ECLI:NL:RBAMS:2020:3096

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
13/752333-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van onderzoek naar evenredigheid van aanhoudingsbevel in internationale overleveringszaak

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 19 juni 2020, wordt de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon behandeld. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 5 juni 2020. De officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, heeft de vordering ingediend op basis van een aanhoudingsbevel (AB) dat door de Noorse autoriteiten is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig heeft om te beslissen over de verzochte overlevering. Een belangrijk aspect van deze zaak is de vraag of de beslissing om het AB uit te vaardigen, en met name de evenredigheid daarvan, kan worden getoetst door een rechter in Noorwegen. De rechtbank heeft vragen geformuleerd die aan de Noorse autoriteiten moeten worden voorgelegd om te bepalen of er effectieve rechterlijke bescherming bestaat in de Noorse rechtsorde. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen voor onbepaalde tijd, zodat de officier van justitie de nodige informatie kan opvragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige toetsing van de evenredigheid van het aanhoudingsbevel, in het licht van de Europese regelgeving en jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752333-19
RK nummer: 20/636
Datum uitspraak: 19 juni 2020
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3, eerste lid, van de Wet houdende uitvoering van de op 28 juni 2006 te Wenen tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (
hierna: de Uitvoeringswet) jo. artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 30 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB).
Dit AB is uitgevaardigd op 16 december 2019 door
the National authority for prosecution of organized and other serious crimete Oslo, Noorwegen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juni 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman, mr. B. Polman, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van het recht ter zitting aanwezig te zijn.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet jo. artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel (‘
arrest warrant’), uitgevaardigd door
the Oslo Courthouseen gedateerd 18 november 2019, met referentie 19-170727ENE-OTIR/06.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar Noors recht strafbare feiten.

4.Uitvaardigende rechterlijke autoriteit

Inleiding
Met ingang van 1 november 2019 is de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (
hierna: de Overleveringsovereenkomst) in werking getreden.
De Overleveringsovereenkomst heeft rechtstreekse werking, blijkens artikel 1 van de Uitvoeringswet.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringswet is artikel 1 van de Overleveringswet van overeenkomstige toepassing op de behandeling van aanhoudingsbevelen als bedoeld in de Overleveringsovereenkomst.
Artikel 3, tweede lid, van de Uitvoeringswet luidt (voor zover van belang):
Uitsluitend met het oog op de in het eerste lid bedoelde toepassing van artikel 1 van de Overleveringswet wordt tevens verstaan onder:
(…)
e. uitvaardigende justitiële autoriteit: de justitiële autoriteit van respectievelijk Nederland, Noorwegen of IJsland, krachtens het nationale recht bevoegd tot het afgeven van een
aanhoudingsbevel als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de overleveringsovereenkomst;
Artikel 2, vijfde lid, van de Overleveringsovereenkomst luidt:
Definities
5. Onder „aanhoudingsbevel” wordt verstaan: een beslissing van een rechterlijke autoriteit die door een staat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een
andere staat van een persoon die gezocht wordt met het oog op strafvervolging of tenuitvoerlegging van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel.
Artikel 9, eerste lid, van de Overleveringsovereenkomst luidt:
Bevoegde rechterlijke autoriteiten
1. De uitvaardigende rechterlijke autoriteit is de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende staat die krachtens het recht van die staat bevoegd is om een aanhoudingsbevel uit te vaardigen.
Artikel 37 van de Overleveringsovereenkomst luidt:
Jurisprudentie
Ter verwezenlijking van de doelstelling dat de overeenkomst sluitende partijen de bepalingen van deze overeenkomst zo eenvormig mogelijk toepassen en uitleggen, volgen zij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van de bevoegde rechtscolleges van IJsland en Noorwegen betreffende deze bepalingen en die van soortgelijke overleveringsinstrumenten op de voet. Daartoe wordt een structuur voor regelmatige wederzijdse kennisgeving van die jurisprudentie opgezet.
Bevoegdheid Noorse officier van justitie tot het uitvaardigen van een EAB
Blijkens de arresten
OG/PIen
PF [1] , alsmede
XDen
YC [2] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) wordt een officier van justitie als uitvaardigende rechterlijke autoriteit aangemerkt, indien hij deelneemt aan de rechtsbedeling in de uitvaardigende lidstaat en hij onafhankelijk optreedt, waarbij deze onafhankelijkheid vereist dat er statutaire en organisatorische voorschriften bestaan die waarborgen dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit bij de vaststelling van een beslissing tot uitvaardiging van een dergelijk aanhoudingsbevel geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie van de uitvoerende macht.
