ECLI:NL:RBAMS:2020:3021

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
13/046174-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het dealen van verdovende middelen en wapenbezit in Amsterdam

Op 18 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een 37-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, wegens het dealen van verdovende middelen en wapenbezit. De man was tussen 23 januari en 20 februari 2020 betrokken bij de verkoop van verdovende middelen, waaronder cocaïne, in Amsterdam. Tijdens de zitting op 4 juni 2020 werd vastgesteld dat de verdachte op meerdere momenten in contact was met andere personen, waarbij geld en drugs werden uitgewisseld. Bij zijn aanhouding op 20 februari 2020 werd 22 bolletjes cocaïne in zijn onderbroek aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat hij ook een wapen van categorie IV, een koksmes, bij zich droeg. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van het medeplegen niet voldoende onderbouwd en sprak de verdachte vrij van dat onderdeel. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf maanden geëist, met een voorwaardelijk deel en een gebiedsverbod voor het Beukenplein in Amsterdam. De rechtbank volgde deze eis en legde ook een geldboete op voor het wapenbezit, maar besloot geen straf op te leggen voor dat feit. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van het handelen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/046174-20 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H. Pentinga, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt aan (onder meer) [opsporingsambtenaar 1] en/of een opsporingsambtenaar (bekend onder nummer [nummer] ) en/of een of meerdere overige (onbekend gebleven) personen, een of meerdere (grote) hoeveelheden van een of meerdere middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder een of meerdere (grote) hoeveelheden van
een materiaal bevattende MDMA en/of (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde MDMA en/of cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
EN/OF
hij op of omstreeks 20 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- (ongeveer) 3,32 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 20 februari 2020 te Amsterdam, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een (koks)mes, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat zij was bestemd om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen
en dat niet onder een van de andere categorieën viel;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de bewezenverklaring van feit 1 primair ziet op de periode vanaf 23 januari 2020 tot en met 20 februari 2020.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde moet volgen, omdat er geen steunbewijs is voor de observaties. Subsidiair heeft zij betoogd dat het bewijs hooguit ziet op zelfstandig dealen (8 transacties) gedurende de periode van 23 januari 2020 tot en met 31 januari 2020.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiële vrijspraak ten aanzien van het medeplegen
De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat er door meerdere personen op dezelfde plek in verdovende middelen wordt gehandeld en dat het daarbij soms lijkt dat deze personen samenwerken. De rechtbank acht dit echter niet voldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.3.2
Feit 1 primair
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in verdovende middelen handelt.
Naar aanleiding van CIE informatie dat in en rondom café [naam café] , gelegen aan het [adres café] in Amsterdam-Oost door verschillende personen in verdovende middelen wordt gehandeld, is de politie op 15 januari 2020 het onderzoek Todtnau gestart. In het kader van dit onderzoek hebben verbalisanten de omgeving van het [adres café] in Amsterdam geobserveerd.
Uit de observaties blijkt dat verdachte daar op meerdere tijdstippen in de periode van 23 januari 2020 tot en met 20 februari 2020 vluchtige ontmoetingen, van enkele seconden of een minuut, heeft met andere personen. Van een deel van deze personen is bekend of wordt vermoed dat zij (hard)drugsgebruiker zijn. Het contact met deze personen vindt plaats in of voor café [naam café] (hierna: het café), in (portieken van woningen in) de Tweede Oosterparkstraat waar verdachte en de andere persoon samen naartoe lopen of in de belwinkel ‘World International Callcenter’ (hierna: de belwinkel). Verbalisanten hebben bij meerdere contactmomenten waargenomen dat geld, iets wits en/of een (wit kleurig) bolletje wordt overgedragen. Ook is een keer waargenomen dat verdachte het over te dragen goed uit zijn broek, ter hoogte van zijn geslachtsdeel haalt. Bij zijn aanhouding op 20 februari 2020 is in de onderbroek van verdachte een hoeveelheid van 22 bolletjes cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de bolletjes in zijn onderbroek bij zich droeg. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de bolletjes in een plantenbak had gevonden onaannemelijk. Gelet op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte deze bolletjes bij zich had om te verhandelen.
