verzoek van [verzoekster] afgewezen en haar in de kosten van de procedure veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van arbeidsongeschiktheid en de verantwoordelijkheden van zowel werknemer als werkgever in het kader van re-integratie en arbeidsomstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8310588 EA VERZ 20-94
beschikking van: 26 juni 2020
func.: 25

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoekster]

wonende te [woonplaats]
verzoekster
nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. D. Simons
t e g e n
de stichting Stichting Voortgezet Onderwijs Amstelveen en Scholengemeenschap Panta Rhei
gevestigd te Amstelveen
verweerster
nader te noemen: Panta Rhei
gemachtigden: mr. J.C Kuipéri-Botter en mr. D.P. op den Velde

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoekster] heeft op 3 februari 2020 een verzoekschrift tot toekenning van een billijke vergoeding e.a. ingediend. Panta Rhei heeft een verweerschrift ingediend.
Op 5 juni 2020 is de zaak mondeling behandeld. [verzoekster] is verschenen bij haar gemachtigde. [verzoekster] heeft de zitting niet in persoon bijgewoond. [verzoekster] heeft dit bij brief aan de kantonrechter van 3 juni 2020 toegelicht. Namens Panta Rhei is verschenen de heer [betrokkene 1] ( [functie] ), vergezeld door de gemachtigden. De gemachtigde van [verzoekster] heeft op de zitting, na een nadere toelichting van Panta Rhei, een deel van haar vorderingen ingetrokken.
Daarna is beschikking bepaald op heden.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[verzoekster] , thans 61 jaar oud, is op 1 augustus 2010 in dienst getreden bij Panta Rhei op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Haar functie was docent beeldende vorming. Het laatst verdiende salaris is € 3.479,00 bruto excl. vakantietoeslag bij een aanstelling van 0,9 fte.
1.2.
In 2015 is bij [verzoekster] de ziekte van Asperger vastgesteld. Dit heeft zij in december 2016 aan Panta Rhei meegedeeld. Partijen hebben in overleg besloten dat Panta Rhei [verzoekster] geen mentoraat meer zou geven en geen surveillance en invaluren meer zou toekennen.
1.3.
Op 11 april 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en Panta Rhei naar aanleiding van problemen die [verzoekster] ondervond met bepaalde klassen. In dat gesprek hebben partijen gesproken over een gedeeltelijke ziekmelding van [verzoekster] . Daarna heeft [verzoekster] een gedeelte van haar lessen niet meer gegeven. Panta Rhei heeft [verzoekster] in haar administratiesysteem geregistreerd als gedeeltelijk ziek.
1.4.
Tijdens een gesprek op 16 juni 2017 heeft [verzoekster] gevraagd om in het schooljaar 2017-2018 weer voor 0.9 fte te worden ingezet.
1.5.
Op 14 juli 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en namens Panta Rhei mevrouw [betrokkene 2] , [functie] , en de nieuwe [functie] van Panta Rhei, de heer [betrokkene 1] . Daarin heeft [verzoekster] meegedeeld dat zij een volledig hersteld melding wenste. In dat gesprek heeft [betrokkene 1] voorgesteld dat [verzoekster] voor een klein percentage ziek gemeld zou blijven en die tijd zou benutten om te re-integreren. Panta Rhei heeft het gesprek bij brief van 24 juli 2017 aan [verzoekster] bevestigd.
