ECLI:NL:RBAMS:2020:3080

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
13/751218-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel in strafzaak

Op 19 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het District Court in Liberec, Tsjechië. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 31 maart 2020 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Tsjechië, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 5 juni 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB een vervolgings-EAB betreft, omdat het vonnis waarnaar in het EAB wordt verwezen nog niet onherroepelijk is. De verdediging had betoogd dat het EAB niet voldeed aan de eisen, omdat de opgeëiste persoon al was veroordeeld, maar de rechtbank concludeerde dat het vonnis nog niet voor tenuitvoerlegging vatbaar was. De rechtbank heeft de nodige informatie van de Tsjechische autoriteiten ontvangen, waaruit bleek dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid had om in hoger beroep te gaan tegen het vonnis.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Tsjechië toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.T.C. de Vries als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751218-20
RK nummer: 20/2152
Datum uitspraak: 19 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 maart 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 januari 2020 door
the District Court in Liberec(Tsjechië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Tsjechië) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Detentiecentrum [te plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juni 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek, advocaat te Ede en door een tolk in de Tsjechische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting, via een videoverbinding, verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Arrest Warrant of the District Court in Liberec, dated 9th May 2019, ref.nr 6T22/2019-230.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Tsjechisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Het standpunt van de verdediging
Bij voorafgaand aan de zitting ingediend schriftelijk standpunt heeft de raadsman de genoegzaamheid van het EAB ter discussie gesteld. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard op 7 februari 2019. De opgeëiste persoon heeft telefonisch contact gehad met de Tsjechische rechter die het EAB heeft uitgevaardigd. Deze heeft hem meegedeeld dat hij ter zake de feiten, genoemd in het EAB reeds is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, een taakstraf voor de duur van 300 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden. Zij heeft dit tegenover de raadsman, die hierover bij de rechter navraag heeft gedaan, bevestigd noch ontkracht. Een en ander zou betekenen dat sprake is van een executie-EAB en niet, zoals door de Tsjechische autoriteiten wordt gesteld, een vervolgings-EAB. De raadsman concludeert dat het EAB bij deze stand van zaken niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen, in het bijzonder kan niet worden bepaald of de weigeringsgronden van artikel 7 respectievelijk artikel 12 OLW van toepassing zijn. De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren, dan wel het onderzoek te schorsen ten behoeve van nadere informatie.
Op 4 juni 2020 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit naar aanleiding van vragen van het IRC nadere informatie verstrekt waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon inderdaad op 14 maart 2019 is veroordeeld, maar dat het vonnis niet aan hem kon worden betekend. Naar Tsjechisch recht is het vonnis daarom nog niet onherroepelijk geworden. Om die reden moet het EAB worden aangemerkt als een vervolgings-EAB. De opgeëiste persoon heeft de mogelijkheid om, binnen 8 dagen nadat het vonnis aan hem is uitgereikt, in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak van 14 maart 2019.
De raadsman heeft ter zitting gesteld dat, indien dit voldoende waarborg is om aan artikel
12 sub d OLW te voldoen, er geen belemmering meer is voor de overlevering.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting bestreden dat hij een dagvaarding voor de strafzaak heeft ontvangen, aangezien hij toen al in Nederland was.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter zitting verduidelijkt dat de opgeëiste persoon weliswaar is veroordeeld voor de feiten genoemd in het EAB, maar dat deze veroordeling niet onherroepelijk is. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft er om die reden voor gekozen een vervolgings-EAB uit te vaardigen. Dit staat niet aan overlevering in de weg, aldus de officier van justitie. Indien de rechtbank het EAB alsnog aanmerkt als een executie-EAB, dan voldoet deze aan de eisen van artikel 12 OLW, nu er 8 dagen na betekening van het vonnis aan de opgeëiste persoon de mogelijkheid tot hoger beroep tegen het vonnis open staat. Ook dan kan de overlevering worden toegestaan.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 8 lid 1 onder c en f van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: het Kaderbesluit) stelt dat bij een executie-EAB sprake dient te zijn van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis.
Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628) in de zaak
Tupikasstelt de rechtbank vast dat de vraag of sprake is van een onherroepelijk vonnis –en daarmee een onherroepelijke veroordeling in de zin van artikel 4 bis van het Kaderbesluit - wordt beheerst door nationaal recht.
De rechtbank stelt aan de hand van het EAB en de aanvullende informatie van 4 juni 2020 vast dat, hoewel er op 14 maart 2019 een vonnis is gewezen ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, dit vonnis nog niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is. In de brief staat immers het volgende vermeld:
This judgement still hasn’t been delivered to Mr. [opgeëiste persoon] and is not in legal force. The lack of legal force of the judgement is a reason, why we couldn’t request the extradition of Mr. [opgeëiste persoon] for the “sentence” (section (c) of EAW).
Nu uit de brief blijkt dat het vonnis conform het Tsjechische recht nog geen
legal forceheeft, is de rechtbank van oordeel dat van een onherroepelijk vonnis geen sprake is.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het EAB terecht door de uitvaardigende justitiële autoriteit is aangemerkt als een vervolgings-EAB, zodat het EAB genoegzaam is.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
  • diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
  • poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • overtreding van artikel 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht, 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Liberec (Tsjechië).
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juni 2020.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.