In arrest
XDheeft het HvJ voorts geoordeeld:
“41 Wanneer het recht van een uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen, toekent aan een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling in die lidstaat deelneemt maar zelf geen rechterlijke instantie is, moet de beslissing om een dergelijk aanhoudingsbevel uit te vaardigen en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing in de betreffende lidstaat bovendien het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming [arrest van 27 mei 2019, OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau), C‑508/18 en C‑82/19 PPU, EU:C:2019:456, punt 75].
42 Met een dergelijk beroep tegen de beslissing om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen met het oog op strafvervolging, die is genomen door een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling deelneemt en de vereiste onafhankelijkheid geniet ten opzichte van de uitvoerende macht maar zelf geen rechterlijke instantie is, wordt beoogd te verzekeren dat de rechterlijke toetsing van deze beslissing en van de voor de uitvaardiging van dit aanhoudingsbevel noodzakelijke voorwaarden, en met name van de evenredigheid ervan, voldoet aan de uit een effectieve rechterlijke bescherming voortvloeiende vereisten.
43 Het staat derhalve aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat hun rechtsorden op doeltreffende wijze het door Kaderbesluit 2002/584 vereiste niveau van rechterlijke bescherming, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof, waarborgen door middel van de rechtsmiddelen waarin zij voorzien, die van systeem tot systeem kunnen verschillen.
56 Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat Kaderbesluit 2002/584 aldus moet worden uitgelegd dat aan de vereisten die inherent zijn aan een effectieve rechterlijke bescherming, die moet toekomen aan een persoon ten aanzien van wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op strafvervolging, is voldaan wanneer volgens de wettelijke regeling van de uitvaardigende lidstaat de voorwaarden voor de uitvaardiging van dat bevel, en met name de evenredigheid ervan, in die lidstaat door de rechter worden getoetst.”
In arrest
YCheeft het HvJ onder 68 tot en met 71 overwogen:
“68 Uit de prejudiciële verwijzing in zaak C‑626/19 PPU blijkt dat, wanneer een Europees aanhoudingsbevel met het oog op strafvervolging wordt uitgevaardigd door het openbaar ministerie, de rechterlijke instantie die het nationale aanhoudingsbevel heeft verstrekt op basis waarvan het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, het openbaar ministerie tegelijkertijd verzoekt een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen en een beoordeling maakt van de noodzakelijke voorwaarden voor de uitvaardiging van een dergelijk Europees aanhoudingsbevel en met name van de evenredigheid ervan.
69 Voorts kan volgens de Franse regering in de Franse rechtsorde tegen de beslissing om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen, als proceshandeling, op grondslag van artikel 170 CPP een vordering tot nietigverklaring worden ingesteld. Met een dergelijke vordering, die openstaat zolang het strafrechtelijke onderzoek loopt, kunnen de partijen in de procedure hun rechten doen naleven. Indien het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd tegen een persoon die nog geen partij is in de procedure, kan hij de vordering tot nietigverklaring instellen nadat hij daadwerkelijk is overgeleverd en is verschenen voor de rechter-commissaris.
70 Dat er in de Franse rechtsorde dergelijke procedurevoorschriften bestaan, maakt aldus duidelijk dat de evenredigheid van de beslissing van het openbaar ministerie om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen vooraf kan worden getoetst door de rechter, zelfs vrijwel gelijktijdig met de uitvaardiging ervan, en hoe dan ook na de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel, waarbij deze toetsing, naargelang van het geval, vóór of na de daadwerkelijke overlevering van de gezochte persoon kan plaatsvinden.
71 Een dergelijk stelsel voldoet derhalve aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming.”
De Noorse uitvaardigende justitiële autoriteit heeft als bijlage bij het AB de volgende informatie per brief van 2 december 2019 verstrekt:
The European Court of Justice’s judgement of 27 May 2019 assessed, in the joined cases of C-508/18 and C-82/19 PPU, the meaning of “issuing judicial authority” according to article 6 (1) Framework Decision 2002/584 JHA on the European Arrest Warrant and the surrender procedures. The Court stated that an issuing judicial authority must be interpreted as not including Public Prosecutor Offices that are exposed to the risk of being subject to, directly or indirectly, directions or instructions in a specific case, such as Ministry of Justice (and public security), in connection with the adoption of a decision to issue a European Arrest Warrant.
