Op 19 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 19 maart 2019 door Polen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 5 juni 2020 was de opgeëiste persoon aanwezig via videoverbinding, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling van het vonnis dat aan het EAB ten grondslag ligt. Dit vonnis, gewezen door het Provinciaal Gerechtshof in Chelm op 16 november 2015, betreft een gevangenisstraf van één jaar en twee maanden voor het verstrekken van marihuana aan minderjarigen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering niet kan plaatsvinden omdat de opgeëiste persoon geen verzetprocedure of hoger beroep kan aanroepen tegen het vonnis in Polen. Dit is in strijd met artikel 12 OLW, dat vereist dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid moet hebben om een verzetprocedure aan te vragen. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd, met de conclusie dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW van toepassing is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was te tekenen.