Door getuigen [opsporingsambtenaar 1] , [getuige 1] en [getuige 2] wordt verklaard dat verdachte verdovende middelen verkoopt rondom het Beukenplein.
4.3.3
Feit 1 cumulatief/subsidiair en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten zijn bewezen op basis van de hierna weergegeven bewijsmiddelen. Nu verdachte het bewezen geachte heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van de ten laste gelegde feiten geen vrijspraak heeft bepleit, zal worden volstaan met een vermelding van de gebezigde bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden voor de verschillende feiten gebruikt zoals hierna is aangegeven.
1) De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 4 juni 2020.
2) Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020010795-22 van 20 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] (dossierpagina’s 424-425).
3) Een proces-verbaal onderzoek wapen met nummer 2020039450- van 22 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] (dossierpagina’s 434-436).
4) Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020010795/12563684 van 26 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5] , met als bijlage gevoegd het rapport forensische opsporing van 25 februari 2020 (dossierpagina’s 746-747).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage en onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op meerdere tijdstippen in de periode van 23 januari 2020 tot en met 20 februari 2020 te Amsterdam, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [opsporingsambtenaar 1] en overige (onbekend gebleven) personen, hoeveelheden van een of meerdere middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
EN
op 20 februari 2020 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 3,32 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
2
op 20 februari 2020 te Amsterdam, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een (koks)mes, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat zij was bestemd om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten onder feit 1 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier gevorderd dat een geldboete van € 225, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 4 dagen, al dan niet te betalen in termijnen wordt opgelegd.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd, te weten dat verdachte gedurende 1 (één) jaar zich niet zal ophouden op het Beukenplein te Amsterdam, met een vervangende hechtenis van 1 (één) week voor iedere keer dat hij deze maatregel overtreedt.
Ten aanzien van het beslag vordert de officier van justitie dat de telefoons retour kunnen naar verdachte.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat gelet op de LOVS oriëntatiepunten en de jurisprudentie van deze rechtbank verdachte zijn straf al heeft uitgezeten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een maand schuldig gemaakt aan het dealen van verdovende middelen die op lijst I van de Opiumwet staan. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. De verdovende middelen op lijst I van de Opiumwet werken sterk verslavend en zijn schadelijk voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. Daarnaast was verdachte ook in het bezit van cocaïne.
Bij het bepalen van de op te leggen straf voor feit 1 heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het dealen van harddrugs en het bezit van 3,32 gram cocaïne.
Daarbij acht de rechtbank, net als de officier van justitie, het nodig om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur. Te meer nu uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 april 2020 blijkt dat verdachte verschillende malen eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Gelet op het reclasseringsadvies van Inforsa van 3 maart 2020 ziet de rechtbank geen aanleiding om aan dit voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden te stellen.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat voor feit 1 een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aangewezen is. Deze maatregel behelst een gebiedsverbod ten aanzien van het Beukenplein te Amsterdam. Met dit verbod beoogt de rechtbank dat de kans op recidive wordt ingeperkt, nu op en rondom het Beukenplein wordt gehandeld in verdovende middelen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, passend en geboden, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaar.
De rechtbank zal verdachte ook een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank zal het verbod opleggen voor de duur van één jaar, zoals door de officier van justitie gevorderd. Voor iedere keer dat verdachte dit verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van één week worden opgelegd.
Ten aanzien van feit 2, het koksmes dat verdachte bij zich droeg, is de rechtbank van oordeel dat het niet opportuun is om hiervoor een geldboete op te leggen gelet de geringe ernst van dit feit in vergelijking met feit 1. Daarom zal de rechtbank met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van enige straf of maatregel.
8.4
Beslag
Onder verdachte zijn twee telefoons (goednummers: 5886314 en 5886302) in beslag genomen. Deze telefoons behoren aan verdachte toe en dienen aan hem te worden teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 57 en 58 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 1 (één) maand, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde zich voor de duur 1 (één) jaar niet zal ophouden op het Beukenplein te Amsterdam.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 3 (drie) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Bepaalt ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde feit dat geen straf wordt opgelegd.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1) 1 STK Telefoontoestel (goednummer 5886314, Wit, merk: LG)
2) 1 STK Telefoontoestel (goednummer 5886302, Zwart, merk: Alcatel one touch)
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2020.