We expect the interpretation of “an issuing judicial authority” to be the same according to Article 9 (1) in the Council Decision 2006/697EC on the Agreement between the European Union and the Republic of Iceland and the Kingdom of Norway on the surrender procedure between the Member States of the European Union and Iceland and Norway.
In Norway, the Prosecuting Authority is the issuing judicial authority.
The Norwegian Criminal Procedure Act Section 55 states clearly that the Prosecuting Authority is independent in a specific case. No one can instruct the Prosecuting Authority in a specific case or reverse a prosecutorial decision.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het Noorse openbaar ministerie onafhankelijk optreedt, inhoudende dat er statutaire en organisatorische voorschriften bestaan die waarborgen dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit bij de vaststelling van een beslissing tot uitvaardiging van een dergelijk aanhoudingsbevel geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie van de uitvoerende macht. Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat het Noorse openbaar ministerie deelneemt aan de rechtsbedeling in Noorwegen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het Noorse openbaar ministerie om die reden als uitvaardigende rechterlijke autoriteit worden aangemerkt in de zin van artikel 2, vijfde lid, van de Overleveringsbijeenkomst en dus als uitvaardigende justitiële autoriteit in de zin van artikel 1, onder e, van de OLW.
Vervolgens heeft de Noorse
Senior Public Prosecutorper e-mail van 1 april 2020 de volgende informatie gedeeld, afkomstig van de
European Judicial Network,opgesteld op 12 maart 2020:
The regional public prosecutors can issue an AW in Norway, prerequisite that the court has issued a warrant/order for somebodies arrest.
Under Norwegian legislation, the court issues a national arrest warrant, always including an assessment of proportionality of the arrest. A court decision is a prerequisite for the regional public prosecutor to issue an AW. The suspect will have the right of access to a lawyer in criminal proceedings and AW proceedings. The suspect / arrested person can request the court to reverse the decision on the national arrest warrant once arrested.
Uit deze informatie blijkt dat het aan het AB ten grondslag liggende nationale aanhoudingsbevel afkomstig is van een rechtbank en dat er ook een beroepsmogelijkheid bestaat tegen dit nationale aanhoudingsbevel. In dit geval is het nationale aanhoudingsbevel afgegeven door de ‘
Oslo Courthouse’.
Deze informatie laat echter de vraag open of in Noorwegen voor een persoon ten aanzien van wie een AB is uitgevaardigd met het oog op strafvervolging de mogelijkheid open staat om de voorwaarden voor de uitvaardiging van dat bevel, en met name de evenredigheid ervan, door een rechter te laten toetsen, nu het onderhavige AB is uitgevaardigd door een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling deelneemt en de vereiste onafhankelijkheid geniet ten opzichte van de uitvoerende macht, maar zelf geen rechterlijke instantie is.
Uit de informatie die door de Noorse autoriteiten is verstrekt maakt de rechtbank op dat tegen het uitvaardigen van het AB in Noorwegen geen afzonderlijk recht op beroep openstaat.
Dit roept bij de rechtbank de vraag op of op enig ander moment de voorwaarden voor de uitvaardiging van dat AB, en met name de evenredigheid ervan, door een rechter zijn getoetst dan wel kunnen worden getoetst. De enkele mededeling dat een rechter bij de uitvaardiging van het aan het AB ten grondslag liggende nationale aanhoudingsbevel de proportionaliteit van “the arrest” heeft beoordeeld, is naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend voor de beantwoording van de vraag of de beslissing om een AB uit te vaardigen en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing in Noorwegen het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming. Zo laat deze mededeling immers in het midden of met “the arrest” ook is bedoeld de vrijheidsbeneming op grond van het AB.
Om die reden zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en gelijktijdig voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen aan de Noorse justitiële autoriteiten voor te leggen:
1. zijn door de rechter die het nationale aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd tevens de voorwaarden voor een eventuele uitvaardiging van een AB, en met name de evenredigheid ervan, getoetst?
2. zo nee, heeft de opgeëiste persoon nog de mogelijkheid om de voorwaarden voor de uitvaardiging van het AB, en met name de evenredigheid ervan, door een rechter te laten toetsen?
Dit is naar het oordeel van de rechtbank van belang voor de beantwoording van de vraag of de beslissing om een AB uit te vaardigen en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing in Noorwegen het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Noorse autoriteiten de hiervoor genoemde vragen te stellen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juni 2020.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ 27 mei 2019, gevoegde zaken C-508/18 en C-82/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:456) en C-509/18 (ECLI:EU:C:2019:457)
2.HvJ 12 december 2019, C-625/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:1078) en C-626/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:1077)