Op 19 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 27 februari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1987, was gedetineerd in Nederland en niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Tijdens de openbare zitting op 5 juni 2020 was de opgeëiste persoon aanwezig via een videoverbinding, bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. Dit EAB was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Gdańsku op 8 augustus 2019 en betrof een vonnis van 29 juli 2014, waarbij aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van twee jaar was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onvoorwaardelijke verzetgarantie was, zoals vereist door artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de behandeling van het vonnis in Polen, wat een weigeringsgrond voor overlevering vormt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door mr. M.T.C. de Vries, voorzitter, en mrs. E. de Rooij en V.V. Essenburg, rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 29, tweede lid, OLW.