ECLI:NL:RBAMS:2020:3014

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
13/751135-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 Overleveringswet in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 27 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Tribunal Judicial da Comarca do Porto in Portugal. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 18 februari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije in 1982, was gedetineerd in Nederland en had afstand gedaan van haar recht om aanwezig te zijn bij de zitting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden van het EAB onderzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in hoger beroep niet aanwezig was en niet in persoon was gedagvaard. Dit leidde tot de conclusie dat de vereisten van artikel 12 van de Overleveringswet niet waren nageleefd. De rechtbank oordeelde dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat geen van de omstandigheden van artikel 12 onder a tot en met d van toepassing was. De rechtbank heeft de overleveringsdetentie beëindigd en vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

De uitspraak benadrukt het belang van de waarborgen die zijn opgenomen in de Overleveringswet en de noodzaak voor de uitvaardigende autoriteit om te voldoen aan de vereisten voor een geldige overlevering. De rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. N.M. van Trijp, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751135-20
RK nummer: 20/931
Datum uitspraak: 27 mei 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 januari 2020 door het
Tribunal Judicial da Comarca do Porto(Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats], locatie ‘[locatie]’,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 mei 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft bij verklaring van 25 mei 2020 afstand gedaan van haar recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van haar zaak. Haar raadsman, mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam, heeft desgevraagd laten weten niet op de zitting aanwezig te zullen zijn.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis dat is uitgesproken op 7 maart 2017, herzien op 21 februari 2018 en in gewijsde gegaan op 1 augustus 2019. Referentie: 347/10.8PJPRT.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel
12 OLW van toepassing is, zodat de overlevering moet worden geweigerd. Zij overweegt daartoe als volgt.
In onderdeel d) van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Uit aanvullende informatie van de Portugese autoriteiten blijkt dat de opgeëiste in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 7 maart 2017 van het
Tribunal Judicial da Comarca do Portoheeft geleid. Tegen dat vonnis is hoger beroep ingesteld. Op 21 februari 2018 heeft
the Court of Appeal of Portouitspraak gedaan en de straf aangepast. Die uitspraak is op 10 mei 2019 bevestigd door
the Supreme Court of Justice. Uit de aanvullende informatie blijkt verder dat
the Supreme Court of Justicede in hoger beroep opgelegde straf heeft bevestigd en geen oordeel heeft gegeven over de feiten.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, lid 1, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem of haar een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C‑270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)).
De rechtbank stelt vast dat een inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden. Het vonnis in eerste aanleg is daarom niet relevant voor de toetsing of aan de vereisten van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW is voldaan.
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep en dat zij niet in persoon voor die zitting is gedagvaard. Zij werd vertegenwoordigd door een door de rechtbank toegewezen advocaat. De opgeëiste persoon heeft deze advocaat niet gemachtigd om namens haar op te treden. De uitspraak in hoger beroep is niet aan de opgeëiste persoon betekend. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft niet de in artikel 12, onder d, OLW bedoelde garantie gegeven.
Nu zich geen van de omstandigheden van artikel 12 onder a tot en met d OLW heeft voorgedaan, moet de overlevering op grond van dit artikel worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 Overleveringswet.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Tribunal Judicial da Comarca do Porto(Portugal).
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.