1.6.
Op 25 juli 2017 heeft [verzoekster] de bedrijfsarts bezocht. In een verslag van het gesprek schrijft de bedrijfsarts dat [verzoekster] vanwege problemen met een bepaalde klas voor 10-15% arbeidsongeschikt is gemeld en dat [verzoekster] zich niet ziek en daarom in staat acht alle eigen taken en uren weer uit te voeren. De bedrijfsarts heeft Panta Rhei geadviseerd om [verzoekster] per 1 augustus 2017 weer geheel arbeidsgeschikt te achten.
1.7.
Het schoolgebouw van Panta Rhei is gedurende de zomervakantie gesloten.
1.8.
Op 4 september 2017, de eerste schooldag na de zomervakantie, heeft [verzoekster] zich volledig ziek gemeld.
1.9.
In de Probleemanalyse van 5 december 2017 heeft de bedrijfsarts toegelicht:
“Klein deel ziek gemeld vanaf april vanwege werk factoren, gedurende de maanden erna andere medische problematiek erbij, na de zomer 100% ao, intussen ook problemen in de verstandhouding op werk met leidinggevende en management, door wn aangegeven als onveiligheid en niet in staat tot gesprek aldaar.” Geadviseerd is: “Nu geen mogelijkheden, voor de medische objectieve factoren is onderzoek en behandel traject ingezet, er is overleg geweest in deze met de behandelaar. Voor de werkgebonden factoren is mediation geadviseerd in september”.
1.10.
Bij vonnis in kort geding van 6 juni 2018 heeft de kantonrechter Amsterdam de vordering van [verzoekster] tot betaling van achterstallig salaris van [verzoekster] afgewezen, omdat vanwege het ontbreken van een deskundigenoordeel van het UWV niet kon worden vastgesteld of de eerste ziektedag op 16 maart 2017 was, zoals Panta Rhei stelt, of op 4 september 2017.
1.11.
Bij rapport van 27 juli 2018 heeft de verzekeringsgeneeskundige van het UWV geoordeeld dat [verzoekster] per geschildatum 1 augustus 2017 geschikt was voor haar eigen werk.
1.12.
In juli 2018 heeft [verzoekster] een TIA gehad.
1.13.
Bij vonnis van 15 juli 2019 in de door [verzoekster] aanhangig gemaakte bodemprocedure heeft de kantonrechter Amsterdam geoordeeld dat ”indien en voor zover er in de periode tussen 13 april 2017 en 4 september 2017 sprake is geweest van een verhindering van [verzoekster] om haar werkzaamheden te verrichten – er geen feiten zijn gesteld of stukken zijn overgelegd waaruit kan blijken dat die verhindering het gevolg was van een ziekte van [verzoekster] ”, dat tot het oordeel leidde dat [verzoekster] aanspraak had op doorbetaling van 100% van haar salaris tot 4 september 2018.
1.14.
Met ingang van 2 september 2019 ontvangt [verzoekster] een WIA-uitkering.
1.15.
Bij brief van 30 oktober 2019 heeft Panta Rhei, na verkregen ontslagvergunning van het UWV, het dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid opgezegd per 10 december 2019, onder betaling van de transitievergoeding van € 13.042,74 bruto.
1.16.
Uit de conclusie van het door Panta Rhei op 6 december 2019 aangevraagde Deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen van de werkgever van 14 februari 2019 blijkt dat de door de werkgever uitgevoerde re-integratie-inspanningen onvoldoende worden geacht.

Verzoek en verweer

2. [verzoekster] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:Panta Rhei te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding ad € 28.134,30 aangezien er sprake is van ernstige gedragingen aan de zijde van Panta Rhei waardoor haar arbeidsovereenkomst is beëindigd op grond van langdurige ziekte;
Subsidiair:Panta Rhei te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding op grond van slecht werkgeverschap;
Primair en subsidiair, na haar vordering ter zitting te hebben verminderd met de vordering tot het betalen van achterstallig salaris voor de onterechte plaatsing in een groene tabel en ten onrechte ingehouden pensioenpremie en de in verband daarmee gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente:
Panta Rhei te veroordelen tot het betalen van € 5.000,00 aan immateriële schade en buitengerechtelijke incassokosten ad € 5.590,26, met veroordeling van Panta Rhei in de kosten van de procedure.
3. [verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar verzoek – kort samengevat – primair aangevoerd dat Panta Rhei ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en subsidiair dat Panta Rhei niet heeft gehandeld zoals van een goed werkgever verwacht mag worden. [verzoekster] verwijst hierbij met name naar de wijze waarop het gesprek op 14 juli 2017 is verlopen. [verzoekster] heeft de opstelling van [betrokkene 1] in dat gesprek als intimiderend en cynisch ervaren. Illustratief is volgens [verzoekster] dat hij haar diverse malen “gehandicapt” noemde. Dit terwijl [verzoekster] met de voorganger van [betrokkene 1] altijd een goed contact had. Door de vijandige benadering van [betrokkene 1] is [verzoekster] de hele zomer gaan piekeren, wat haar veel stress heeft bezorgd. [verzoekster] vermoedt dat om die reden de ziekte van Graves, waaraan zij lijdt, heeft opgespeeld, waardoor zij genoodzaakt was om zich per 4 september 2017 ziek te melden. [verzoekster] concludeert daarom dat zij als gevolg van het handelen van Panta Rhei langdurig arbeidsongeschikt is geraakt en uiteindelijk een WIA-uitkering heeft moeten aanvragen. Daar komt volgens [verzoekster] bij dat Panta Rhei de re-integratie niet goed heeft uitgevoerd. Dat blijkt uit de onmogelijke eisen die Panta Rhei stelde, bijvoorbeeld dat zij persé naar het spreekuur van de bedrijfsarts in het schoolgebouw moest komen en dat zij afspraken niet mocht verzetten, onder dreiging van stopzetting van de loonbetaling. Ook bij de afspraken rondom de opstelling van het Plan van Aanpak is [verzoekster] onnodig onder druk gezet. Ten slotte heeft Panta Rhei het advies van diverse bedrijfsartsen om mediation in te zetten naast zich neer gelegd. Er heeft slechts een intakegesprek plaatsgevonden op 28 februari 2018.
4. Panta Rhei verweert zich tegen het verzoek. Dit verweer zal hierna, voorzover van belang, aan de orde komen.

Beoordeling

5. De kantonrechter stelt vast dat het verzoek van [verzoekster] binnen de op grond van artikel 7:686a lid 4 sub 1 BW geldende vervaltermijn van twee maanden is ingediend, zodat zij in haar verzoek kan worden ontvangen.
6. Voor toewijzing van het verzoek van [verzoekster] is in de eerste plaats noodzakelijk dat in rechte komt vast te staan dat de opzegging wegens langdurige arbeidsongeschiktheid het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . Daarna komt zo nodig de hoogte van de verzochte vergoeding aan de orde. De wet eist, zoals Panta Rhei terecht heeft aangevoerd, ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van de werkgever, én een causaal verband tussen enerzijds het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten en anderzijds de opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens ziekte of gebreken waardoor de werknemer niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten. Het causaal verband is aanwezig als de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Panta Rhei, indien bijvoorbeeld sprake is van ziekmakende arbeidsomstandigheden, maar kan ook aanwezig zijn indien Panta Rhei de op haar rustende re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd. De stelplicht en bewijslast rusten op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op [verzoekster] als verzoekende partij.
7. Uit de hierboven beschreven gang van zaken blijkt dat [verzoekster] in 2017 weliswaar problemen ondervond op haar werk, in verband waarmee Panta Rhei haar voor een klein deel van haar werktijd had ziekgemeld, maar dat zij achteraf tot 4 september 2017 geheel arbeidsgeschikt werd geacht. Niet in geschil is dat [verzoekster] in deze periode problemen ondervond bij de uitvoering van (een deel van) haar taken, waarbij het met name ging om de omgang met een bepaalde klas. Panta Rhei heeft bij monde van [betrokkene 1] in het gesprek van 24 juli 2017 voorgesteld dat zij ook het volgende schooljaar voor een gering deel (0,072 fte) ziek gemeld zou blijven, zodat Panta Rhei haar kon blijven ontlasten van een aantal taken. [betrokkene 1] liet daarbij weten dat [verzoekster] bij volledige hersteldmelding zou worden belast met haar complete werkpakket en op de gebruikelijke wijze zou worden beoordeeld.
8. Achteraf is naar aanleiding van de rapportage van de bedrijfsarts en de verzekeringsgeneeskundige vastgesteld dat [verzoekster] in voormelde periode volledig hersteld moest worden geacht, tot zij zich per 4 september 2017 zelf volledig ziek heeft gemeld. [verzoekster] wijt dit laatste aan Panta Rhei, waarbij zij met name wijst op de opstelling van [betrokkene 1] in het gesprek van 24 juli 2017. [betrokkene 1] heeft ter zitting erkend dat hij [verzoekster] heeft gewezen op de consequenties van een volledige hersteldmelding als hiervoor weergegeven. De verwijten van [verzoekster] dat hij haar “gehandicapt” zou hebben genoemd en dat er ongerechtvaardigde druk op [verzoekster] zou zijn uitgeoefend, heeft hij betwist. Ook uit het door Zonneveld opgestelde verslag blijkt hiervan niet. Klaarblijkelijk heeft [verzoekster] het gesprek als vervelend en belastend ervaren, maar daarmee is gelet op het voorgaande niet aangetoond dat het gesprek is gegaan zoals door [verzoekster] gesteld. En zelfs als [verzoekster] dat wel zou kunnen aantonen, zou daarmee niet zijn bewezen dat [verzoekster] daardoor per 4 september 2017 volledig arbeidsongeschikt zou zijn geraakt door het opspelen van de Ziekte van Graves. [verzoekster] heeft weliswaar een verklaring van een psycholoog/psychiater in het geding gebracht van 31 januari 2020 waarin een verband wordt gelegd tussen de huidige trauma gerelateerde klachten en traumatische gebeurtenissen op de middelbare school waar zij als docente werkte. Maar los van het feit dat deze korte verklaring alleen een beschrijvende diagnose bevat op aangeven van – naar de kantonrechter aanneemt – [verzoekster] zelf, kan deze medische gevolgtrekking in deze vorm geen juridisch bewijs vormen voor de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van het handelen van Panta Rhei en dus dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 7:682 BW.
9. [verzoekster] verwijt Panta Rhei tevens dat de in 2018 ingezette mediation na het intakegesprek is afgebroken. Panta Rhei heeft erop gewezen dat dit te maken had met de inmiddels door [verzoekster] aanhangig gemaakte kort geding procedure. Echter, aangezien mediation vereist dat partijen vertrouwen hebben in een gezamenlijke oplossing, zonder tussenkomst van een rechterlijke uitspraak, is het niet onbegrijpelijk dat Panta Rhei op dat moment de mediation heeft gestaakt.
10. Uit de “Rapportage arbeidsdeskundige Deskundigenoordeel re-integratie-inspanningen vd werkgever” van 14 februari 2019 blijkt dat de door Panta Rhei uitgevoerde re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn, naar de arbeidsdeskundige aanneemt als gevolg van het tussen partijen ontstane arbeidsconflict. Nu dit echter niet tot een aan Panta Rhei opgelegde loonsanctie heeft geleid, kan ook deze conclusie niet bijdragen tot het oordeel dat sprake is van (ernstige) verwijtbaarheid aan de kant van Panta Rhei, noch dat Panta Rhei zich zodanig als niet goed werkgever heeft gedragen dat dit tot schadeplichtigheid zou moeten leiden
11. Dit leidt tot de conclusie dat zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van [verzoekster] moeten worden afgewezen. Ook de overige door [verzoekster] aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel.
11. Gelet op het voorgaande zijn ook de verdere verzoeken van [verzoekster] niet toewijsbaar.
11. [verzoekster] wordt als de in het ongelijk gestelde partij belast met de kosten van de procedure.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de verzoeken af;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Panta Rhei begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [verzoekster] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van de beschikking, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [verzoekster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en uitgesproken op 26 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter